DEEL VII UITVOERING VAN STRAFFEN EN MAATREGELEN
INLEIDING
UITVOERBAARHEID – Vonnissen en arresten zijn uitvoerbaar na kracht van
gewijsde en worden uitgevoerd "in naam des Konings" (art. 40 Gw.).
OPENBAAR MINISTERIE EN BURGERLIJKE PARTIJEN – Het openbaar
ministerie voert strafrechtelijke aspecten uit; burgerlijke partijen zijn
verantwoordelijk voor burgerrechtelijke aspecten (art. 165 en 197 Sv.).
FOD JUSTITIE EN FOD FINANCIËN – Het openbaar ministerie vraagt de FOD
Justitie of Financiën om straffen uit te voeren.
Burgerlijke partijen regelen zelf de uitvoering van burgerrechtelijke
aspecten volgens het burgerlijk recht, vaak via een gerechtsdeurwaarder.
STRAFFEN VERANDEREN TIJDENS DE STRAFUITVOERING – Bij de invoering
van het Strafwetboek van 1867 was strafuitvoering vooral administratief.
Pas eind 19e eeuw, tijdens de sociaal verweerperiode, kwam aandacht
voor aanpassing van straffen in de uitvoeringsfase.
De Wet Lejeune (1888) maakte voorwaardelijke invrijheidstelling mogelijk
voor minder gevaarlijke veroordeelden, met beslissingen door de minister
van Justitie.
RECHTERS IN DE STRAFUITVOERING – De mogelijkheid om straffen tijdens
de uitvoering te veranderen leidde tot de vraag of de uitvoerende macht
bevoegd was om rechterlijke beslissingen aan te passen. Dit resulteerde in
de oprichting van de strafuitvoeringsrechtbank en andere commissies,
zoals de probatiecommissie, voor beslissingen over strafuitvoering. Het
Nieuw Strafwetboek verwijst nu enkel naar de strafuitvoeringsrechtbank,
en een Commissie Strafuitvoeringswetboek is opgericht om een
hervorming van het strafuitvoeringsrecht voor te bereiden, met een
ontwerp wetboek binnen twee jaar.
RECHT EN WET IN DE STRAFUITVOERING – Oorspronkelijk werd
strafuitvoering gezien als een administratieve taak van de uitvoerende
macht, geregeld via omzendbrieven en ministeriële besluiten.
De Wet Lejeune van 1888 was de eerste wet die strafuitvoering regelde,
gevolgd door wetten over internering en probatie.
In 1998 werd de voorwaardelijke invrijheidstelling hervormd en werd de
bevoegdheid overgedragen aan commissies.
Naarmate strafuitvoering als een fase werd gezien waarin straffen konden
veranderen, groeide het besef dat veroordeelden ook rechten hadden. Dit
,leidde tot de Basiswet Gevangeniswezen (2005) en de Wet Externe
Rechtspositie (2006).
De wetgeving voor strafuitvoering zal waarschijnlijk verder worden
hervormd in een toekomstig Strafuitvoeringswetboek.
UITVOERING VAN BUITENLANDSE VONNISSEN EN ARRESTEN –
Verschillende wetten zorgen ervoor dat straffen en maatregelen
uitgesproken in andere EU-lidstaten in België kunnen worden uitgevoerd.
Dit omvat de uitvoering van buitenlandse vrijheidsbenemende straffen
(Wet 15 mei 2012), vermogenssancties (Wet 19 maart 2012) en andere
straffen zoals werkstraffen en probatie (Wet 21 mei 2013).
Het focus ligt op het materiële strafuitvoeringsrecht, dat beschrijft wat er
tijdens de uitvoering van straffen gebeurt. Er ontbreekt echter een
compleet kader voor de straffen uit het Nieuw Strafwetboek, waardoor
veel nog onduidelijk is en niet in detail kan worden toegelicht.
HOOFDSTUK 1 UITVOERING VAN VRIJHEIDSBENEMENDE STRAFFEN
1. GEVANGENISSTRAF
1.1 DE GEVANGENIS
IN EEN GEVANGENIS (OF STRAFINRICHTING) – De uitvoering van de
gevangenisstraf gebeurt in gevangenissen of strafinrichtingen, die beide
bedoeld zijn voor het uitvoeren van veroordelingen.
In gevangenissen worden ook vrijheidsbenemende maatregelen, zoals
voorlopige hechtenis, uitgevoerd.
Het beheer van de gevangenissen valt onder het directoraat-generaal
Penitentiaire Inrichtingen van de FOD Justitie.
SOORTEN GEVANGENISSEN – België heeft bijna veertig gevangenissen,
verdeeld over verschillende soorten inrichtingen:
1. Gesloten gevangenissen: Deze gevangenissen hebben de
strengste veiligheidsmaatregelen, zoals omheiningsmuren en tralies,
en bieden de meeste beperkingen op de vrijheid van gedetineerden.
2. (Half-)open gevangenissen: Gedetineerden kunnen hier vaker
buiten werken, met minder strenge veiligheidsmaatregelen.
Voorbeelden zijn Hoogstraten en Ruiselede.
3. Transitiehuizen: Kleinschalige projecten waar veroordeelden hun
straf kunnen beëindigen, met private partners zoals G4S Care.
Voorbeelden zijn Mechelen en Gentbrugge. Er is discussie of deze
onder de Basiswet Gevangeniswezen vallen.
, 4. Detentiehuizen: Kleinschalige gevangenissen die nauwe banden
hebben met de samenleving, bedoeld voor kortgestraften met een
laag veiligheidsrisico, zoals Kortrijk en Vorst.
5. Gemeenschapscentra voor minderjarigen: Jongeren die een
misdrijf hebben gepleegd, ondergaan hun straf hier. Bij voldoende
capaciteit kunnen ze later naar een volwassenen-gevangenis worden
overgeplaatst. Het Vlaams Detentiecentrum is in Beveren.
NAAR DE GEVANGENIS – Personen veroordeeld tot gevangenisstraf komen
op de volgende manieren in de gevangenis terecht:
1. Veroordeelde in vrijheid: Het openbaar ministerie stuurt de
veroordeelde een gevangenisbriefje om zich bij de gevangenis aan
te melden. Als dit niet gebeurt, kan een vattingsbevel worden
uitgevaardigd om de veroordeelde met dwang naar de gevangenis
te brengen. Veroordeelden met een straftotaal van 18 maanden of
minder kunnen verzoeken om strafuitvoeringsmodaliteiten zoals
elektronisch toezicht of beperkte detentie.
2. Veroordeelde aangehouden: Als de veroordeelde tijdens de
zitting wordt aangehouden, wordt hij direct naar de gevangenis
overgebracht voor de uitvoering van de straf.
1.2 INTERNE RECHTSPOSITIE
1.2.1 VAN GUNST NAAR RECHT
VAN EEN GUNSTENSYSTEEM IN UITVOERINGSWETGEVING – Oorspronkelijk
werden de regels voor de uitvoering van de gevangenisstraf vooral intern
en organisatorisch bepaald, waarbij de gedetineerde persoon het voorwerp
van de uitvoering was. Gedetineerden hadden geen afdwingbare rechten,
en alles was verboden tenzij de penitentiaire administratie bepaalde
gunsten toestond.
Deze regels waren vastgelegd in uitvoeringsbesluiten, zoals het KB van 21
mei 1965 en het MB van 12 juli 1971, en niet in de wet.
… NAAR EEN RECHTENBENADERING IN DE WET – De stelling dat
mensenrechten niet zouden gelden voor gedetineerden werd door het
EHRM in 1975 verworpen.
Beperkingen op rechten moeten wettelijk vastgelegd, legitiem en
noodzakelijk zijn. Dit leidde in België tot de Basiswet Gevangeniswezen
van 12 januari 2005, die de interne rechtspositie van gedetineerden
wettelijk regelt. De wet, ook wel de "DUPONT-wet" genoemd, werd
voorbereid door een Leuvense hoogleraar en zorgde voor een grondige
herziening, hoewel de volledige inwerkingtreding veel tijd vergde.