Pneumocardiovasculair P. Calders
Normale groei vetmassa – vetvrije massa
De groeicurves zijn in functie van de leeftijd en je ziet ook dat de groeicurves geen lineaire curves
zijn. Foetaal is er al een enorme groeispurt, want je komt van een eicel en een spermatozoa. Tijdens
de puberteit krijg je nog eens groeispurt, wat impact heeft op de lengte en het gewicht. De curves
zeggen veel, maar de snelheden zijn nog interessanter. In het begin gaat de groei heel snel, maar
eens het kind geboren is, gaat het veel trager: sterke decceleratie. Je krijgt dan constante een
groeisnelheid, maar in de puberteit krijg je
dan weer een pieksnelheid: eerder bij
meisjes dan bij jongens. Erna gaat dit weer
afnemen.
Onderscheid maken tussen spiermassa en
vetmassa:
spiermassa is metabool actief en
belangrijk, want je moet er altijd energie
in ontwikkelen. Vetmassa is ook een heel
erg metabool actief weefsel! Er is een
belangrijke crosstalk tussen vetweefsel en
heel wat organen! Bv bij de knie en
Pagina 1 van 31
,gewrichtskraakbeen en vet. Er gebeuren heel veel omzettingen: geslachtshormonen spelen een rol
op de groei en vet gaat een deel daarvan gaan metaboliseren. Het is logisch dat bij de groei de
spiermassa ook toeneemt. Prepuberaal is dit bij jongens en meisjes vrij gelijkaardig. Pas aan de
puberteit zie je een verschil. Bij jongens is er een veel grotere positieve impact door testosteron. Ook
qua vetgehalte is er een groot verschil. Het vetgehalte bij een vrouw ligt 5-10% hoger.
Figuur ontwikkeling vetmassa: volle lijn =
mannen, stippenlijn = vrouwen. Je ziet een
omgekeerd effect waarbij de vetmassa sterker
toeneemt bij vrouwen dan bij mannen. Er is
ook een heel specifieke afzetting, bv. bij de
borstgroei. Dit is een positieve component,
want in het begin is er een positieve crosstalk
tussen de vetmassa en de alveolaire structuur
uitgroei melkklieren. Hier ligt oestrogeen
(en progesteron) aan de basis.
Spier- en vetmassa spelen een heel belangrijke
rol in de ontwikkeling van obesitas, insuline
resistentie en diabetes type 2. De
vetcomponent speelt hier een belangrijke rol
in. We kijken naar de vetweefselontwikkeling:
1. Aantal cellen
2. Grootte van de cellen
altijd wisselwerking tussen die twee: in den beginne heb je bij de celgrootte een piek. Waarom is
borstvoeding beschermend tegen obesitas? Als je flessenvoeding gaat geven (veel koolhydraten, veel
toegevoegde suikers), zet je die suikers om in vet. Je gaat de vetten dan in uw aanwezige cellen
zetten je zet ze onder druk en ze worden groot. Ze zijn al gevoeliger om te vergroten.
Borstvoeding is een grote melkcomponent met minder suiker en veel immuuncomponenten
waardoor je geen al te grote vetcellen ontwikkelt.
In de eerste levensjaren is het voornamelijk de celgrootte die toeneemt, maar erna het aantal cellen.
Tijdens de puberteit zie je een afwijking in de helling van de curve. Je hormonen gaan dus een rol
spelen in het mitotisch proces: vetcellen dwingen om te delen
grotere hoeveelheid vetcellen. Je opslagplaats neemt dus toe en als je meer vet gaat opnemen, ga
je ze ook kunnen opslaan. Dus toename kan veel explosiever zijn dan in de fase ervoor. Tijdens de
puberteit wijzigt het voedingspatroon en heel dikwijls op verkeerde manier, dus dwing het kind om
fruit te eten en fysieke activiteit te doen! Hoe meer vetcomponenten je er nog aan toevoegt, hoe
steiler die curve nog gaat worden. Vetweefsel is geen constante, maar endogene factoren gaan geen
rol meer spelen in de toename van het aantal en volume. Zeker bij mensen met obesitas: de
hoeveelheid opgenomen calorieën en de hoeveelheid verbruikte calorieën zijn in grote disbalans.
Overmaat aan vetten vetcellen onder druk zetten als de cel het niet meer onder controle heeft
gaat hij splitsen en zo krijg je een druk op je aantal en het vetweefsel gaat nog eens toenemen. Dit is
heel negatief, want die obese mensen krijgen het zo heel slecht naar beneden, want die vetcellen zijn
ontwikkeld. Het is dus mogelijk om nieuwe cellen te ontwikkelen. In de puberteit zijn er dus
endogene factoren die zorgen voor druk en erna niet meer en de omgevingsfactoren zullen bepalen
hoeveel je er uiteindelijk zal ontwikkelen.
Pagina 2 van 31
,Onderliggende mechanismen
- Foetaal:
Er zijn heel veel verschillende mechanismen die een rol spelen. Tijdens de conceptie heb je
een eicel en een zaadcel die versmelten en de zygote ontwikkelt zich dan in de placenta.
Belangrijk: de innesteling in de placenta en hoe goed de placenta is ontwikkeld en doorbloed
= een heel determinerende factor. Hoe meer zuurstof en voeding, hoe optimaler de
klievingprocessen zullen verlopen. Prenataal is de groeisnelheid het hoogst. De maximale
groei is op ongeveer 20 weken en de maximale gewichtstoename is op ongeveer 35 weken.
Beïnvloedende factoren:
o Grootte en leeftijd van de moeder
o Etniciteit
o Geografische factoren (kleinere mensen in de bergen dan op zeeniveau)
o Pariteit (tweelingen,…)
o Geslacht
o Voeding, O2 toevoer, omgevingsfactoren..
Pagina 3 van 31
, - Baby:
Omgevingsfactoren bepalen zeer erg hoe zygote zich verder gaat ontwikkelen. Ook zuurstof
en voeding. Als het kind geboren is en verder ontwikkeld zijn volgende zaken belangrijk:
voeding, goede gezondheid en gelukkig zijn. Als je veel stressfactoren hebt, is dit heel
negatief. De cortisol heeft een negatieve impact op de ontwikkeling, want als je stress hebt,
moet je veel energie verbruiken om je stressreactie te kunnen onderbouwen. Je hebt dus
veel minder energie om gewoon te ontwikkelen.
De groeisnelheid neemt sterk af na de geboorte, vooral in het eerste jaar.
Beïnvloedende factoren:
o Genetisch
o Voeding
o Endocriene factoren (groeihormoon, IGF en thyroïde hormonen)
o Psychosociale interacties
- Prepuberaal:
Belangrijke hormonen:
o Groeihormoon
o T3-T4 (thyroid hormonen)
o Insuline like growth factor
o (Neurale ontwikkeling: neurale groeifactoren)
de balans tussen de groeihormonen en de rest moet goed zijn.
HOE?:
Eerste zaak om te groeien: groeihormoon wordt in de adenohypofyse
geproduceerd en wordt vrijgegeven in de circulatie. Stel dat het been moet
groeien, dan moet het groeihormoon in het bloed vertransporteerd worden
naar het been. Daar zitten botcellen die dat signaal moeten ontvangen dat ze
metabool actiever moeten zijn om te groeien. Via een receptor krijgen ze dit
signaal. Er is dus een groeihormoon dat op de groeihormoonreceptor komt.
Resultaat: meer eiwitten afschrijven.
T3 en T4 (in schildklier) zijn hele kleine moleculen die makkelijk door het
membraan kunnen en ze hebben een cytoplasmatische receptor (want
afgeleid van een vet; cholesterol). Het complex gaat onmiddellijk de kern
beïnvloeden meer groeihormoonreceptoren afschrijven in de membraan.
De cel is dus gesensitiseerd dmv T3 en T4. Je ziet dit ook bij kinderen met
hyporthyroïdie er is groeiachterstand.
Pagina 4 van 31