ECONOMIE
MODULE 1: ALGEMENE INLEIDING EN ECONOMISCHE BASISBEGRIPPEN
HOOFDSTUK 1 - WAT IS ECONOMIE EN HOE DENKEN ECONOMEN?
1. DE TWEE BETEKENISSEN VAN HET WOORD ECONOMIE
2 betekenissen voor het begrip economie
Economische werkelijkheid
1. Productieoverschotten want nog geen bewaartechnieken.
2. Ruilen van producten.
3. Nood aan een universeel ruilmiddel: geld.
4. Vanaf dan: ruil verbreden, systematiseren, met steeds meer tussenpersonen.
5. Ontstaan van markten.
→ maakt deel uit van de maatschappelijke werkelijkheid die alles te maken heeft met
het menselijk streven naar behoeftebevrediging.
Wat is een markt?
- Een plek waar je iets kan ruilen tegen een ander producten → transactieplaats.
- Met geld: ‘kopen’ of ‘verkopen’ aan een bepaalde prijs, handel drijven.
- Bieden goederen en diensten aan.
- Levert winst op voor de verkoper = producent = aanbieder (zelfstandige ondernemer,
bedrijf, winkel,...).
- Kost iets aan de koper = consument = vrager (individuen, gezinnen, andere
ondernemingen,...)
De arbeidsmarkt: alle plaatsen waar betaald werk (arbeid) wordt verricht
- Wordt geleverd door werknemers.
- Wordt betaald door werkgevers.
- Arbeid kost dus iets aan ondernemingen.
- Arbeid levert winst voor individuen/gezinnen = loon.
- Met het loon kopen gezinnen op andere markten → consumptiemarkten.
Economische wetenschap
Economische wetenschap: economie als (sociale) wetenschap, de wetenschappelijke studie
v/d economische werkelijkheid.
Humane wetenschap
- Problemen proberen te verklaren via systematisch observeren van menselijk gedrag
met het oog op het formuleren van theorieën (kennis).
, - Geen exacte wetenschap.
Om vervolgens gedrag te voorspellen → menselijk gedrag verklaren vanuit…
- Schaarste → keuzegedrag: afweging van interne en externe factoren ⇒ economie.
- Groep/context/interpersoonlijke ⇒ sociologie.
- Innerlijke/persoonlijke/intra persoonlijke drijfveren ⇒ psychologie.
Menselijk gedrag te kunnen bestuderen door ‘mensen/groepen’ op te delen in economische
actoren met een eigen rol.
1. Individuen/gezinnen → consumenten, vragers, kopers.
2. Ondernemingen/organisaties/bedrijven → producenten, aanbieders, verkopers.
3. De overheid → producent en consument
= regulator/scheidsrechter, handhaver/beschermer → beleid voeren.
Vele soorten ‘overheden’ (supranationaal (Eu), Nationaal/federaal,
Gewesten/gemeenschappen, provinciaal, regio’s, gemeentelijk/stedelijk/lokaal.
Overheden kunnen verschillende rollen aannemen (producent, consument,
regulator).
Normatieve economie
- Waardeoordeel
- ‘Wat zou moeten’-vragen
- Meer iets voor filosofen en politici
Positieve economie
- Vaststelling
- Technische ‘zoals het is’-vragen
- Objectieve wetenschappers
2. DE KERN VAN HET ECONOMISCH PROBLEEM: SCHAARSTE VERPLICHT TOT
KIEZEN
Wat is economie?
- De verzameling van alle menselijke gedragingen
- Gericht op het bevredigen van behoeften
- Met beperkte middelen
- Daarom gaat aan elk gedrag een keuzeproces vooraf
, 2.1 Schaarste
Schaarste: het bevredigen van behoeften met beperkte middelen.
Alternatieve aanwendbaarheid van middelen: een bepaald middel kan gebruikt worden om
verschillende behoeften te bevredigen (bv. grond, geld).
Kiezen o.b.v voorkeuren en prioriteiten.
2.2 Economisch handelen is kiezen
Elke keuze gaat gepaard met baten (opbrengsten) en offers (kosten) → Kosten-baten
analyse (KBA).
- Kosten omdat middelen niet tegelijk ingezet kunnen worden voor dezelfde behoefte.
- Ook niet-monetaire factoren opnemen in KBA → bevrediging van behoeften via
zelfvoorziening en/of via informele arbeid.
- KBA bij elk gedrag waar keuzes aan te pas komen, zowel individueel als
maatschappelijk.
Opportuniteitskosten (= alternatieve kosten): de kosten van een economische keuze,
uitgedrukt in termen v/d beste gemiste kans.
Bv. werken of thuis blijven voor een baby, werken of studeren.
Meer dan boekhoudkundige kosten: in geld uitgedrukte waardering bij
verwerving/iets te doen.
De opportuniteitskosten gaan daarenboven na wat een eventueel alternatief gebruik
van middelen zou hebben kunnen opleveren (bv. kosten hogere studies?
opportuniteitskosten?).
, 3. BEHOEFTEN
3.1 Soorten behoeften
Individuele behoeften
Eraan voldoen is je eigen verantwoordelijkheid (en/of die van je gezin).
Vergt inzet van privé-middelen → soms gerangschikt volgens belang bij overleven
(rangorde).
Bv. piramide van Maslow.
Andere onderverdeling
Collectieve behoeften
Voorwaarden waaraan voldaan moet worden om het samenleven van mensen (vredevol)
mogelijk te maken.
Eraan voldoen is (vooral in een welvaartsstaat) de taak van de overheid, en (in andere
soorten staten) in mindere mate een rol die het middenveld op zich neemt.
Vergt inzet van publieke/collectieve middelen via het heffen van belastingen.
Soms ook mits inzet van vrijwilligers (bv. vaccinatiecampagne, natuurpunt,...).
Overheid kan ook geld lenen op de internationale markten en ze kan ook rekenen op
opbrengsten uit investeringen.
In feite gaat het nog steeds om individuele behoeften, maar de samenleving neemt er
verantwoordelijkheid voor via overheidsbeleid → voorbeelden
- Ontsluiting grondgebied → infrastructuur, wegen, dijken, kanalen,...
- Veiligheid grondgebied → leger, verkeersveiligheid, straatverlichting,...
- Kwaliteitsvolle leefomgeving → waterzuivering, riolering, groenbeleid,...
- Rechtszekerheid → bescherming privé-bezit, geen straffeloosheid, politie, justitie,...
- Sociale rechtvaardigheid → gelijke behandeling, sociale zekerheid,...
- Sociale participatie → democratisch bestuur, onderwijs, jeugdwerk, cultuur, sport,...