DSM-V criteria!!!
1. Infantpsychiatrie
DC: 0-3R ~ DSM IV (5 assen)
AS I: klinische stoornissen
AS II: Relatieclassificatie
AS III: Medische aandoeningen en specifieke ontwikkelingsstoornissen
AS IV: Psychosociale stressoren
AS V: Emotioneel en sociaal functioneren
AS I: klinische stoornissen – die kunnen gediagnosticeerd worden bij kinderen jonger dan 3
- 100 Posttraumatische stressstoornissen
- 200 Affectieve stoornissen
- 300 Aanpassingsstoornis
- 400 Regulatiestoornissen in sensorische verwerking
- 500 Stoornis in slaapgedrag
- 600 Stoornis in voedingsgedrag
- 700 Stoornissen in de relatievorming en communicatie
- 800 Overige stoornissen
AS II: Relatieclassificatie
Parent-Infant Relationship Global Assessment (PIR-GAS):
- Kwaliteit van ouder-kind relatie
- Range tussen 91-100 (goed aangepast) vs 1-10 (gedocumenteerde verwaarlozing)
Relationship Problems Checklist (RPCL)
- Beoordeeld relaties op kwaliteit, affectieve toon en psychologische betrokkenheid
AS V: Emotioneel en sociaal functioneren
Bv schaal voor sociaal functioneren
- Vaardigheden tov emotioneel en sociaal functioneren
- Aandacht en regulatie
- Vormen van relaties/wederzijdse betrokkenheid
- Complexe gebaren/probleem oplossen
- Gebruik van symbolen om gedachten of gevoelens te uiten
- Abstract denken
, 1.1. Hechtingsstoornissen
Twee typen
- Emotioneel teruggetrokken/geremde type
- Aselectieve/ontremde type
1.1.1. Reactieve hechtingsstoornis
A. Consistent patroon van geremd, emotioneel teruggetrokken gedrag jegens volwassen
verzorgers, wat tot uiting komt in beide volgende kenmerken:
1. Het kind zoekt zelden of nauwelijks vertroosting als het van streek is
2. Het kind reageert zelden of nauwelijks op troosten als het van streek is
B. Een persisterende sociale en emotionele stoornis die gekenmerkt wordt door minstens twee
van de volgende kenmerken:
1. minimale sociale en emotionele responsiviteit op anderen
2. beperkt positief affect
3. episoden van onverklaarde prikkelbaarheid, verdrietigheid of angstigheid die zelfs gedurende
niet-bedreigende interacties met volwassen verzorgers evident zijn
C. Het kind heeft een patroon van extreme vormen van ontoereikende verzorging meegemaakt,
zoals blijkt uit minstens één van de volgende kenmerken:
1. Sociale verwaarlozing of deprivatie waarbij emotionele basisbehoeften aan vertroosting,
aanmoediging en affectie persisterend door volwassen verzorgers wordt veronachtzaamd.
2. Herhaaldelijke wisselen van primaire verzorgers wat het vormen van stabiele relaties beperkt
(zoals frequente veranderingen in pleegzorg)
3. Opgroeien in ongebruikelijke omgevingen wat het vormen van selectieve hechtingsrelaties
ernstig beperkt (zoals instellingen met veel kinderen per verzorger).
D. Er zijn redenen om te veronderstellen dat de verzorging genoemd in criterium C
verantwoordelijk is voor het gestoorde gedrag uit criterium A (de gedragsproblemen in
criterium A zijn bv begonnen na het gebrek aan adequate verzorging.
E. Er wordt niet voldaan aan ASS
F. De stoornis is voor het 5e levensjaar duidelijk aanwezig
G. Het kind heeft een ontwikkelingsniveau van minstens 9 maanden
,Specificatie: (specificaties ook kennen en kunnen identificeren!)
- Persisterend: De stoornis is meer dan 1 jaar aanwezig geweest
- Actuele ernst: De reactieve hechtingsstoornis krijgt de specificatie ernstig als een kind alle
symptomen van een stoornis vertoont, waarbij elk symptoom zich op een relatief hoog niveau
manifesteert.
1.1.2. Ontremd sociaal contactstoornis
A. Gedragspatroon waarin het kind actief onbekende volwassenen benadert (minstens 2):
1. Verminderd of afwezigheid van terughoudendheid in de benadering en interactie met
onbekende volwassenen (bv kinderen die je niet kent, kruipen op je schoot) of net totaal
tegenovergestelde: geen contact mee kunnen maken
2. Al te familiair verbaal of fysiek gedrag
3. Checkt weinig of niet bij verzorger als kind zich verwijdert
4. Gaat graag mee met een onbekende volwassene
B. Gedragspatroon is niet het gevolg van impulsiviteit – je voelt dat dit echt in de basishechting zit
C. Kind heeft onvoldoende adequate zorg ontvangen (minstens 1):
1. Sociale verwaarlozing of deprivatie: te weinig comfort, stimulatie en liefde van verzorgende
volwassenen
2. Terugkerende veranderingen in primaire verzorgers -Opgroeien in een omgeving die daarvoor
niet geschikt is (instituten met hoge ratio kind-verzorger)
D. Het tekort aan zorg uit vorige criterium is verantwoordelijk voor het gedrag (1ste criterium)
E. + F Het gedrag is duidelijk aanwezig voor de leeftijd van 5 jaar en het kind heef minstens
ontwikkelingsniveau van 9 maanden
Comorbiditeit en differentiaal diagnose
- Comorbiditeit – ADHD – agressief gedrag (ev. gelinkt aan instutionalisering)
- Differentiaaldiagnose – symptomen lijken sterk op ASS / ontwikkelingsachterstand /
regulatiestoornissen
, 1.2. Voedingsstoornissen
Eetstoornissen bij infants
~ DSM 5: VERMIJDENDE/RESTRICTIEVE VOEDSELINNAMESTOORNIS
o.a. gebrek aan interesse in eten, vermijding op grond van de consistentie van voedsel en vrees voor
nadelige gevolgen van het eten van voedsel.
Er moet sprake zijn van significant gewichtsverlies, een significante voedingsdeficiëntie, een
afhankelijkheid van sondevoeding of orale voedingssuplementen en/of duidelijke verstoring van het
psychociaal functioneren.
DC: 0-3R Classificatie
, 1.3. Slaapstoornissen
Nachtelijk ontwaken en inslaapproblemen
- Nachtelijk slaap wordt regelmatig onderbroken
- Of zelf terug inslapen, of niet waardoor huilen
- Ook niet kunnen of willen inslapen
Parasomnieën
1. Pavor nocturnus
- Begin van de slaap in non-REM
- Luide, alarmerende kreet
- Kind zit vaak rechtop in bed, maakt een zeer angstige indruk en herkent de ouders niet
- Pupillen verwijd, hartslag en ademhaling versneld en de huid is warm en bezweet
- Hallucinaties zijn mogelijk
- Kind is moeilijk wakker te krijgen, waardoor pogingen tot kalmeren vaak falen
- Duur aanval: enkele minuten tot een kwartier en houdt vanzelf op
- Na de aanval gemakkelijk terug in slaap
- Geheugenverlies de volgende dag over het gebeuren
- Frequentie: enkele malen per nacht tot enkele malen per jaar
- Verdwijnt meestal spontaan met ouder worden
2. Nachtmerries
- Kind is volledig wakker wanneer ouders worden geroepen
- Bang, maar niet in paniek
- Inhoud van de ‘enge’ droom goed herinneren alsook de volgende dag
- Moeite met terug in slaap vallen
- Tijdens de REM-slaap
Pavor nocturnus Nachtmerries
Bewustzijn Onvoldoende arousal Gedurende slaap
Wekbaarheid Moeilijk Eenvoudig
Verhoging activiteit autonome Duidelijk Matig
functies
Droominhoud Niet of vaag Duidelijk
Autonome handelingen Vaak Niet
Moeite om weer in te slapen Nee Ja
Retrograde amnesie Ja Nee
Familiair voorkomen Soms Niet duidelijk
Slaap-apnoe-aanvallen
- ’s nachts frequent stokken van ademhaling
- meestal ten gevolge van mechanisme luchtwegobstructie en zeldzamer door centrale
disregulering (slaap-apnoe)
- kind wordt wakker door apnoe à slaaptekort en slaperigheid overdag
3. Slaapwandelen
, 2. Opzettelijke verwonding in de adolescentie
2.1. Niet-suïcidale zelfbeschadiging
A. In het afgelopen jaar heeft de betrokkenen op vijf of meer dagen opzettelijk letsel toegebracht
aan het eigen lichaamsoppervlak met een grote kans op bloedingen, blauwe plekken of pijn
(bijvoorbeeld snijden, branden, steken, slaan, excessief wrijven) met de verwachting dat de
verwonding alleen licht of matig lichamelijk letsel zou opleveren (er is geen suïcidale intentie).
NB De afwezigheid van suïcidale intentie is ofwel door de betrokkene geuit of kan worden
afgeleid uit het herhaald door betrokkene verrichten van handelingen waarvan hij of zij weet of
heeft geleerd dat ze waarschijnlijk niet tot de dood zullen leiden.
B. De betrokkenen verricht de zelfbeschadigende handelingen met één of meer van de volgende
verwachtingen:
1. Het verlichten van negatieve gevoelens of cognities.
2. Het oplossen van een interpersoonlijk conflict.
3. Het opwekken van positieve gevoelens. (vooral bij trauma of psychose)
NB De gewenste opluchting of respons wordt ervaren tijdens of kort na de zelfbeschadiging en
de betrokkene kan een gedragspatroon vertonen dat duidt op afhankelijkheid van de herhaalde
handelingen.
C. De opzettelijke zelfbeschadiging gaat samen met minstens één van de volgende kenmerken:
1. Interpersoonlijke conflicten of negatieve gevoelens of gedachten, zoals somberheid, angst,
spanning, boosheid, gegeneraliseerde stress of zelfkritiek, die optreden in de periode direct
voorafgaand aan de zelfbeschadigende handeling.
2. Voorafgaand aan de handeling is er een periode van preoccupatie met het beoogde
gedrag, die moeilijk is te beheersen.
3. De betrokkene denkt frequent aan zelfbeschadiging, ook wanneer hij of zij er niet naar
handelt.
D. Het gedrag is niet sociaal aanvaard (zoals piercings, tatoeages, en een religieus of cultureel
ritueel) en blijft niet beperkt tot het plukken aan een korstje of nagelbijten.
E. Het gedrag of de gevolgen ervan veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in
het interpersoonlijke of schoolse functioneren of in het functioneren op andere belangrijke
terreinen.
Co-morbiditeit
- In niet-klinische populatie van adolescenten: Een diffuus beeld aan psychologische klachten
(‘psychological distress’; Baetens et al., 2011b), maar niet altijd een psychopathologisch beeld.
- Sommigen wel verhoogde kans op depressie, ED, BPD, suïcidaliteit, …
, 3. Stemmingsstoornissen
Depressieve-stemmingsstoornissen
- Abnormale somberheid en/of anhedonie (abnormale lusteloosheid, ongeïntereseerd en
onvermogen om te genieten)
Bipolaire-stemmingsstoornissen – gaan we niet behandelen in deze les
- Manie: Abnormale vrolijkheid, maar ook overdreven gevoelens van zelfvertrouwen/overmoed,
prikkelbaarheid of ontvlambaarheid
Abnormaal – stemming moet abnormaal zijn
- Zo intens en zo langdurig dat interactie met omgeving aangetast wordt
- Onmogelijk om deel te nemen aan leven van alledag
1) Depressieve stoornissen (bespreken enkel de eerste drie aangezien de laatste drie iets minder
relevant zijn wanneer je werkt met kinderen en jongeren)
- Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis Disruptive Mood Dysregulation Disorder (DMDD)
- (Majeure) depressieve stoornis
- Persisterende depressieve stoornis – (dysthymie )
- Premenstruele stemmingsstoornis (Premenstrual dysphoric disorder)
- Depressieve stoornis door een middel/medicatie
- Depressieve stoornis door een somatische aandoening
3.1. Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis (nieuwe stoornis in de DSM-V)
A. Ernstige recidiverende driftbuien die zich verbaal (verbale agressie) en/of in gedrag (fysieke
agressie jegens personen of eigendommen) manifesteren en die wat intensiteit of duur betreft
in grove mate disproportioneel zijn ten opzichte van de situatie of de aanleiding
B. De driftbuien komen niet overeen met het ontwikkelingsniveau !! - “Veel kinderen zijn van tijd
tot tijd geïrriteerd, ontregeld of humeurig. Ook het hebben van driftbuien hoort bij het
opgroeien.”
C. De driftbuien treden gemiddeld drie keer of vaker per week op
D. De stemming tussen de driftbuien is persisterend prikkelbaar of boos, gedurende het grootste
deel van de dag en bijna elke dag, en dit is door anderen waarneembaar (bijv. ouders,
leerkrachten, leeftijdsgenoten)
E. Criteria A-D zijn sinds één jaar of langer aanwezig. In die periode is de betrokkene nooit
gedurende drie of meer achtereenvolgende maanden geheel vrij geweest van de symptomen
in criterium A-D
, F. De symptomen in criteria A en D zijn in minstens twee van de drie settings aanwezig (d.w.z.:
thuis, op school of in contact met leeftijdsgenoten) en zijn in minstens één van deze settings
ernstig
G. De classificatie dient niet voor de eerste maal vóór de 6-jarige leeftijd of na de 18-jarige leeftijd
te worden toegekend – typische kinderen en jongeren diagnose
H. Op basis van de anamnese of door observatie kan worden vastgesteld dat criteria A-E voor de
10-jarige leeftijd zijn begonnen
I. Er heeft zich nooit een duidelijke periode van meer dan één dag voorgedaan waarin de
symptomen volledig hebben voldaan aan de criteria voor een manische of een hypomanische
periode, met uitzondering van de duur.
NB. Een stemmingsverhoging gepast voor het ontwikkelingsniveau mag niet worden
beschouwd als een symptoom van (hypo)manie
J. Het gedrag doet zich niet uitsluitend voor tijdens een episode van de depressieve stoornis en
kan niet worden verklaard door een andere psychische stoornis (bijv. ASS, posttraumatische
stressstoornis, separatieangststoornis of dysthymie)
NB. De classificatie kan niet gelijktijdig worden toegekend met een ODD, een periodiek
explosieve stoornis of een bipolaire stemmingsstoornis
Comorbiditeit – zeer hoog
- ADHD
- Oppositionele-opstandige stoornis
- …
Differentiaaldiagnose
- Bipolaire – stemmingsstoornis:
• Periodiciteit vs. aanhoudend (de stemming tss de driftbuien is persisterend prikkelbaar of
boos)
• Verhoogde of expansieve stemming en grandiositeit niet bij DMDD
- Oppositionele-opstandige stoornis
• ODD symptomen wel bij DMDD, niet omgekeerd
- Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis: de stemming tussen de driftbuien is persisterend
prikkelbaar of boos
- ADHD
- ASS
- Periodiek explosieve stoornis:
• Ernstige woede-uitbarstingen, geen aanhoudende verstoring van de stemming, 3 maanden
i.p.v. 12 maanden
BELANGRIJK VOOR HET EXAMEN à weten wat de hoofdcategorieën (A, B, C, D, …) van de stoornis zijn
à moet je herkennen in de casus!
,ODD=
- Een patroon bestaand uit een boze/prikkelbare stemming, brutaal/ongehoorzaam gedrag of
ontevredenheid, dat minstens 6 maanden duurt, zoals blijkt uit minstens 4 van de volgende
symptomen:
- Boze/prikkelbare stemming:
• Verliest vaak zijn/haar kalmte
• Is vaak lightgeraakt of snel geërgerd
• Is vaak boos en ontevreden
- Ruziezoekend/openlijk ongehoorzaam gedrag:
• Maakt vaak ruzie met volwassenen
• Verzet zich vaak actief tegen of weigert te voldoen aan regels of verzoeken
• Ergert anderen vaak opzettelijk
• Geeft anderen vaak de schuld van zijn of haar fouten of wangedrag
- Wraakzuchtig:
• Hatelijk of wraakzuchtig
3.2. (Majeure)depressieve stoornis (DSM 5) – ook klinische depressie genoemd
Vijf (of meer) van de volgende symptomen zijn binnen dezelfde periode van 2 weken aanwezig geweest
en wijken af van het eerdere functioneren; minstens een van de symptomen is 1. of 2. : dingen is het
rood zijn specifiek voor kinderen en adolescenten, de rest is hetzelfde als bij volwassenen
1. Sombere of prikkelbare stemming gedurende het grootste deel v.d. dag en bijna elke dag.
Sombere stemming: neerslachtig, droevig, hopeloos, ontmoedigd, ‘in de put’
2. Verlies van interesse of plezier in bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel v.d. dag en
bijna elke dag – stoppen met alle hobby’s, niet meer spelen op de speelplaats
3. Duidelijk gewichtsverlies of gewichtstoename (zonder dat dieet gehouden wordt) of
wisselingen in de eetlust - niet bereiken van verwachte gewichtstoename
4. Slapeloosheid of overmatig slapen bijna elke dag
5. Psychomotorische agitatie of remming bijna elke dag – bij kinderen vooral agitatie (lijkt dan dus
harder op ADHD)
6. Vermoeidheid of verlies van energie bijna elke dag
7. Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens bijna elke dag
8. Besluiteloosheid of verminderd vermogen om na te denken of zich te concentreren bijna elke
dag
9. Terugkerende gedachten aan de dood, aan suïcide of een suicïdepoging. – vroeger dachten dat
ze dat kinderen geen zelfmoord konden plegen omwille van te weinig begrip van het concept de
dood. Dit klopt tot een bepaalde leeftijd. Kinderen kunnen wel doodswensen hebben en/of
suïcidepogingen kunnen doen. Kan bv heel lang adem inhouden omdat het kind dood wil gaan.
Vanaf vijf jaar weet een kind ongeveer wat het concept dood betekent.
Comorbiditeit
- Gedragsstoornissen – kunnen depressieve kenmerken maskeren – opstandig, boos kind en dus
oppassen dat de omgeving de depressieve symptomen/kenmerken ook oppakken
- Angststoornissen (vaak bij kinderen depressief-angstig profiel)
, Differentiaal-diagnostiek
- Hechtingstoornissen
- Gedragsstoornissen
- Angststoornissen
- Rouw
- Schizofrenie
3.3. Persisterende depressieve stoornis – Dysthemie
Stemmingsstoornis met kenmerken van een majeure depressie, maar milder doch meer chronisch
(duurt tenminste 2 jaar k&a 1 jaar). Drie of meer van volgende symptomen, waarvan zeker 1.
1. Sombere of prikkelbare stemming grootste deel van de dag, meer dagen wel dan niet
2. Slechte eetlust of te veel eten.
3. Insomnia (slapeloosheid) of hypersomnia (te veel slapen).
4. Weinig energie of vermoeidheid.
5. Gering gevoel van eigenwaarde.
6. Concentratiemoeilijkheden of moeite met beslissingen nemen.
7. Gevoelens van hopeloosheid.
(voorloper van majeure depressie) – meer chronisch, echt al een jaar aanwezig of langer
Comorbiditeit
40 tot 70 % heeft ook nog een andere stoornis:
- Angststoornissen (!specifieer: met angstige onrust)
- Disruptieve gedragsstoornissen
- Eetstoornissen
- Middelenmisbruik
- Lichamelijke problemen
Differentiaaldiagnoste
- Angststoornis, leerproblemen, ADHD: vaak laag zelfbeeld en/of ontmoedigd,
concentratieproblemen
- Aanpassingsprobleem
- Anorexia met sombere stemming
- Middelenmisbruik
- Normale stemmingswisselingen