SOCIOLOGISCHE
PERSPECTIEVEN
HOOFDSTUK 1: ONDERWIJS ALS ORDEVRAAGSTUK
1. INLEIDING
o Doel van de samenleving: toekomstige generaties hun weg leren vinden in de samenleving en
benodigde kennissen opdoen
o Vorm van leren (sociale organisaties) staat niet vast, wel afhankelijk van maatschappelijke
omstandigheden, dus verandert
• Gelijkenis met dominante economische modus van productie = onderliggende organiserende
principes bij het produceren van goederen en diensten
• Evolutie van producten- naar diensteconomie: gerichtheid op de specifieke wensen van
individuele klanten = individualisering
o School: efficiënte manier om in relatief korte tijd grote groepen mensen te equiperen voor een
veranderde samenleving + mogelijk voor overheid om greep te houden op onderwijs
Nadruk op ‘onderwijs op maat’, aansluiten bij individuele behoeften van leerlingen en
gepersonaliseerd leren, bij gelijkblijvende bekostiging
(Input, proces, output) netwerken
1.1 Sociale ordes
o 3 essentiële vragen + 1 extra vraag = vraagstuk van …
Wat moet er worden onderwezen? = curriculum
Hoe moet dat worden gedaan? = onderwijsproces
Voor wie is welke vorm van leren? = onderwijskansen
Wie beantwoordt die vragen? = governance
Verschillende coördinatiemechanismen: OMOP-model:
o Sociale orde: biedt mensen mogelijkheden om bepaalde doelen – op een bepaalde manier – te
realiseren, maar stelt daar ook beperkingen bij
binnen elke orde gedragen mensen zich anders t.o.v. elkaar
Primaire sociale orde (pso): persoonlijke onderlinge relaties
Affectieve component
Bv. gezin/collega’s
Markt: onpersoonlijke relaties o.b.v. ruil
Overheid: interacties o.b.v. alomvattend gezag (regels)
Organisaties: alle soorten vormen en verbanden die met een specifiek doel zijn
gevormd en waar mensen zich ten dele mee verbinden
o Interactie tussen mensen wordt meestal door meerdere sociale ordes tegelijk beïnvloed
o Sociologen: vooral focus op pso
o Sociale ordes zijn verantwoordelijk: pso lang sterkst coördinerend principe in maatschappij, nu
bureaucratische geconstrueerde principes, die afgerekend worden o.b.v. prestaties en markten
(sociaal kapitaal neemt af)
1
,1.2 Onderwijs als ‘ordevraagstuk’
o Binnen scholen verschillende ordes naast elkaar werkzaam
= Gemeenschap: niet te dwingen want spontane orde
Vooral pso en specifiek gezag (org)
o Op niveau van de samenleving ook meerdere sociale ordes tegelijk werkzaam, in specifieke
verhouding tot elkaar
o Voor- en nadelen van verschillende ordes:
Focus op verhouding tussen markt en overheid
2. OVERHEID EN MARKT
3
4
o Individualiteit en recht doen aan verschillen steeds belangrijker na oliecrisis jaren ‘70
o Chicago school of economics: pasten eco theorie toe op publieke sector: veel aandacht voor
overheidsfalen en werking van de markt
o “Markt waar het kan, overheid waar het moet”
1
2
2.1 Marktwerking in het onderwijs
o Overheid: geconstrueerd, 3 instrumenten
Financieren
Verschaffen: officieel onderwijs
Reguleren: bv. eindtermen
o Markt: spontaan
Prijs bepaalt wat en hoeveel er geproduceerd gaat worden
Concurrentie tussen verkopers bepaalt hoe er geproduceerd gaat worden
Gezamenlijk wordt bepaald voor wie geproduceerd wordt (iedereen bepaalt voor zichzelf tegen
welke prijs hij iets koopt)
Steeds evenwicht zoeken tussen vraag en aanbod, zonder ingreep van buitenaf
(=’onzichtbare hand’, Adam Smith)
2
1.
2.1.1 Marktwerking
o Markt = als aanbieders, vrij kiezende consumenten en prijsmechanisme alle 3 functioneren
! Publieke sector: quasi markt: aanbieders concurreren in enige mate met elkaar, burgers
hebben iets te kiezen en financiële prikkels spelen indirecte rol
2
, o Overheid kan op 3 manieren meer ruimte geven aan de markt:
Privatiseren = (deel van) het onderwijs wordt door private partijen betaald
Uitbesteden = overheid betaalt, maar verschaft product/dienst niet
Dereguleren = inhoud en beoogde invloed van regels versoepelen: meer ruimte voor
eigen keuzes van ouders en leerlingen én profilering tussen scholen
! Beleidsepidemie: 2 gemeenschappelijke uitgangspunten:
Recht doen aan wensen van ouders en leerlingen
Concurrentie tussen scholen door meer diversiteit en hogere kwaliteit
meer dynamiek, bv. vrije schoolkeuze
2.2 Publiek en privaat combineren
o Publiek = landelijke, regionale of lokale overheid
o Privaat = for-profit bedrijf, non-profitstichting/-vereniging, particuliere burgers
Kunnen op 3 dimensies van elkaar verschillen
Financiering: wie betaalt het?
Bestuur: wie is eindverantwoordelijk?
Operatie/management: wie voert het uit?
2.3 Zweden: een illustratie casus
o Lezen p.24-26
3. THEORIE, PRAKTIJK EN BELEID
5
6
3
3.1 Theorie
3
1.
3.1.1 Voor
o Marktwerking, overheidsfalen
o Vrije schoolkeuze duidt op vrijheid als waarde pso
o Markt moet veel ruimte krijgen, want:
Sluit aan bij verschillende voorkeuren van mensen
Leidt tot verbetering van kwaliteit van onderwijs
Hoge responsiviteit (luisteren naar leerlingen en ouders)
Leidt tot diversiteit
o Valkuilen van markt: marktfalen
Er moeten veel aanbieders zijn (geen monopolie)
Informatie-asymmetrie: kiezers beschikken niet over goede info
Overheid moet zorgen voor openbare beschikbare informatie over scholen
3.1.2 Tegen
o Overheidswerking, marktfalen: eerder reactief
o Vrije schoolkeuze is niet vrij: kiezen o.b.v. sociale status, gender, etniciteit, financiën
o Zijn ouders en leerlingen wel in staat om de kwaliteit van een school (van tevoren) te
bepalen?
o Hoe wenselijk is de exit-optie? (school niet goed = nieuwe school)
o ! Circuits of schooling = ontstaan van scholen voor lagere en hogere sociale groepen
o gesegregeerd onderwijs
3
, 3.2 Empirie
1
2
3
1.
2.
3.2.1 Aanbodzijde: concurrentie tussen scholen
o Lokale hiërarchie van scholen: afhankelijk van reputatie, afhankelijk van leerlingpopulatie;
komt niet per se overeen met echte rangorde qua kwaliteit
o Streven naar behoud en verbetering van de eigen plaats in hiërarchie: bv. selectie van
leerlingen
Expliciete selectie: toelatingscriteria
Impliciete selectie: uitgesproken onderwijsinhoudelijk, pedagogisch,
levensbeschouwelijk of religieus profiel
o Eerder keuze voor ‘eenvoudigere’ strategieën rond selectie, profilering en marketing dan
voor ‘moeilijkere’ strategieën om de kwaliteit te verbeteren
o Afhankelijk van (beleids)context en plaats in lokale hiërarchie meer of minder
concurrentie, meeste concurrentie in het midden van de hiërarchie
3.2.2 Vraagzijde: schoolkeuze van ouders en leerlingen
o Keuzeproces van ouders bestaan uit 2 fases:
1) Shortlist maken van scholen die in aanmerking komen (vaak impliciet en onbewust)
2) Meer bewuste overwegingen omtrent de schoolkeuze, o.b.v. kwaliteit, sfeer,
nabijheid en bereikbaarheid
Combinatie van eigen sociaaleconomische achtergrond + samenstelling
leerlingpopulatie = betere voorspeller voor schoolkeuze
3.2.3 De rol van informatie over onderwijskwaliteit
o Informatie-asymmetrie: overheid moet ouders voorzien van voldoende en betrouwbare
informatie over scholen welke gegevens zijn relevant?
Ambitie en motivatie van leerlingen
Instroomniveau van de leerlingen
o Gebruiken ouders onderwijskwaliteit echt als factor voor schoolkeuze?
Hoger opgeleide ouders maken meer gebruik van kwaliteitsinformatie dan lager
opgeleide ouders
o Niet enkel OK is van belang bij schoolkeuze, ook:
Acceptabel alternatief in de buurt?
Consequenties van verder reizen op kosten, veiligheid en gezinslogistiek
Informele sociale netwerk van ouders
o Kwaliteit van onderwijs gaat niet echt vooruit, omdat ouders niet voor die school kiezen
(omdat ze OK niet kennis)
3.3 Implicaties voor beleid
o ! Markt kan alleen goed functioneren als overheid ook goed functioneert
o Maatregelen die bewerkstellingen dat:
De door scholen ervaren concurrentie binnen een gewenste brandbreedte zit
Prikkels zoveel mogelijk leiden tot wenselijke uitkomsten zoals het uitbreiden van variëteit van
het aanbod en daadwerkelijke verbetering van de kwaliteit van het onderwijs
Prikkels zo weinig mogelijk aanleiding geven voor onwenselijke uitkomsten, zoals concurrentie
o.b.v. leerlingsamenstelling – wat leidt tot segregatie – en louter ‘symbolische’ aanpassingen
door scholen
o Positieve effecten enkel mogelijk indien volgende voorwaarden voldaan zijn:
4