Lio samenvatting examen januari
(les 1)- motieven om leraar te worden.
In andere opleidingsonderdelen staan wellicht meer de wat-,hoe- en
waaromvragen rond onderwijs en leraar zijn centraal. Lio wordt zo een vorm van
‘zelfonderzoek’: Men gaat kritisch naar zichzelf kijken, zichzelf leren kennen op
vlak van competenties en kwaliteiten (mogelijkheden, grenzen), overtuigingen,
identiteit, diepere aspiraties,... Dit is steeds gekoppeld aan onderwijs en (leren)
leraar zijn. Geen therapie.
Lio= Leraar in ontwikkeling
Leraar: ‘wie ben ik als persoon in mijn rol van leraar’
Wie is de persoon die leraar wil zijn, hoe beïnvloedt mijn persoonlijk
functioneren de manier waarop ik omga met kinderen, mentoren,
medestudenten, docenten, de (onderwijs)wereld.
Ontwikkeling: ‘wie ben ik als persoon in mijn rol van leren leraar zijn?’
Wie is de persoon die leert om leraar te zijn, hoe beïnvloedt mijn
persoonlijk functioneren mijn leren/studeren en werken aan mijn
professionele ontwikkeling?’
Behoeften
We maken een onderscheid:
1. Materiele behoeften (Bv. goed salaris, auto van de zaak,...)
- Opvallend is dat de materiële behoeften erg belangrijk zijn voor
mensen, maar tegelijkertijd kortstondig zijn en snel wisselen.
2. Psychologische behoeften
- Fundamenteel voor ons welzijn, motivatie en prestaties
- ABC-behoeften Autonomie, Verbondenheid en competentie
3. Behoeften aan gevoel van zinvolheid. (=ertoe doen, iets bijdragen voor,
nastreven van idealen,..)
- De ‘zin’ van hun werk belangrijkste drijfveer, verbonden met de
diepere idealen en kernkwaliteiten geven richting aan je professionele
ontwikkeling.
Reflectie emoties
Belangrijk om inzicht te krijgen in je gevoelens (= zijn iets positief en leren je iets
voor/over jezelf). Belangrijk om dit te benoemen en erover in gesprek te gaan.
1
, (les 2)-studeren met succes
De student onderzoekt en leert zichzelf beter kennen als student en maakt
hiervoor gebruik van een geheel van de aangereikte thema’s, concepten en
redeneringen: Metacognitieve en effectieve leerstratigieën (opwarming, intense
work-out en cooldown)
Metacognitieve kennis= kennis van jezelf als lerende over de taak en
verschillende strategieën die je kan inzetten om de taak uit te voeren.
De werking van het brein
Als je weet hoe je werkelijk leert, kan je beter beslissen welke strategieën tot
leren leiden, dit vergroot de eigen metacognitieve kennis.
Twee belangrijke inzichten:
1. Nieuwe informatie wordt sneller en beter onthouden als je die kunt
koppelen aan iets wat je al weet.
2. Wat je weet, bepaalt wat je ziet. Hoe rijker je netwerken, hoe meer
verbindingen tussen concepten, hoe meer wat je kunt zien, begrijpen en
herinneren.
Let op: Foute of gebrekkige voorkennis kan het leren echter hinderen.
Valkuil: Een expert kent een kennisvloek. Jij ziet dingen anders dan een beginner,
je herinnert je moeilijker welke denkstappen je moest uitvoeren toen je nog geen
expert was.
3 soorten geheugen:
- Zintuigelijke geheugen
Plaats waar je alle informatie vanuit de omgeving in je opneemt. Je neemt
enkel hetgeen op waar je je aandacht op richt. Dus afhankelijk van je
omgeving, zal je bepaalde prikkels opnemen of niet.
- Werkgeheugen
gaat aan de slag met de prikkels vanuit het zintuigelijke geheugen. Dit
geheugen is echter heel beperkt: voor 2 tot 20 sec. kan het 4 tot 7 elementen
vasthouden. Als je niets doet met deze informatie, dan gaat de informatie
verloren. Door herhaling proberen we informatie niet te vergeten, maar dat is
vaak niet voldoende. Als we in de informatie een betekenisvol geheel
herkennen, dan zullen we deze informatie gemakkelijker kunnen onthouden,
opslaan en koppelen aan het lange termijn gehouden.
- Langetermijngeheugen
betreft alles wat je weet, wat je hebt meegemaakt. Het betreft een
ongelimiteerde opslagplaats en vaak ben je je er niet van bewust wat er
allemaal in opgeslagen zit. Vaak komt de kennis spontaan bovendrijven.
2