Leerdoelen didactiek 3
1. Hoe kleuters leren
Leg uit wat het ontwikkelingsproces inhoudt.
Bij ontwikkelingsprocessen verandert er op fundamentele (onomkeerbare) wijze iets in de
manier waarop we naar de wereld kijken. De kennis die we hebben opgedaan, heeft betekenis
gekregen en gaan we toepassen. We hebben een dieper inzicht gekregen over iets dat we in
verschillende nieuwe situaties gaan toepassen.
Het kleuteronderwijs richt zich vooral op ontwikkelingsprocessen, dit wil zeggen dat ze zich
vooral richten op de inspanningen van het kind. (>< lager en secundair onderwijs waar ze
zich op leerinhouden focussen)
Leg uit wat de rol van de leerkracht is als begeleider van het
ontwikkelingsproces.
Als leerkracht heb je de ontwikkeling van een kind niet zelf in handen. Je kan de ontwikkeling
wel stimuleren en begeleiden waarbij een leerkracht een stimulator en begeleider is.
De leerkracht als begeleider gaat bemiddelen tussen hoe kinderen leren en wat ze moeten
leren. Gerichte aandacht voor de ontwikkelingsmogelijkheden en beperkingen van kinderen
geeft richting aan het didactisch handelen van een leerkracht.
Een hulpmiddel om te gaan begeleiden is het bijhouden van een kindvolgsysteem. Hiermee
kijk je vanuit verschillende referentiekaders naar het kind, kijk hoe kinderen leren en wat de
betekenis is van hun ontwikkeling wat dit betekent voor hun handelen. Zo kan een leerkracht
eventueel gaan differentiëren.
Leg uit welke behoefte de kleuters hebben aan spelen en wat is de rol van
de leerkracht bij het begeleiden van dit spel?
Kleuters hebben een behoefte aan spelen omdat dit voor hen een intensieve en actieve vorm
van leren is. Voor hen is spelen vrijheid van handelen (hoe, wat, waar, wie, wanneer) waarbij
hun spel gekenmerkt wordt door de aandacht en intensiviteit die ze erin steken.
Het spelen zorgt voor heel wat ontwikkelingsmogelijkheden en beperkingen. Enkele
mogelijkheden zijn; zelfstandigheid bevorderen, leren initiatief nemen, leren plannen, leren
problemen oplossen, fantasie en creativiteit bevorderen. Via het spel leert een kind
voorwerpen manipuleren, rollen aannemen en volgens de waarden en normen van zijn cultuur
handelen.
Als leerkracht (stimulator) is het van belang de kinderen betrokken te laten spelen. Hierbij zal
je rekening moeten houden dat jonge kinderen gestimuleerd moeten worden om aan het spel
deel te nemen of beginnen en aanleren om door te leren spelen zodat er diepgang komt en ze
nieuwe ontwikkelstappen kunnen zetten.
Naast het observeren van het spel gaan leerkrachten met de kinderen in gesprek om het spel
te gaan verdiepen en begeleiden. Er zijn verschillende manieren hoe je kinderen kan
1
,begeleiden in het spel; door hun spontante activiteiten te gaan opmerken, hun handelingen
onder woorden te brengen of door in gesprek te gaan. Als je het spel gaat begeleiden is het
van belang dat je tussenkomst niet storend is, maar verrijkend. Een interventie is het minst
storende indien het een improviserend karakter heeft.
Geef de 3 visies op de relatie tussen onderwijs en ontwikkeling en leg ze uit.
Geef ook een voorbeeld (+ herken)!!
Er zijn 3 visies in verband met de relatie tussen onderwijs en ontwikkeling:
- Natuurlijk leren (kinderen ontwikkelen zichzelf)
- Programmagericht leren (ontwikkeling van kinderen moet gestuurd worden)
- Constructivistische visie op leren (kinderen construeren hun eigen kennis, in interactie
met de materiële en/of sociale omgeving).
Natuurlijk leren (Monessori): onderwijs hoeft niet in te grijpen in de ontwikkeling van
kinderen. Onderwijs dient enkel een veilige, stimulerende omgeving te voorzien. Een kind zou
in het bezit zijn van een natuurlijke ontwikkelingsdrag, het zou ontwikkelen zonder inmenging
van een volwassene.
Ieder kind ontwikkelt op zijn manier. Het ene kind ontwikkelt uitstekend, het andere heeft
ontwikkelingsproblemen. Alsook niet elk kind heeft van nature een even grote
ontwikkelingsdrang (genetisch bepaald of door de omgeving waarin het opgroeit)
Het ontwikkelen van taal, taal en denken, symboolgebruik, planmatig handelen en dergelijke:
deze zaken vragen stimulans en ondersteuning vanuit de sociaal-culturele omgeving.
Programmagericht leren: de ontwikkeling stapsgewijs aanbrengen, volgens een
programma. Deze leerprocessen worden gestuurd. Voorbeeld taalontwikkeling heeft nood aan
het stapsgewijs leren van woorden en begrippen. Vaak wordt deze visie vertaald naar
methoden waardoor het duidelijk is voor leerkrachten welke geachte inzichten, kennis en
vaardigheden moeten worden aangeboden aan de kinderen.
Bij deze visie houdt men er minder rekening mee dat ontwikkelingsprocessen minder
makkelijk te sturen zijn dan leerprocessen. Je kunt bijvoorbeeld niet de cijfers van 1 tot 5
aanbieden en dan denken: dat hebben ze nu gehad, volgende stap. De basis hiervan, het
ontwikkelen van getalbegrip, vraagt veel meer stimulans, op meer momenten, het liefst in
concrete, betekenisvolle situaties.
Constructivistische visie op leren: kinderen hebben zelf een belangrijk en actief aandeel
in het ontwikkelen van hun eigen kennis en inzichten, maar ook de omgeving(sfactoren)
spelen een belangrijke rol hierbij.
- Piaget; kinderen moeten in een omgeving gebracht worden die uitnodigt tot actief
handelen. Het denken van jonge kinderen ontwikkelt zich door iets te doen, maar niet
door te kijken of luisteren. Tijdens hun ontwikkeling nemen kinderen alles op wat er
rondom hen gebeurt en ordenen dit in denkschema’s. Het onderwijs kan op de
ontwikkeling van deze denkschema’s geen directe invloed uitoefenen, het zijn de
kinderen zelf die deze inzichten moeten krijgen.
- Vygotsky: de omgeving van een kind heeft een grote invloed op de ontwikkeling, zowel
het materiaal als andere mensen die hen helpen om hun handelingsmogelijkheden uit
te breiden. Zo heeft het onderwijs een invloed op de ontwikkeling die door het kind zelf
gestuurd wordt.
2
,Leren en ontwikkelen gaan elkaar wederzijds beïnvloeden dit wil zeggen dat we kinderen niet
zomaar iets kunnen aanbieden zonder rekening te houden met hun kennen en kunnen (hun
actuele ontwikkeling). De ontwikkeling bevorderen kan je doen door met je aanbod en
begeleiding de ontwikkeling telkens een stap voor te zijn. Niet meerdere stappen want dat
kan leiden tot frustraties. Het onderwijs moet zich afspelen in de zone van naaste
ontwikkeling (datgene wat het kind nu al kan met de hulp van anderen en wat het in nabije
toekomst zelfstandig zal kunnen).
Beschrijf de volgende begrippen:
Taakgerichtheid Taakgericht leren vraagt een hoge mate van zelfsturing en de aandacht
kunnen behouden bij het uitvoeren van een taak. Hiervoor moet de kleuter in
staat zijn om afstand te kunnen nemen van bijzaken, emoties en fantasie die iets
oproept.
De ontwikkeling van taakgerichtheid is een proces dat niet leeftijdsgebonden
is. Ineens is een kleuter in staat om afstand te nemen of kan het taken tot een
goed einde brengen. Het ene kind heeft hiervoor meer tijd nodig dan het andere.
Innerlijk spreken Om taakgericht te kunnen werken, is innerlijke zelfinstructie nodig. Het kind
moet zichzelf als het ware kunnen instrueren wanneer het een taak met
aandacht moet uitvoeren. Het is een vorm van innerlijk spreken die een kleuter
helpt de taak tot een goede einde te brengen. VB ‘Nu moet ik oppassen dat ik
binnen de lijntjes blijf’
De innerlijke activiteit wordt strategisch handelen genoemd en draagt bij aan
het succesvol verlopen van de taak. Hierbij is het van belang om te gaan
observeren, gericht kijken en luisteren naar de kinderen om de ontwikkeling in
kaart te brengen en deze te stimuleren.
Luisteren naar abstracties Het is niet eenvoudig om een groep kleuters de juiste leerhouding te laten
aannemen bij een mondelinge instructie. De kleuters dromen weg of worden
onrustig. Hierdoor bestaat de kans dat er maar een kleine groep de opdracht zal
kunnen zelfstandig uitvoeren. In zo’n situatie is de afstand tussen leerkracht en
kleuter te groot.
Wat brengt de ontwikkeling van taakgerichtheid aan aandachtspunten met
zich mee voor leerkrachten?
Als leerkracht moet je het verschil weten tussen een langzame ontwikkeling en het
onvermogen op taakgericht vlak dat tot belemmeringen in het leren gaat leiden.
Tegenwoordig wordt er met een (CITO-)toets nagegaan of een kind schoolrijp is (3KK->1lj).
Deze toetsen focussen zich vooral op de cognitieve prestaties en ontwikkelingsvelden zoals
taal, rekenen, lezen. Een kleuter moet over een juiste werkhouding en vaardigheden
beschikken om deze testen tot een goed einde te brengen.
Leg de rol van de motorische ontwikkeling in de totale ontwikkeling van het
kind uit.
Kleuters bewegen graag, ze worden voortdurend geprikkeld en dit zorgt voor spontane
bewegingen. Als ze moe zijn zullen hun groot bewegingen verminderen of zich terugtrekken.
Een leerkracht moet verschillende bewegingsvormen aanbieden om tegemoet te komen aan
deze bewegingsdrang.
3
, De oorzaak van deze energie is dat kinderen tot hun 8 jaar volop hun motoriek aan het
ontwikkelen en inoefenen zijn. De onwillekeurige bewegingen (reflexen) veranderen
langzamerhand, onder invloed van het zenuwstelsel, tot motorische vaardigheden . VB coördinatie
van beide lichaamshelften, lichaamsbeheersing, gerichte bewegingen, beschikken over meer verfijnde en gecoördineerde
bewegingen als oog-handcoördinatie, maar ook articulatie en doelgericht handelen.
Door het bewegen worden heel wat ontwikkelvelden beïnvloed; de taal en denkontwikkeling
(innerlijk spreken en ervaringen opdoen), de sociaal-emotionele ontwikkeling (leren delen,
leren samen plannen, elkaar helpen, positief zelfbeeld…)
Wat is het verband tussen ontwikkelen en fundamenteel leren?
Tijdens het ontwikkelen gaan kinderen zich bepaalde vaardigheden, inzichten of kennissen
eigen maken. Door de kennis van iets toe te passen op allerlei situaties, wil het zeggen dat
kinderen iets onder de knie hebben, dat dit op een onomkeerbare wijze in zich zit. Als dit het
geval is, dan is er sprake van fundamenteel leren. Fundamenteel leren: leren dat het
ontwikkelingsniveau van het kind verhoogt.
Leg de sociaal-emotionele factoren die het leren ondersteunen uit.
Er zijn enkele sociaal-emotionele factoren (voorwaarden) om tot ontwikkeling te komen.
- Een positief zelfbeeld
- Een hoge mate van welbevinden en betrokkenheid
- Mogelijkheden bieden om te kunnen leren uit ervaringen
- Zorg voor kinderen
Een positief zelfbeeld: de klas is een omgeving waar een kind zich op sociaal vlak kan gaan
ontwikkelen. Hier wordt het zelfbeeld voor een groot stuk bepaalt. Door een kind te gaan
wijzen op vaardigheden waar ze goed in zijn, zullen ze geneigd zijn om een positief zelfbeeld
op te bouwen. Het gevolg hiervan is dat hun toekomstige prestaties, of het inschatten ervan,
positief zullen beïnvloed worden.
Een negatief zelfbeeld en het gevoel van falen leiden tot mislukking en een gevoel van
onvermogen waardoor er faalangst en demotivatie kan ontstaan.
Een hoge mate van welbevinden en betrokkenheid zorgt ervoor dat kinderen mentaal actief
zijn en vol energie zit voor wat het leergebeuren betreft. Een volgehouden mentale activiteit
kan aanleiding geven tot optimaal leren of fundamenteel leren omdat ze voortbouwt op de
eigen persoonlijke exploratiedrang en sterke motivatie om iets te kennen of te kunnen.
Fundamenteel leren: leren dat het ontwikkelingsniveau van het kind verhoogt.
De methodieken hoeken- en contractwerk zijn hulpmiddelen om zowel de betrokkenheid als
het welbevinden bij het leren te vergroten.
- Hoekenwerk: een vorm van klasorganisatie waarbij kinderen worden opgedeeld in
kleinere groepjes die apart aan iets ‘werken’ om zo op een meer individuele manier te
leren. Het wordt gebruikt om m het actief leren en het experimenteren te bevorderen.
Hoekenwerk maakt naast differentiatie, creatieve en dynamisch-affectieve opdrachten
mogelijk.
- Contractwerk: een vorm waarbij een individuele kleuter een pakket met een aantal
opdrachten krijgt. Het kind bepaalt zelf hoeveel tijd het spendeert aan elke activiteit en
in welke volgorde de activiteiten aan bod moeten komen.
4