Sociologie: de wetenschap van de manieren waarop mensen met elkaar samenleven,
wetenschap van de maatschappij. In de sociologie wordt gezocht naar overeenkomsten,
verschillen én samenhangen tussen uiteenlopende vormen van menselijk samenleven.
Maatschappij: de manieren waarop mensen met elkaar samenleven, sociale eenheid
waartoe mensen behoren.
Het uitgangspunt van sociologie is dat mensen zich verbonden voelen door een ‘wij gevoel’. Sommige
sociologen hebben hun vakgebied gedefinieerd als de wetenschap van menselijke groepen.
Groep (in dit verband): verzameling van onderling verbonden mensen die een besef van een
gemeenschappelijke identiteit hebben, maar dit is niet de enige betekenis. Volgens sommige
sociologen horen hierbij ook mensen die geen besef hebben van een gemeenschappelijke
identiteit en dus geen groep vormen.
Sociale netwerken: een te onderscheiden geheel van relaties tussen actoren (individuen of
groepen).
Sociale positie: de plaats die een persoon of groep inneemt in sociale interactie.
Een persoon heeft over het algemeen meerdere posities, in bijvoorbeeld werk,
familie en vrije tijd. Bij elk van deze posities worden gedragswijzen en kwaliteiten
verwacht.
Sociaal: alles wat zich tussen mensen afspeelt en alles wat mensen met elkaar verbindt.
Interactie: Interactie = het reageren van mensen op gedragingen van elkaar.
Gedragingen kunnen verbaal, non-verbaal, direct of indirect zijn. Het kan dus een kreet zijn, een blik,
en zo verder. Met interactie doelen sociologen op het feit dat menselijke gedragingen gericht zijn op-
en reactie zijn op gedragingen van anderen. Het handelen van de een is de aanleiding voor het
handelen van de ander. De betekenis en het effect van ieders handelen is afhankelijk van het
handelen van anderen.
Vijf voorbeelden:
1. Samenwerking: tijdens een voetbalwedstrijd werken de spelers van ieder team met elkaar
samen om hun doel te bereiken;
2. Conflict: tijdens debatten in de Tweede Kamer leveren leden van de oppositie kritiek op
standpunten van de regering;
3. Verbaal: een discussie tijdens een werkgroep;
4. Non-verbaal: in de metro zorgen mensen dat ze niet te dicht bij iemand gaan staan en elkaar
niet te lang recht in de ogen aankijken;
5. Instrumenteel: in het verkeer letten mensen voortdurend op elkaars handelingen, zodat zij
zelf in veiligheid blijven. De interactie is een instrument (middel) om het doel, namelijk
veiligheid, te bereiken.
,interdependentie interactie: afhankelijkheid van ns, stel je voor je bent docent je geeft les want je
geeft interactie aan de studenten maar de student zijn afhankelijk van het ov, indirecte verbinding
Cultuur: ieder stelsel van gemeenschappelijke kennis, symbolen, gewoonten, normen,
opvattingen en vaardigheden.
Subcultuur: een voor een bepaalde groepering kenmerkende cultuur die een variant
vormt op, en tot op zekere hoogte afwijkt van, de dominante cultuur van de
samenleving. Subculturen ontstaan vaak in steden en onder jongvolwassen.
Een belangrijkste verschil tussen het sociologische begrip cultuur en de alledaagse betekenis van
cultuur is dat aan het sociologische cultuurbegrip geen waardeoordeel verbonden is. In het
alledaagse taalgebruik gebruiken mensen het woord cultuur meestal voor die zaken (ideeën,
standpunten, opvattingen, vaardigheden, normen, waarden, idealen, enz.) die zij waarderen en
bewonderen.
Interdependentie betekent onderlinge afhankelijkheid van mensen. We zijn allemaal
afhankelijk van anderen, bijvoorbeeld voor ons brood, ons inkomen, enzovoorts. Je bent dus
gebonden aan deze anderen.
We onderscheiden vier bindingen:
1. Economisch: je bent afhankelijk van de bakker voor je brood. Hij produceert immers een
goed dat jij wilt hebben.
2. Politiek: je bent afhankelijk van de overheid en politie voor jouw veiligheid en voortbestaan
binnen Nederlands grondgebied.
3. Affectief: je bent afhankelijk van je vrienden voor emotionele steun, vriendschap en gevoel
van saamhorigheid
4. Cognitief: je bent afhankelijk van je docenten en ouders voor jou opvoeding, educatie en
kennisvergadering
De vier brillen van de 4 verschillende sociologen:
1. Conflictsociologie Kal Marks 19de eeuw. De neolithische theorie, dit gaat over de hele
samenleving (macro). De is de theorie waarbij hij de samenleving ziet als een arena, waarin
mensen met elkaar concurreren over onder andere geld, kennis, status. Voorbeeld hiervan is
dat werken en in opstand komen voor meer inspraak. Ze voelen zich vervreemd van hun
werk. Zelfde beweging, houding zonder inspraak te hebben in hun werk.
Kenwoorden van deze theorie: ongelijkheid (status &geld) en onderdrukking (werknemers
die weinig betaald krijgen of vervreemd voelen)
2. Emiel Durkheim macrotheorie. Mensen willen verbonden zijn met elkaar, ze willen met
elkaar in balans zijn. Als een kant van de samenleving uit balans is dan is de hele samenleving
uit balans volgens Durkheim. Het gaat om een systeem van samenhangende concepten en
structuren. Denk bijv. aan dat elk systeem een behoefte bevredigd. Denk aan school, na het
behalen van je diploma kan je werken en zo kan je zo hoger die ladder opklimmen en zo
worden je behoefte bevredigd. Ook zijn er wetten gemaakt, dit zorgt voor sociale orde en
interdependentie. Interdependentie houdt in dat je van elkaar afhankelijk bent. Kenwoorden
hiervan zijn: stabiliteit, harmonie en evenwicht.
, 3. Symbolische interactionisme van Kofmen dit is in de 20 ste eeuw. Dit is micro, dit gaat over
een kleinere deel van de samenleving. Dit op individuele schaal, het gaat om vooral om het
gedrag wat je doet, wat ervoor zorgt dat iemand anders weer een gedrag vertoont. Het heeft
te maken met interpretatie. Als jij en ik naar een appel kijken, dan kijken wij er beide anders
naar. We geven allemaal een betekenis aan dingen op een verschillende manier.
4. Vergelijkend historisch van Durkheim en Weber dit is macro. Je gaat de historie vergelijken
met de hedendaagse tijd en zo je kom erachter dat sommige dingen in herhaling vallen van
wat er al eerder is gebeurd. Daarbij wordt er dus in patronen gezocht van de mensheid.
Kenwoorden: Tijd, plaats en verschillen.
De maatschappij en individuen zijn zonder dat ze dat zelf willen met mekaar verbonden. Mensen, of
zij dit nu willen of niet, hebben bindingen met anderen en ondergaan daardoor de dwingende
invloed van anderen. Ieder mens is in de loop van zijn of haar leven ook door anderen gevormd en
heeft in die zin een deel van de maatschappij in zich opgenomen. Ze vormen zo met mekaar de
sociale werkelijkheid zonder dat te beseffen.
Naast dat de maatschappij van onpersoonlijke krachten/ verzameling van losse individuen is, is het
wel een maatschappij die wel door-en-door sociaal zijn. Ze zijn steeds met elkaar verbonden- ze zijn
op elkaar gericht, door elkaar gevormd en van elkaar afhankelijk.
Bepaalde groeperingen mensen hebben soorten interacties met elkaar. Dit kan verbaal, non- verbaal,
face to face, maar het kan ook eenzijdig zijn. Wanneer mensen elkaar regelmatig zien dan ontstaat er
gewoontevorming. = iets wat die groep mensen samen hebben gemaakt en wat dus de nieuwe
gewoonte wordt. Hierbij krijgen mensen dezelfde overeenstemmende kenmerken en ontstaat er een
normbepaling. Daarbij oefent interactie ook invloed uit op interdependentie (onderlinge
afhankelijkheid van elkaar) De manier van interactie heeft te maken met jou cultuur, groep en met
de interdependentie die je van andere hebt. Cultuur ontstaat door middel van socialisatie. Denk aan
je ouders die je hebben opgevoed, die jou een belangrijke waarde hebben meegegeven. Socialisatie
kan onbewust gebeuren, kinderen imiteren vaak hun ouders. De interne controle is het aanleren van
een geweten door bijvoorbeeld de ouders. De externe controle is bijvoorbeeld straffen en belonen.
Internaliseren= wanneer de socialisatie geslaagd is.
Asymmetrische afhankelijkheid: de een is iets meer afhankelijk van de ander. Bijv. jij bent
afhankelijk van de fabriek voor de kaars die je wilt, maar de fabriek is niet afhankelijk van jou, want
zij hebben genoeg andere klanten.
Sociale controle; mensen gedwongen zijn om zich te conformeren aan wat normaal is. Bijvoorbeeld
er is een buurt whatsapp, als jij een scooter gaat stelen in de buurt dan gaat dat opvallen, want ze
hebben die whatsapp groep. Je denkt dan dus ik ga de scooter niet stelen, zo conformeer je je dus
aan andere buurtbewoners.
, Hoofdstuk 2
Economische bindingen: afhankelijkheden tussen mensen voor zover zij van elkaar afhankelijk zijn in
het produceren en verdelen van schaarse middelen ter bevrediging van hun behoeften.
Aspecten van economische bindingen hebben invloed op het sociale leven: sociologen bestuderen
deze samenhang.
Een kenmerkend aspect: de arbeidsdeling. het opsplitsen van taken en arbeid.
Ontwikkelingen in de maatschappij
Met de tijd is er een verandering gekomen in de productiewijzen en de maatschappelijke
ontwikkeling
Jagers en verzamelaars zij leefde in kleinen groepen, iedereen had dezelfde taak. Jezelf in leven
houden, voedsel inwinnen.
Daarna kwam de landbouwrevolutie. Denk aan de methode slash and burn, hierbij gingen ze de
grond vruchtbaar maken door dingen op te branden. Maar vervolgens hadden ze vruchtbare grond ->
gevolg hiervan was een voedseloverschot, terwijl ze maar in kleine groepen waren. Hierbij kon
arbeidsspecialisatie plaatsvinden.
Industriële revolutie daar ontstond het feodalisme dit was een eenzijdige relatie van tussen grote
bezitters en boeren. Hierbij was de opkomst voor handel en steden een groot probleem voor de
marktstructuur. De kloof tussen arm en rijk werd steeds groter. Armere landen werden steeds armer
en rijkere landen werden steeds rijker.
Postindustriële samenleving toen ging alles alleen sneller, mensen konden duidelijke banen krijgen,
ze konden worden wat ze wilden worden. Er kwam verdere mechanisatie, waardoor mensen minder
nodig waren op bijv. de landbouw.
Kapitalisme
Kapitalisme: economisch systeem dat gebaseerd is op investeringen van geld in de verwachting winst
te maken
Kenmerken kapitalisme:
1. Productiemiddelen privaat eigendom (particuliere ondernemers)
2. Maken gebruik van loonarbeid om meerwaarde te creëren
3. Grote mate van juridische vrijheid
4. Concurrentie leidt tot efficiëntie vergroting
5. Herinvesteren-kapitaalaccummulatie
Tegenhnager is socialisme en comminisme
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur miryam1270. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €16,16. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.