De samenvatting bevat de bibliotheeksessie, handboek, PowerPoint en lesnotities van het eerste deel van het vak voor het proefexamen. De structuur van het handboek wordt gevolgd.
Methologie: gefundeerd evidence-informed handelen, het zoeken naar het vinden of creëren van
antwoorden op problemen: Problemen zijn actueel (veranderen mee in de tijd, voorbeeld de
diversiteit)
Methode: de weg van probleemstelling (hetgene wat je wil onderzoeken) -> de versch stappen die
je wil nemen
Methodologie: leer van de mogelijke wegen/stappen. Geldige kennis bekomen we door de weg te
volgen vanuit methodologie.
Wetenschap als activiteit: onderzoek doen
Wetenschap als
competentie: evalueren, wetenschappelijk materiaal kunnen verwerken, … -> kennisexplosie
1.2. ONDERZOEKSVOORBEELD: BEÏNVLOEDT POTIVATIE DE PRESTATIE?
Psychologie + sociologie geven antwoord over de wijze waarop zij empirisch antwoorden.
Socioloog: Trekt willekeurig 200 namen uit de 1000 lln in het systeem. Alle leerlingen zijn bereid
deel te nemen. Hij gaat na naar wie hun mentor is en vraagt een rapportcijfer te bepalen van het
kerstrapport. En vraagt een cijfer tussen 1en 10 hoe gemotiveerd elke leerling is. De socioloog
krijgt van elke lln twee gegevens, het gemiddelde rapportcijfer en motivatie. Hij gaat deze
analyseren. Lln met cijfer minder dan 6 beschouwt hij als lage motivatie. Hij heeft nu 2 subgroepen.
Voor elke subgroep berekent hij het gemiddelde van de gemiddelde rapportcijfers. Bij subgroep
gemotiveerde blijkt het gemiddelde 7,3 en de andere 4,6.
Psycholoog: Psychologe betrekt alle twintig studenten van één werkgroep in haar onderzoek.
Studenten zijn verplicht om aan experiment te doen. Zij legt een intelligentietest af. Ze deelt de
groep op in twee subgroepen van 10 studenten met beide groepen dezelfde gemiddelde. De
studenten moeten verplicht aan de experimenten meedoen maar als ze hoger dan 7 scoren op de
gevraagde test moeten ze de volgende drie net meer meedoen. De psycholoog zegt dat ze
antwoorden op vraagstukken moeten oplossen in 1 uur voor een onderzoek van iem anders. Bij de
ene groep zegt die niets over de beloning en bij de andere groep zegt die wel iets. Eerste groep
heeft 7,3 en de andere 4,6.
Beide doen verslag van hun onderzoek.
,De pedagoog komt bij een groot aantal vragen en opmerkingen:
Zowel psycholoog als socioloog beantwoorden de vraag met empirisch onderzoek.
Onderzoeksmethode verschilt sterk:
o Socioloog:
200 willekeurige studenten uit voortgezet onderwijs
Vertaling begrip ‘prestatie’ -> gemiddelde cijfer van kerstrapport
Vertaling ‘motivatie’ -> motivatie volgens de mentor
o Psycholoog:
20 eerstejaarsstudenten van één werkgroep in psycholoog
Vertaling begrip ‘prestatie’ -> cijfer voor het oplossen van aantal vraagstukken
op het terrein van logica
Vertaling ‘motivatie’ -> motivatie zelf beïnvloeden door te spelen met beloning.
Ze komen uit op dezelfde onderzoeksresultaten
Mag de pedagoog nu zeggen dat motivatie prestatie beïnvloedt?
o Pedagoog raadpleegt een methodoloog - moeilijk vraagstuk
Onderzoek van psycholoog is beter opgezet
De groep lln die gemotiveerd is gemiddeld een beter kerstrapport maar dat hoeft
niet veroorzaakt te zijn door een verschil in motivatie.
Zijn de gemotiveerdere leerlingen intelligenter? Komt het verschil door
motivatie of intelligentie of andere kenmerken?
Socioloog heeft geen gegevens verzameld over intelligentie dus hij mag
geen conclusie hierover nemen.
Psycholoog kan wel stellen dat de uitkomst niet door verschil in intelligentie
komt. Als de twee groepen ook in andere kenmerken niet verschillen dan kan ze
een conclusie stellen over de motivatie en prestatie.
Psycholoog zorgt er ook voor dat motivatie vooraf de prestatie voorkomt. Ze
manipuleert de motivatie en neemt dan de prestatiegegevens af.
De socioloog laat beide cijfers door de mentor bepalen. Misschien geeft
de mentor aan iedereen met slecht rapport een lage motivatie?
Methodoloog zegt dat het beter zou zijn als de socioloog de motivatie in
begin van het jaar had vastgelegd dan weet hij zeker dat motivatie in
tijd aan prestatie voorafging.
Psycholoog heeft experimenteel onderzoek afgenomen en de socioloog
correlationeel onderzoek.
Drie voorwaarden wanneer er sprake is van een causale relatie.
o Samenhang tussen kenmerk X en Y
o Tijdvolgorde Kenmerk X in tijd aan kenmerk Y voorafgaat
Jeugcriminaliteit is hoger waar veel pedagogen werken
-> pedagogen veroorzaken geen jeugcriminaliteit
Bij correlationeel onderzoek wordt niet gemanipuleerd
en er worst vastgesteld hoe ze scoren op de
kenmerken X en Y die op eenzelfde tijd worden
vastgesteld. (de kenmerken X en Y zullen dus logisch
op elkaar moeten voorafgaan)
Leeftijd en politiek denkbeeld
o Oorzaak Zeker zijn dat Y ook werkelijk door X beïnvloedt wordt.
In experimenteel onderzoek is men beter in staat het
onderzoek zo op te zetten dat alternatieve
verklaringen niet plausibel zijn.
Bij correlationeel onderzoek kan men de groepen niet
samenstellen dus kunnen ze vaak in andere
kenmerken nog verschillen.
Is het dan niet beter om alleen experimenteel onderzoek te doen?
o Men kan niet manipuleren met bepaalde kenmerken (gezinsgrootte, ….)
Als men aan de hand van correlationeel onderzoek toch de conclusies van
causaliteit willen nemen, zal je alle mogelijke verschillende kenmerken moeten
onderzoeken.
, o Multicausaal worden beïnvloed door meer dan een factor
in experimenteel onderzoek vaak geïnteresseerd in een factor
o resultaten zijn op veel meer mensen van toepassing
willekeurig kiezen van steekproef
o groter aantal mogelijke oorzaken betrekken
Wanneer mag je de causaliteit met zekerheid vaststellen? Als de gemiddeldes 7?3 en 7?2
waren bijvoorbeeld
o Doe beroep op statistiek
o Methoden bepaald om na te gaan of men aan een verschil veel of weinig waarde te
hechten.
Hoe groter het verschil hoe groter de samenhang -> objectief criterium dat
samenhang bespreekt
Andere 20 studenten misschien een ander verschil?
Statisticus: in kleine groep een verschil maar in grote niet?
o Wat is de kans dat de psychologe een verschi vindt in de kleine
groep studenten ? is die kans klein -> gevonden verschil is
significant (erg waarschijnlijk)
o Hoe groot is de kans op zo’n verschil, als in werkelijkheid in de
grote groep niet zo’n groot verschil zou zijn. Kleine kans ->
verschil in kleine groep waarschijnlijk ook in grote groep.
Opgepast voor waarschijnlijk =/ zekerheid => statistisch significant
o Statistisch significant niet altijd relevant -> bepaald door visie van
onderzoeker en onderzoekselementen
1.3. FASEN IN ONDERZOEKSPROCES
1.3.1. HET ONDERZOEKSPROCES:
1. Probleemstelling ( observatie):
Doel: mbv empirische gegevens inzicht in probleem krijgen
2. Theoretisch kader (inductie)
Adequate verklaring zoeken voor zijn probleem
o Literatuur zoeken en leren, andere onderzoeken nagaan die op dat terrein gedaan
zijn en gesprekken voeren met personen van wie hij denkt dat ze hem inzicht
kunnen geven.
3. Onderzoeksvragen en hypothesen (deductie)
Conceptueel model construeren: Ontwikkelen van een aantal ideeën over het onderzoeken
van het te onderzoeken probleem.
o Formuleren van mogelijke verwachtingen over hoe bepaalde verschijnselen met
elkaar samenhangen (hypothese)
Dit alles is zeer theoretisch
4. Onderzoeksontwerp
Instrumentarium kiezen
Uitwerken welke gegevens hij moet verzamelen -> beslissing hoe verzameling moet
gebeuren. Hij houdt rekeneing met hoe hij deze gegevens zal verwerken en analyseren.
Experimenteel of correlationeel onderzoek?
Steekproef
Theoretisch kader omzetten in conceptueel model (observatie, vragenlijsten, …)
Tussenstap van theoretisch naar praktisch
5. Gegevensverzameling (toetsing)
6. Gegevensanalyse
7. Interpretatie (evaluatie)
Gegevens aftoetsen met verwachtingen: kloppen de verwachtingen -> goede verklaring
voor probleem. Kloppen ze niet -> nagaan waarom er geen overeenstemming is.
, o Probleem in een minder adequate theoretisch kader geplaatst? Fouten in
onderzoeksontwerp? Of uitvoering?
8. Rapportering
Boek, onderzoeksrapport, artikel
Zo zijn dat de lezer een oordeel kan vellen over de juistheid van gekozen conceptueel
model, onderzoek ontwerp en uitvoering ervan.
VOORBEELD: RILATINE ONDERZOEK (ZIE VIDEO)
1.3.2. EMPIRISCHE CYCLUS (DE GROOT)
Hypothetisch Deductief Model
1.4. PROBLEEMSTELLING (OBSERVATIE)
1.4.1. HET ONDERWERP/PROBLEEM
Elk onderzoek start vanuit een probleem
Hoe kom ik aan een onderwerp/probleem?
o Persoonlijk verrekpunt, persoonlijke vraag
o Vertrekpunt aan einde van ander onderzoek, hiaten of vragen van een vorig
onderzoek, gat in de theorie.
Veel verschillende problemen van aard: theoretische aard en praktische,
oplosgerichte, alledaagse aard (beter beleid schrijven, ..)
o Onderzoekers die vooral theoretische problemen kiezen -> veelal gedreven door
persoonlijke interesses
Doel: theorievorming voor onderzoekers die meer alledaagse problemen
willen onderzoeken
o Alledaagse, praktische, … aard van problemen
doel: wat doen om ‘probleem’ te elimineren of verminderen ?
gedreven door waardeoriëntatie en min of meer toevallige omstandigheden
waarin ze verkeren.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur janygoetschalckx. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,69. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.