Wettekstenbundel
Jeugdrecht en jeugdcriminologie
2024-2025
,Inhoudstafel:
Verdrag inzake de Rechten van het Kind, 20 november 1989…………………………………1-14
Bijzondere wet tot hervorming der instellingen van 8 augustus 1980……………………..15 - 65
Wet betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die
een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit
veroorzaakte schade, 8 april 1965……………………………………………………………..66 - 86
Decreet Integrale Jeugdhulp, 12 juli 2013………………………………………………….87 - 122
Decreet betreffende het jeugddelinquentierecht, 15 februari 2019……………………123 - 189
Ordonnantie betreffende de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming, 16 mei
2019……………………………………………………………………………………………190 - 200
,03-10-2024, 11:58 Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Verdrag inzake de Rechten van het Kind
Datum 20/11/1989
INHOUDSTAFEL
DEEL I
DEEL II
DEEL III
INHOUD
DEEL I (... - ...)
Artikel 1. (... - ...)
Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een kind verstaan ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij
volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt.
Artikel 2. (... - ...)
1. De Staten die partij zijn bij dit Verdrag, eerbiedigen en waarborgen de in het Verdrag beschreven rechten
voor ieder kind onder hun rechtsbevoegdheid zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras,
huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging , nationale, etnische of
maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn of
haar ouder of wettige voogd.
2. De Staten die partij zijn, nemen alle passende maatregelen om te waarborgen dat het kind wordt
beschermd tegen alle vormen van discriminatie of bestraffing op grond van de omstandigheden of de
activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettige voogden of familieleden
van het kind.
Artikel 3. (... - ...)
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particulier
instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of
wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die
nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders,
wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende
wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk
zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten
vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden
en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.
Artikel 4. (... - ...)
De Staten die partij zijn, nemen alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere maatregelen om de in dit
Verdrag erkende rechten te verwezenlijken. Ten aanzien van economische, sociale en culturele rechten
nemen de Staten die Partij zijn deze maatregelen in de ruimste mate waarin de hun ter beschikking staande
https://codex.vlaanderen.be/PrintDocument.ashx?id=1002637&datum=&geannoteerd=false&print=true 1/14
, 03-10-2024, 11:58 Verdrag inzake de Rechten van het Kind
middelen dit toelaten en, indien nodig, in het kader van internationale samenwerking.
Artikel 5. (... - ...)
De Staten die partij zijn, eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of, indien
van toepassing, van de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk
gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, voor het voorzien in
passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten, op
een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelde vermogens van het kind.
Artikel 6. (... - ...)
1. De Staten die partij zijn, erkennen dat ieder kind het inherente recht op leven heeft.
2. De Staten die partij zijn, waarborgen in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de
ontwikkeling van het kind.
Artikel 7. (... - ...)
1. Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een
naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen
en door hen te worden verzorgd.
2. De Staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun
nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het
bijzonder wanneer het kind staatloos zou zijn.
Artikel 8. (... - ...)
1. De Staten die partij zijn, verbinden zich tot eerbiediging van het recht van het kind zijn of haar identiteit te
behouden, met inbegrip van nationaliteit, naam en familiebetrekkingen zoals wettelijk erkend, zonder
onrechtmatige inmenging.
2. Wanneer een kind op niet rechtmatige wijze wordt beroofd van enige of alle bestanddelen van zijn of haar
identiteit, verlenen de Staten die partij zijn passende bijstand en bescherming, teneinde zijn identiteit snel te
herstellen.
Artikel 9. (... - ...)
1. De Staten die partij zijn, waarborgen dat een kind niet wordt gescheiden van zijn of haar ouders tegen hun
wil, tenzij de bevoegde autoriteiten, onder voorbehoud van de mogelijkheid van rechterlijke toetsing, in
overeenstemming met het toepasselijke recht en de toepasselijke procedures, beslissen dat deze scheiding
noodzakelijk is in het belang van het kind. Een dergelijke beslissing kan noodzakelijk zijn in een bepaald
geval, zoals wanneer er sprake is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders, of wanneer de
ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van
het kind.
2. In procedures ingevolge het eerste lid van dit artikel dienen alle betrokken partijen de gelegenheid te
krijgen aan de procedures deel te nemen en hun standpunten naar voren te brengen.
3. De Staten die partij zijn, eerbiedigen het recht van het kind dat van een ouder of beide ouders is
gescheiden, op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreeks contact met beide ouders te
onderhouden , tenzij dit in strijd is met het belang van het kind.
4. Indien een dergelijke scheiding voortvloeit uit een maatregel genomen door een Staat die partij is, zoals de
inhechtenisneming, gevangenneming, verbanning, deportatie, of uit een maatregel het overlijden ten gevolge
hebbend (met inbegrip van overlijden, door welke oorzaak ook, terwijl de betrokkene door de Staat in
bewaring wordt gehouden) van één ouder of beide ouders of van het kind, verstrekt die Staat, op verzoek,
aan de ouders, aan het kind of, indien van toepassing, aan een ander familielid van het kind de noodzakelijke
inlichtingen over waar het afwezige lid van het gezin zich bevindt of waar de afwezige leden van het gezin
zich bevinden, tenzij het verstrekken van die inlichtingen het welzijn van het kind zou schaden. De Staten die
partij zijn, waarborgen voorts dat het indienen van een dergelijk verzoek op zich geen nadelige gevolgen
heeft voor de betrokkene(n).
https://codex.vlaanderen.be/PrintDocument.ashx?id=1002637&datum=&geannoteerd=false&print=true 2/14