BEWEGINGSSTELSEL 1
Renée Van de Peer
Geneeskunde Ba3 | 2023 - 2024
, INHOUDSOPGAVE
Anamnese en klinisch onderzoek ................................................................................................................ 2
Mechanica ............................................................................................................................................... 16
Anamnese en fysisch onderzoek................................................................................................................ 24
Epidemiologie en genetica ........................................................................................................................ 28
Fysiopathologie ........................................................................................................................................ 30
Aanvullende onderzoeken ........................................................................................................................ 34
Statiekafwijkingen van de wervelzuil......................................................................................................... 43
Medicatie................................................................................................................................................. 52
Bewegen als therapie ............................................................................................................................... 59
Infiltratietechnieken ................................................................................................................................. 64
Multidisciplinair team............................................................................................................................... 66
Kristalartritis ............................................................................................................................................ 67
Botmetabolisme ....................................................................................................................................... 79
Reumatoïde artritis .................................................................................................................................. 83
Beeldvorming ........................................................................................................................................... 95
Osteoarthritis ......................................................................................................................................... 105
1
, ANAMNESE EN KLINISCH ONDERZOEK
De patiënt komt met een klacht:
- Pijn
- Functiestoornis
- Vormstoornis
→ kan afwijkend zijn in één van deze elementen
→ arts doet zoektocht om de pijnbron te vinden om een diagnose te stellen
☆ Geef 3 voorbeelden waarbij telkens maar één van de 3 klachten aan bod komt:
- Pijn aan de schouder, maar functionneert goed en geen zwelling
Vb peesontsteking
- Functiestoornis (krijgt arm niet meer omhoog) zonder pijn of vormverandering
Vb zenuwuitval
☆ Beschrijf de term arthron.
De arthron is de samenstelling van het anatomische gewricht: je hebt gewrichtspartners, kapsel, … +
versterkende ligamenten met daarrond pezen, die deel uitmaken van spier, soms ook slijmbeurzen om
beweging makkelijker te laten plaatsvinden. Dat is de materie, maar wordt natuurlijk gestuurd en dat
is door zenuwbanen:
- perifeer ZS = willekeurig
- autonoom ZS = onwillekeurig (vb als koud, krijg je kippenvel)
Aan de materie wordt ook energie gegeven en dat gaat dan over de vasculaire structuren; slagader,
aders, lymfevaten, … en deze voeren ook afvalstoffen weg.
Arthron gaat verder dan gewricht op zich: ook hoe het wordt gestuurd, hoe het
energie krijgt en hoe de afvalstoffen worden afgevoerd (in achterhoofd houden
bij de interpretatie van de klachten van een pt)
Schematisch onderzoek
☆ Geef schematisch onderzoek/de verschillende onderdelen.
Ondervragen en kijken
1. Anamnese en inspectie → inspectie ≠ hand op
2. Bewegingsonderzoek (actief en passief) de patiënt leggen!
3. Palpatie
4. Gewrichtstesten
5. Spiertesten
6. Neurologische testen
7. Aanvullende onderzoeken
2
,Anamnese
- Huidige klachten
o Lokalisatie, tijd, karakter, hoe beïnvloed, associatie met andere symptomen, …
- Ziektegeschiedenis
o Hoe lang bestaat het al, hoe is het gekomen, ..
- Sociale anamnese
o Werk en hobby’s altijd bevragen (!)
→ hoe belangrijk is de klacht ifv wat je heel snel weer zou willen kunnen en hopelijk
ook snel weer zal kunnen doen
o Revalidatie na het stellen van een diagnose is altijd gericht op zoveel mogelijk
activiteiten binnen het maatschappelijk participeren terug te winnen
- Medische anamnese
o Is eigenlijk anamnese naar orgaanlijden
o Vb rugpijn: kan prostaatprobleem hebben dat pijn telefoneert naar rug/bekken
- Familiale anamnese
o Vnl wanneer je iemand voor de eerste keer ziet (eerste patiëntencontact)
☆ Beschrijf maatschappelijk participeren.
Wij participeren in de maatschappij enerzijds in een soort privé-situatie, anderzijds in een sociale
situatie en in een arbeidssituatie (ongeveer 8h-8h-8h). Alles heeft altijd met iets van die 3 te maken. Je
gaat als arts kijken hoe belangrijk de klacht is in functie van wat de patiënt heel snel weer zou willen
kunnen doen (en hopelijk ook weer snel zal kunnen doen). De revalidatie na het stellen van een
diagnose is altijd gericht op zoveel mogelijk activiteiten binnen het maatschappelijk paticiperen zo snel
mogelijk terug te winnen. Iedereen heeft rugpijn, maar dat mag het maatschappelijk participeren niét
in gedrang brengen; zowel op vlak privé, sociaal als professioneel leven!
= in revalidatie het allerbelangrijkste wat er is (!) Veel minder kijken naar de stoornissen op beelden,
veel meer vragen wat de problemen zijn binnen dat maatsch part om daarop in te spelen tijdens de
revalidatie.
Wat is volgens de patiënt de oorzaak van het probleem?
→ Zeker bij musculoskeletale problemen de moeite het te vragen. Hoe denk je dat je dat gekregen
hebt? Wat is volgens u de oorzaak? (hoeft daarvoor niet de oorzaak te zijn; beoordeel dus ook wel wat
de pt zegt, of dat klopt. Wil niet zeggen dat als het na een event ontstaan is, dat even ook de oorzaak
is.)
Vb whiplash: Veel patiënten zullen hierop blijven terugkomen: ze denken dat hun klachten nu nog
terug te koppelen zijn aan de whiplash. Kan zo zijn, maar stel dat die whiplash eigenlijk mineur was, is
die kans veel kleiner. De patiënt blijft er wel mee in zijn/haar hoofd zitten.
3
,ALTIJD NAVRAGEN bij musculoskeletale problematiek:
1. Nachtelijke pijn?
Inflammatie?
o Als antwoord “nee”: dan kan je rustig de tijd nemen, hoef je niet te haasten met
bloedname etc
o Alarmsymptoom !!!
2. Pijntoename bij hoesten, niezen en persen?
Duraal?
o Betekent intradurale drukstijging (intra-abdominaal is eerder juist, maar vb bij
hernia’s)
o Als antwoord “nee”: dan heb je al veel aanwijzingen dat er waarschijnlijk geen hernia
speelt
3. Pijntoename bij langdurig aanhouden van dezelfde houding (lang staan, lang zitten, lang
liggen)? Beter in beweging?
Ligamentair?
o Super belangrijk!(!) Ligamentaire pijn kan je op bijna geen andere manier klinisch
vaststelen dan anamnestisch (maar stel iets is gescheurd zoals bv voorste kruisband
knie, dan krijg je soort “schuifladefenomeen” bij KO, dus dan is het wel duidelijk).
o Iemand met een te los gewrichtsbandsysteem haal je eruit door deze vraag te stellen
(ligamenten moeilijk te zien op beeldvorming).
Inspectie
Inspectie begint van zodra de patiënt binnenwandelt, jas uitdoet, …, maar is nog niét de pt aanraken (=
palperen).
- Gewoontebewegingen
- Houding
- Vorm
- Huid
- Hulpmiddelen
Je zoekt naar asymmetrie, vormveranderingen: vb normale kyfose of hyper-kyfose; hoogstand of
laagstand schouder of bekken; knieholten en voeten bekijken; … (begin altijd onderaan te kijken bij de
voeten en zo stilaan naar boven)
→ vb spierscheur mediale hamstrings rechts vroeger ➔ langs achterkant zie je gap (inkeping)
Als je de pt voor de eerste keer ziet, moet je tijd nemen voor de inspectie en dingen noteren die
opvallen. Bij veel musculoskeletale klachten zullen statiekafwijkingen opgespoord kunnen worden.
Bewegingsonderzoek
1. Actief/passief/geleid actief bewegingsonderzoek
☆ Wat is het grote verschil tssn passief en actief bewegingsonderzoek en wat kan het opleveren?
- Actieve beweging = beweging die de patiënt zelf maakt
- Passieve beweging = beweging die jij bij jouw patiët uitvoert
o Enkel nodig indien actief beperkt (maar bij KO hadden we dit wel gedaan?)
4
, - Geleid actief = bewegingen waarbij je pt beweging laat maken, maar je gaat mee en voelt
o Is soms nodig om meer gedetailleerd tot diagnose te kunnen komen
Stel dat patiënt actief tot 90° in het schoudergewricht kan:
- en enkel passief helemaal in abductie raakt: meestal is een contractiele structuur betrokken
o vb spierscheur
- Als die passief ook niet hoger raakt, is het niet iets contractiel, maar wel iets niet-contractiel
o Vb tssn acromion en humeruskop heb je oa de bursa subacromialis (vb zwelling)
Actief beperkt, passief volledig: contractiele structuur
Actief én passief beperkt: niet-contractiele structuur
Soms is onderzoek van bv de schouder wel moeilijk. Om een abductiebeweging te kunnen uitvoeren,
ga je in de laatste fase ook rugmusculatuur gebruiken! Daarnaast bestaat de schouder ook uit
meerdere gewrichten.
Teken van Trendelenburg: Je laat de patiënt rechtop staan op één been en met het andere been heup
en knie te buigen tot 90° (actieve beweging).
- Als de patiënt een goede musculatuur heeft langs de kant van het standbeen, gaat langs de
andere kant het bekken een beetje naar boven komen
= negatief teken van Trendelenburg
- Als de patiënt doorzakt naar de kant van het opgetrokken been, komt dat bekken lager
= positief teken van Trendelenburg
→ slechte stabilisatiefunctie van de heup langs de kant waar je op been staat
→ is ook een soort actief en passief bewegingsonderzoek; leert iets over de heupstabilisatoren
Palpatie
- Huid en onderhuid
o Temperatuur, vochtigheid, hypo- of hyperaesthesie, Kiblertest
o ☆ Wat is de Kiblertest?
= Huidoproltest; Als je de huid oprolt tussen wijsvinger en duim bij beide handen en je
komt in zone die hyperesthetisch is voor pt, maar je kan ook komen in zone van
hypoesthesie/anesthesie komen. Kan ook zijn dat in bepaalde delen huid makkelijker
ophoog komt in bepaalde zone. Dan kan je deze huidoproltest correleren met het
dermatoom (= deel vd huid dat overeenkomt met een centraal gedeelte in de rug)
o Bij een positieve huidoproltest moet je afvragen in welk dermatoom het is (want je
werkt hierbij in de dermatomen) → pijnbron zoeken/vinden in dat deel van de
wervelkolom (voor verder onderzoek te kunnen doen)
o Dermatomen:
▪ Th4 = tepel
▪ Th10 = navel
▪ Th1 = oksel (op figuur lijkt dit Th2?)
- Spieren en pezen
5