Samenvatting van alle 9 de domeinen die je moet kennen voor de landelijke kennisbasistoets Nederlands op de pabo! Overzichtelijke en beknopte samenvatting met veel begrippen en definities.
Samenvatting LKT Nederlands Pabo per domein
Aan de hand van het boek Basiskennis taalonderwijs van H. Huizinga
ISBN: 9789001745363
Domein 1: mondelinge taalvaardigheid
Over het proces van taalverwerving zijn verschillende theorieën:
Behaviorisme: kinderen leren taal door imitatie. Voorbeelden van ouders/omgeving zijn hiervoor
essentieel.
Creatieve constructietheorie: kinderen beschikken zelf over aangeboren taalvermogen. Hiermee
kunnen ze zelf structuur ontdekken in de taal.
Interactionele benadering: combinatie van bovenstaande theorieën. Taalaanbod moet afgestemd zijn
op de mogelijkheden van het kind.
Eerstetaalverwerving = totaalproces waarbij kind met alle niveaus van taal tegelijk bezig is.
2 periodes in de taalverwerving:
1. Prelinguale periode (0-1 jaar) -> nog geen taalproductie, maar alleen productie van klanken.
Dit is wel al communicatie (bv. Door huilen). Na ongeveer 6 weken is er sprake van
vocalisatie: zelf klinkers of vocalen produceren. Na 4 maanden vocaal spel: oefenen met
steeds meer gevarieerde klanken, hiermee leren ze de basisprincipes van communicatie. Na 7
maanden brabbelen: klankgroepen produceren.
2. Linguale periode -> onder te verdelen in:
- Vroeglinguale periode (1 tot 2,5 jaar): Overgang naar betekenisvol taalgebruik (nog niet
correct). Eerst allen nog losse woordjes met het karakter van een zin -> eenwoordzinnen.
Vervolgens snel woorden met elkaar combineren -> tweewoordzinnen. Daarna komen
ook relatief snel de Meerwoordzinnen. Wel nog vooral inhoudswoorden, weinig
functiewoorden
- Differentiatiefase (2,5 tot 5 jaar): Kinderen leren nu ook morfologische en pragmatische
aspecten. Ze leren taal te gebruiken los van de context/omgeving. ze ontdekken
functiewoorden en andere woordsoorten. Niemand legt ze deze principes uit, ze moeten
het zelf ontdekken. Hierdoor ontstaan bij kinderen overgeneralisaties en neologismen
(zelfbedachte woorden).
- Voltooiïngsfase (5 tot 9 jaar): Kinderen leren weinig nieuwe dingen, bestaande processen
worden verder uitgebouwd. Vooral nog groot verschil in grootte van woordenschat.
Taalontwikkeling is minder spontaan omdat school een grote rol gaat spelen.
Tweedetaalverwerving: 2 soorten
- Simultane tweetaligheid -> als kinderen voor het 3e levensjaar beginnen met het leren
van een andere taal.
- Successieve tweetaligheid -> tweede taal leren na eerste taal, na het 3e levensjaar. Dit
leren wordt beïnvloedt op basis van kennis van de eerste taal. Verschillen hiertussen
zorgen voor interferentiefouten.
Spreek- en luisterstrategieën
Spreekstrategieën -> bewuste handelingen om spreekdoel te bereiken.
- Oriënteren op het spreekdoel -> wat wil je ermee bereiken?
- Oriënteren op het onderwerp en inzetten van eigen kennis -> wat ga je vertellen?
- Oriënteren op het soort spreektaak -> op welke manier ga je het vertellen?
, - Oriënteren op publiek/gesprekspartners
- Reflecteren op spreektaak -> vertel je de informatie correct en bereik je je doel?
- Evalueren van spreektaak
Luisterstrategieën
- Globaal luisteren/begrijpend luisteren -> algemeen volgen van verhaal van de spreker
zonder veel details.
- Intensief luisteren -> zo volledig mogelijk beeld krijgen, inclusief de details.
- Kritisch luisteren -> beoordelen of verhaal waar is en vormen van eigen mening.
- Gericht luisteren -> je wil bepaalde informatie weten.
Spreek- en luisterdoelen
Spreekdoelen Luisterdoelen
Informeren Iets te weten willen komen
Amuseren Gevoel willen ondergaan
Instrueren Mening willen vormen
Overtuigen Handeling willen uitvoeren
Spel willen meespelen
, Domein 2: woordenschat
Woordenschatdidactiek = het aanleren van nieuwe woorden en kinderen strategieën aanbieden om
nieuwe woorden te leren en woordbewustzijn te creëren.
Dit gebeurt:
- Incidenteel -> ongepland betekenis geven/vinden aan/voor woorden
- Intentioneel -> gepland en doelbewust. Gestructureerd d.m.v. de viertakt en het aanbod
van woordleerstrategieën.
Woordgeheugen
Woordgeheugen = mentaal lexicon -> deel van het langetermijngeheugen.
Van ieder woord is informatie hierin vastgelegd. Dit zijn de verschillende identiteiten van een woord:
1. Akoestische identiteit: hoe het klinkt
2. Articulatorische identiteit: hoe je het uitspreekt (stand van tong en lippen etc.)
3. Fonologische identiteit: de combinatie van de akoestische en articulatorische identiteit.
4. Morfologische identiteit: hoe een woord is opgebouwd en hoe je met voor- en
achtervoegsels nieuwe woorden kunt vormen.
5. Semantische identiteit: de betekenis, ook de bijbehorende gevoelswaarde.
6. Syntactische identiteit: Hoe het woord in een zin en in combinatie met andere woorden
wordt gebruikt.
7. Orthografische identiteit: de spelling van een woord. Vaak in conflict met fonologische
identiteiten, waardoor spellingfouten ontstaan.
Woorden hangen op verschillende manieren samen door de bovenstaande identiteiten.
Kinderen leren niet meteen alle identiteiten. Eerst leren ze de klank van een woord (fonologische
identiteit). De klankvorm is het label. Dit is gekoppeld aan het concept: de betekenis (semantische
identiteit).
De koppeling tussen label en concept is willekeurig, behalve bij klanknabootsingen (kukeleku, boem,
etc.)
Verschillende betekenissen:
- Concrete betekenis: op ervaringsniveau (wat je kunt zien). Dit is vrij beperkt maar is er
als eerste, vanaf ongeveer 1 jaar. (bv. Plaatje van een gitaar bij het woord gitaar).
- Abstracte betekenis: het idee of concept van een woord in het hoofd. Belangrijke
kenmerken zoals in het woordenboek. Vanaf ongeveer 2 jaar.
- Contextuele betekenis: in een context die de betekenis verder verduidelijkt. Alle relaties
met andere woorden. hiervoor moet je wel al voorkennis hebben van taal. Vanaf 3 à 4
jaar.
Door de betekenis van woorden die ze al kennen verder uit te diepen, leren ze diepe woordkennis.
2 soorten woordenschat:
- Receptieve woordenschat: passieve woordenschat. Woordenschat die ze begrijpen of
waarvan ze de betekenis herkennen.
- Productieve woordenschat: actieve woordenschat. Woorden die kind zelf kan gebruiken
om mee te communiceren.
Woordenschatverwerving
3 principes voor woordenschatverwerving in spontane taalontwikkeling:
1. Labelen -> een woord wordt gekoppeld aan een voorwerp of gebeurtenis in werkelijkheid. Dit
wordt in eerste instantie altijd aangereikt. Vindt altijd plaats in concrete context waarbij
zintuigen kunnen worden gebruikt.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur maartjevdcoelen. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,39. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.