Vragen virologie volgens hoofdstuk
Hoofdstuk 1
1. hoe kunnen nieuwe viruspartikels de cel verlaten III
cytolyse: zoveel virussen dat cel ontploft (geeft immuunreacties)
budding/knopvorming: stukje celwand mee, cel blijft leven als niet teveel
2. Bespreek complementfixatietest IIIII
Om antistoffen op te sporen.
Complementfixatie: As binden aan virus waardoor complementfactoren de RBC niet
aanvallen en er dus geen hemolyse is (vloeistof wordt niet rood).
3. Welke virussen hebben een gesegmenteerd genoom en welke voordelen biedt
dat voor hen? IIIII
Rotavirus, griepvirus, hantavirus (3 segmenten: small, large, medium)
Voordeel: reassortment, als dezelfde cel door 2 virussen geïnfecteerd wordt, kunnen
die deeltjes uitwisselen. Nakomelingen zijn dan divers/hebben verschillende
combinaties
4. Tabel (je moet 25 virussen opsommen en zeggen of het ssRNA, dsRNA, ssDNA
of dsDNA-virussen zijn)
dsDNA: herpesvirus, papillomavirus, HBV (voor 2/3)
ssDNA: parvovirus B19, circovirus (varkens/vogels), TTV
dsRNA: rotavirus, cystovirus (bacteriofaag)
ssRNA: mazelenvirus, bofvirus, rubellavirus, griepvirus, plant viroid, HAV, HCV, HDV,
HEV, HGV
(circulair dsDNA: papillomavirus)
(circulair ssRNA: plant viroid)
(herpes: half enkel half dubbel circulair)
5. Wat is het verschil tussen vroege en late eiwitten in de virale
replicatiecyclus? I
Vroege eiwitten maken de cel onsterfelijk en worden gesythetiseerd voor de
DNA/RNA replicatie, late eiwitten zorgen voor de bouw van het virus en worden na de
replicatie aangemaakt.
6. Voor en nadelen van RNA-Genoom
7. Voor en nadelen van DNA-Genoom
8. Verschillende capsides + vb
Helicaal: tabaksmozaïkvirus, ebolavirus
Icosahedraal: adenovirus, herpesvirus, papillomavirus
Complex: T-bacteriofaag
, 9. Geef 2 voorbeelden van een virus met ssDNA, dsDNA, ssRNA, dsRNA
dsDNA: herpesvirus, papillomavirus, HBV (voor 2/3)
ssDNA: parvovirus B19, circovirus (varkens/vogels), TTV
dsRNA: rotavirus, cystovirus (bacteriofaag)
ssRNA: mazelenvirus, bofvirus, rubellavirus, griepvirus, plant viroid, HAV, HCV, HDV,
HEV, HGV
Hoofdstuk 2
10. Hoe werkt seroneutralisatie en waarvoor wordt het gebruikt? IIIII
Voor de detectie van antilichamen
As binden aan virus zodat virus de cellen niet losmaakt van de bodem en deze dus
niet oplossen
11. Welke labo testen bestaan er voor detectie van antilichamen II
- Immunofluorescentie
- Immunochormatografie (antigeentesten bv zelftest corona)
- Hemagluttinatie (hemagluteïne op virus doet RBC samenklitten) +
hemagluttinatie-inhibitie (antilichamen als "remmers”)
- Elisa
- Complementfixatie (As binden aan virus waardoor complementfactoren
de RBC niet aanvallen en er dus geen hemolyse is (vloeistof wordt niet
rood))
- Seroneutralisatie (As binden aan virus zodat virus de cellen niet
losmaakt van de bodem en deze dus niet oplossen)
12. Welke cellijnen bestaan er voor viruskweek? IIIII
Pirmaire cellen:
- African green monkey kidney cells (stoppen pas met groeien als ze
contact hebben = contactinhibitie)
- 1-2 splitsingen
Semi-continue cellen:
- Human embryonic kidney, fibroblasten
- 50 splitsingen
Continue cellijn:
- HeLa, Vero, Hep2 (allen kankercellen)
- Oneindig aantal splitsingen
13. CPE
Cytopathogeen effect
Methoden:
- Plaque (cellysis)
- Kern inclusies
- Cyotplasma inclusies
- Reuscellen/syncytia (andere cellen fagocyteren)