Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
KVL gedrags- en emotionele problemen samenvatting - Orthopedagogie - HoGent (18/20) €5,16   Ajouter au panier

Resume

KVL gedrags- en emotionele problemen samenvatting - Orthopedagogie - HoGent (18/20)

 6 vues  0 fois vendu

Samenvatting van het OLOD. Ik ben naar alle lessen geweest en heb dit aan de hand van de ppt, notities en het boek gemaakt. Ik had een 18/20 op het examen. Kwaliteit van leven bij mensen met gedrags- en emotionele problemen

Aperçu 10 sur 38  pages

  • 11 décembre 2024
  • 38
  • 2023/2024
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (34)
avatar-seller
ElisaCl
Hoofdstuk 1: Terminologie, classificatie en diagnostiek
1 Inleiding
Gewoon gedrag ( ongewoon gedrag)  probleem gedrag  gedragsstoornis
Gedragsproblemen:
 Ernst
 Frequentie
 Context
 Duur en tijd
2 Terminologie en definiëring
2.1 Gedrags- en emotionele problemen vs. Gedrags- en emotionele
stoornissen
Kinderen met gedrags- en emotionele problemen
= kinderen die zich zichtbaar ongewoon of abnormaal gedragen of die zichtbaar
ongewone of abnormale emoties vertonen, afgezien van de ernst, oorzaak of context
van het gedrag of de emotie.
 Zowel kinderen met storend gedrag als kinderen met emotionele problemen.

Gedrags- en emotionele problemen Gedrags- en emotionele stoornissen
Lichte, tijdelijke problemen Ernstige problemen
Vb. broer/zus is geboren  woedebuien
Contextgebonden problemen Minder contextgebonden
Vb. enkel bij ouder of leerkracht
Leeftijdsgebonden problemen Langdurig tot blijvend  chronisch
Vb. peuterpuberteit
Korte duur Langere duur
Lagere frequentie Hogere frequentie en intenser

≠ ontwikkelingsstoornis. Een ontwikkelingsstoornis is een aandoening die bij kinderen
een belemmering vormt voor de normale ontwikkeling. Bv. verstandelijke beperking,
ASS, ADHS of een leerstoornis.
Vaak worden gedragsproblemen echter uitgelokt of versterkt door de omgeving.
Soms gaat het dan over opvoedingsproblemen: omdat het hierdoor beter wordt
uitgedrukt dat het gaat om een gestoord interactieproces dat bij kinderen kan leiden
tot GEP. Bij opvoeders roept het mogelijks een handelingsverlegenheid op.
= VERONTRUSTENDE LEEFSITUATIE (VLS)
2.2 Aandachtspunten bij definiëring
Deze problemen zijn geen eenduidig waarneembare en objectief te identificeren
entiteiten. Het zijn gedragingen/emoties van een welbepaald kind, die op een
welbepaald moment in tijd, door welbepaalde personen uit de omgeving van het kind,
in een welbepaalde socio-economische en culturele context als storend, ongewenst of
ongewoon worden genoemd.
Het ontwikkelingsperspectief
Gedrag dat op de ene leeftijd nog gepast is, kan dat op een andere leeftijd niet meer
zijn. Kinderen zijn nog in volle ontwikkeling.
Vb. kleuter mag meer zeuren en aanklampend gedrag vertonen dan een leerling.
De continuümgedachte

,Storend gedrag van kinderen met gedragsproblemen komt ook voor bij kinderen
zonder gedragsproblemen. Maar verschilt in ernst, intensiteit en chroniciteit!
Vb. woedebuien komen regelmatig voor, zijn heviger, langer en niet te stoppen  GP
Gedragingen frequenter, intenser, langduriger en in verschillende situaties vertonen.
De context
Belang van de situatie waarin gedrag zich voordoet
Setting, activiteiten, pedagogische aanpak van opvoeder  impact op gedrag kind 
in de ene setting wel en in de andere geen gedragsproblemen.
Vb. ervaren leerkracht in een gestructureerd klaslokaal heeft geen problemen met een
kind dat thuis wel als moeilijk wordt ervaren
De informant
Wie beoordeelt het gedrag? Ouders, leerkracht, hulpverlener,....
2.3 Definiëring probleemgedrag
“We spreken van probleemgedrag als ouders, leerkrachten en andere personen dit
gedrag beschouwen als strijdig met de door hen en de samenleving gehanteerde
normen en regels en/of wanneer deskundigen dit gedrag als problematisch beoordelen
op basis van valide kenmerken inzake psychische (on)gezondheid”
Twee soorten probleemgedrag:

Externaliserend Internaliserend
Storend gedrag (vooral jongens) Emotionele problemen (vooral meisjes)
Sterke ongeremdheid Sterke geremdheid
Voornamelijk op de buitenwereld gericht Gericht op de eigen persoon
Agressie, hyperactiviteit, Angstig, teruggetrokken gedrag,
ongehoorzaamheid, impulsiviteit, liegen, verlegen, depressie, gevoelens van
stelen, vandalisme en weglopen eenzaamheid, huilen
ODD, CD Depressieve/ angststoornis

3 Classificatie
Classificatie is het systematisch ordenen en groeperen van problemen op basis van
gelijke eigenschappen en onderlinge relaties.
Bij het classificeren van problemen wil men in eerste instantie een
gemeenschappelijke taal ontwikkelen ter bevordering van de onderlinge communicatie
tussen professionals, ouders en ruimer de samenleving. = Belangrijk voor diagnose en
behandeling
Twee soorten classificatie:
3.1 Klinisch-psychiatrische classificatiesystemen
Psychiatrische stoornissen = onafhankelijke en duidelijk afgelijnde ziekte- entiteiten,
met voor elke stoornis diagnostische en differentiaal diagnostische criteria vastgelegd.
 Indien voldaan aan nodige criteria: stoornis classificeren
Categoriaal = men heeft een stoornis of men heeft ze niet
Bekendste  DSM-5 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders)
ICD (International Classification of Diseases) WHO 11 de editie.

,Zoals alle klinisch-psychiatrische classificatiesystemen leunt de DSM nauw aan bij het
medisch model. Ernstige problemen worden er onderverdeeld in duidelijk omschreven
domeinen.
Stoornissen worden geoperationaliseerd d.m.v. criteria. Deze geven kernsymptomen
van een stoornis weer. Ook duur en aanvang en de mate waarin het het normale
functioneren verstoord.
Diagnostische criteria = wanneer een welbepaald aantal criteria van een stoornis
bij een individu positief wordt gescoord.
Differentiaal diagnostische criteria = wanneer criteria van andere stoornissen
kunnen worden uitgesloten.
DSM-5 kent drie delen:
1. Uitleg over indeling/uitgangspunten
2. De 22 domeinen met diagnostische en differentiaal diagnostische criteria
3. Classificaties die nog niet zijn opgenomen
3.2 Empirisch-statistische classificatiesystemen
Uitgangspunt: psychometrische invalshoek. Deze systemen steunen op de uitkomsten
van multivariate analyses op gegevens die werden verzameld in grote steekproeven
van kinderen.
Meestal gedragsvragenlijsten: probleemgedrag inventariseren en diagnostici
specifieke probleemgedragingen beoordelen door verschillende betrokkenen.
ASEBA  Achenbach System of Empirically Based Assesment
Gedragsvragenlijsten:
 CBCL = Child Behavior Checklist (ouders: 6-18j)
 TRF = Teacher Report Form (leerkracht 6- 18j)
 YSR = Youth Self Report (jongeren vanaf 11j)
Doel = over het gedrag van individuen zoveel mogelijk informatie verzamelen uit
verscheidene bronnen en deze dan beoordelen op gelijkenissen en verschillen. Op
deze manier: globale indruk van de problematiek.
Dimensioneel classificatiesysteem = elk syndroom is een continuüm waarop ieder
individu een relatieve plaats inneemt t.o.v. andere individuen.
Overigens, de laatste jaren stellen we een opmerkelijke toenadering vast tussen de
klinisch-psychiatrische en empirisch-statistische classificatiesystemen.
4 Diagnostiek
Diagnostiek: proces van aanmelding tot conclusie, hypothesen die afgetoetst worden
aan de hand van instrumenten.
Ondersteuning: alle methoden die kunnen worden ingezet om een kind te helpen.
Diagnostiek: een besluitvormingsproces met als algemeen doel om via systematisch
onderzoek het inzicht in de aard van een problematiek te verhogen en van daaruit een
gepast ondersteuningsaanbod te formuleren.
4.1 Diagnostiek in enge of ruime zin

In enge zin In ruime zin

, Classificerende (onderkennende) Handelingsgerichte (indicerende)
diagnostiek diagnostiek

Formele diagnose (bv. DSM-5) Het onderzoeken of vaststellen van de
oorzaak of de aard van een toestand,
situatie of probleem en een uiteenzetting
of conclusie betreffende de oorzaak en
aard van een bepaald fenomeen, evenals
een inschatting van de therapeutische
mogelijkheden.
Informatie over de ernst, het type en de Diagnostisch proces of cyclus. Gegevens-
prognose van een probleem. verzameling, hypothesevorming, toetsing
en indicatiestelling
Persoonsgerichte ondersteuning.

4.2 Voor- en nadelen van het stellen van een diagnose
Nadelen stellen van diagnose
 Hokjes denken
 Etiket kleven
 Reduceren tot een stoornis (stigmatisering)
 Focus op de beperking
 Label als excuus
Voordelen stellen van diagnose
 Opluchting
 Begrip en erkenning vanuit de omgeving
 Wegnemen van schuldgevoelens bij de ouders
Vanuit ortho(ped)agogisch perspectief mag het stellen van een diagnose nooit een
doel op zich zijn. Er moeten steeds aanknopingspunten zijn met ondersteuning. Niet
enkel beperking in kaart brengen, ook de sterktes van de persoon.
Je kan geen diagnose stellen als je eraan niet voor gaat zorgen  praktijkgericht.
Hoofdstuk 2: Personen met gedragsstoornissen
1 Inleiding
2 Gedragsstoornissen in de DSM-5
Domein  de disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen.
 Stoornissen waarbij er problemen zijn met zelfbeheersing met betrekking tot
emoties en gedrag.
Rechten van andere worden geschonden bv. agressie of vernielen van eigendommen
De betrokkene komt in conflict met maatschappelijke normen en waarden of
gezagsfiguren  Externaliserend spectrum
 ODD – Oppositional Defian Disorder (oppositioneel-opstandige stoornis)
 CD – Conduct Disorder (normoverschrijdend-gedragsstoornis)
 Periodiek explosieve stoornis
 Antisociale persoonlijkheidsstoornis (persoonlijkheidsstoornissen)
Normoverschrijdend gedragsstoornis (CD)  Nadruk: onbeheerst gedrag
Periodiek explosieve stoornis  slecht gecontroleerde emoties

,De oppositioneel-opstandige stoornis  meer evenwicht tussen emoties en gedrag
Antisociale persoonlijkheidsstoornis  soort verlengde van CD in de volwassenheid
Kleptomanie (stelen) en pyromanie (brandstichten)  minder goede impulsbeheersing
Doel: innerlijke spanning verminderend
2.1 Oppositioneel-opstandige stoornis (ODD)

A. Een patroon bestaand uit een boze/prikkelbare stemming,
brutaal/ongehoorzaam gedrag, of ontevredenheid, dat minstens 6
maanden duurt, zoals blijkt uit 4 van de symptomen uit de volgende drie
categorieën, en dat wordt vertoond tijdens interacties met
minstens één persoon die geen broer of zus is van de betrokkene.
Boze/prikkelbare stemming
1. Verliest vaak zijn kalmte
2. Is vaak lichtgeraakt of snel geërgerd
3. Is vaak boos en ontevreden
Ruziezoekend/openlijk ongehoorzaam gedrag
4. Maakt vaak ruzie met gezagsfiguren, of bij kinderen en adolescenten, met
volwassenen
5. Verzet zich vaak actief tegen of weigert te voldoen aan regels of verzoeken
van gezagsfiguren
6. Ergert anderen vaak opzettelijk
7. Geeft anderen vaak de schuld van zijn fouten of wangedrag
Wraakzucht
8. Is in de afgelopen 6 maanden minstens 2x hatelijk of wraakzuchtig geweest

B. De verstoring in het gedrag gaat samen met lijdensdruk bij de betrokkene zelf of
in zijn onmiddellijke sociale omgeving of heeft een negatieve invloed op het
sociale, schoolse of beroepsmatige functioneren of het functioneren op
andere belangrijke terreinen.

C. Het gedrag treedt niet uitsluitend op in het beloop van een psychotische,
depressieve - of bipolaire-stemmingsstoornis of een stoornis in het gebruik van
een middel. Ook wordt niet voldaan aan de criteria
voor een disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis.

Met de invoering van het meer dimensionele aspect van een stoornis in de DSM-5
wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende graden van ernst bij
oppositionele-opstandige stoornis:
 licht: de symptomen komen tot uiting in slechts één setting (bijvoorbeeld
thuis, op school, op het werk, in omgang met leeftijdsgenoten)
 matig: sommige symptomen zijn aanwezig in minstens twee settings;
 ernstig: sommige of alle symptomen doen zich voor in drie of meer settings




2.2 Normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD)

A. Een repetitief en persisterend gedragspatroon waarbij de grondrechten van
anderen, of belangrijk bij de leeftijd passende maatschappelijke normen of regels
worden geschonden, zoals blijkt uit de aanwezigheid van minstens 3 van de
volgende 15 symptomen uit één van de onderstaande 4 categorieën in het

,afgelopen jaar, met ten minste de laatste 6 maanden
één symptoom aanwezig:

Agressie jegens mensen en dieren
1. Pest, bedreigt of intimideert vaak anderen
2. Begint vaak met vechten
3. Heeft een wapen gebruikt dat bij anderen ernstig letsel kan veroorzaken
4. Heeft mensen mishandeld
5. Heeft dieren mishandeld
6. Heeft in een direct confrontatie een slachtoffer bestolen
7. Heeft iemand gedwongen tot seksuele handelingen
Vernieling van eigendommen
8. Heeft opzettelijk brand gesticht met de bedoeling ernstige schade te
veroorzaken
9. Heeft opzettelijk eigendommen van anderen vernield
Bedrog of diefstal
10.Heeft ingebroken in huis, gebouw of auto van iemand anders
11.Liegt vaak om goederen of gunsten te verkrijgen of om verplichtingen te
ontlopen (vb. oplichting)
12.Heeft zonder directe confrontatie met een slachtoffer waardevolle zaken of
geld gestolen
Ernstige overtredingen van regels
13.Blijft vaak ondanks het verbod van de ouders, ‘s nachts van huis weg,
beginnend voor het dertiende jaar
14.Is minstens twee keer weggelopen van het huis waar hij woont met ouders of
andere ouderfiguren of ‘s nachts weggebleven of één keer voor een lange
periode zonder terug te keren
15.Spijbelt vaak van school, beginnend voor de leeftijd van 13 jaar.

B. De gedragsstoornis veroorzaakt klinisch significante beperkingen in het
functioneren op sociaal, school- of beroepsmatig gebied.

C .Indien de betrokkene ouder is dan 18 jaar, wordt niet voldaan aan criteria van de
antisociale persoonlijkheidsstoornis

Opnieuw wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende graden van
ernst:
 licht: weinig symptomen en weinig schade voor anderen (bijvoorbeeld liegen,
spijbelen, zonder toestemming buiten blijven nadat het donker is geworden,
andere regels overtreden);
 matig: tussen mild en ernstig (bijvoorbeeld stelen zonder een slachtoffer
daarmee te confronteren; vandalisme);
 ernstig: veel symptomen (meer dan vereist) en aanzienlijke schade voor
anderen (bijvoorbeeld: gedwongen seks, fysieke wreedheid, het beroven van
een slachtoffer, inbreken).


In de DSM-5 wordt dus rekening gehouden met verschillende graden van
ernst bij ODD en CD, maar bij CD is er ook oog voor het moment waarop de
gedragsproblemen tot uiting komen in de ontwikkeling (DSM-5,
Nederlandstalige editie, 2014).

Voor de normoverschrijdend-gedragsstoornis onderscheidt men bijvoorbeeld de
volgende types:
 ontwikkeling in de kindertijd: er is voor de leeftijd van 10 jaar minstens
één kenmerkend symptoom aanwezig;

,  ontwikkeling in de adolescentie: voor de leeftijd van 10 jaar zijn er geen
kenmerkende symptomen aanwezig;
 ontwikkeling ongespecifieerd: er wordt voldaan aan de criteria, maar men
weet niet wanneer de symptomen begonnen zijn

Tot slot werd nog een extra specificatie bij de normoverschrijdend-gedragsstoornis
toegevoegd, nl. de specificatie ‘met beperkte prosociale emoties’. Een
minderheid van de personen met de normoverschrijdend-gedragsstoornis vertoont
deze kenmerken. Indien deze kenmerken toch aanwezig zijn, is er een grotere kans
op instrumentele (doelgerichte) agressie. Kort samengevat verstaan we onder
beperkte prosociale emoties:
1. gebrek aan schuldgevoel/berouw over de daden: onverschilligheid over
de negatieve gevolgen van de gestelde daden
2. ongevoelig, weinig empathie: houdt geen rekening met de gevoelens van
anderen
3. onverschillig over prestaties: vb. onverschillig over hoe men presteert op
school/werk, doet weinig inspanningen en geeft anderen meestal de schuld
van slechte prestaties
4. vlak, geen affectie: toont geen emoties of gevoelens aan anderen

2.3 Periodiek explosieve stoornis
De periodiek explosieve stoornis kenmerkt zich door recidiverende (= herhaaldelijke)
korte periodes van slecht gecontroleerde agressieve impulsen bij mensen die ten
minste zes jaar oud zijn. De heftigheid van de agressie staat niet in verhouding tot de
directe aanleiding: het minste of geringste kan tot hevige woede-uitbarstingen leiden.
Deze uitbarstingen hebben duidelijk een negatieve invloed op het dagelijks
functioneren van de persoon en/of hebben dikwijls juridische of financiële
consequenties.
De impulsieve (of door boosheid gedreven) agressieve uitbarstingen bij de periodiek
explosieve stoornis komen snel opzetten. De uitbarstingen duren over het algemeen
korter dan 30 minuten en treden vaak op als reactie op de minste of geringste
provocatie door iemand uit de nabije omgeving van de betrokkene of een andere
goede bekende.
3 Preventie en comorbiditeit
Hangen samen met geslacht, leeftijd en de socio-economische status
Gedragsstoornissen komen meer voor bij jongens
Jongens  externaliserend , Meisjes  internaliserend
Gedragsproblemen en -stoornissen van kinderen zijn vrij stabiel. Ze blijven aanwezig
en nemen vaak in frequentie en intensiteit toe wanneer niet tijdig wordt ingegrepen.
Hoe jonger de problemen tot uiting komen, hoe ernstiger.
Bij oppositioneel-opstandige stoornis (ODD)  ADHD
Bij normoverschrijding-gedragsstoornis (CD)  ADHS, angst- en stemmingsstoornis,
depressieve stoornis en sociale angststoornis
Bij periodieke explosieve stoornis  ADHD, CD, ODD of ASS
4 Diagnostiek
Classificerende (onderkennende) diagnostiek

,Eerste vraag: Heeft het kind een gedragsprobleem?
Om een antwoord te vinden moeten we gegevens verzamelen van het kind
(Welke problemen doen zich er voor? Hoe vaak komen ze voor?,….)
Hulpmiddelen in enge zin:
 Verkennend interview (intakegesprekken)
 Gedragsvragenlijsten (CBCL, YSR)
 Schalen (Ernst Taxatie Schaal)
 Systematische observatie (GVL: gedragsvragenlijst)
 Andere hulpmiddelen: systematische observatie, klinische interviews,
testprocedures
Classificatie:
Benoemen van het probleem is van groot belang
 Onderlinge communicatie
 Wegnemen van schuldgevoelens
 Stigmatiseren of labelen (middel, geen doel op zich)
Handelsgerichte diagnostiek
Indicatiestelling = Zoeken naar de meest gepaste ondersteuning voor de problematiek
die zich bij de cliënt stelt. = in ruime zin
5 Etiologie
Gedragsproblemen zijn multigedetermineerd en hun ontstaan is
een complex samenspel van oorzaken op kind- en contextniveau.
5.1 Monocausale verklaringsmodellen
Biologische verklaringsmodellen
Uitgangspunt  gedrag als gevolg van biologische processen
binnen de persoon, gedrag als bijverschijnsel.


1. Neuro-anatomische invalshoek
Gedrag verklaren vanuit dysfuncties op het niveau van de structuur van de
hersenen.
2. Neuro-chemische invalshoek
Verstoringen in deze chemische processen in onze hersenen leiden tot
afwijkend of problematisch gedrag. Bv. relatie tussen cortisol
(stresshormoon) en regulatie van gedrag.

3. Gedragsgenetica
Onderzoekt in hoeverre gedragsproblemen erfelijk zijn. Nog een stap verder:
onderzoekt naar de genen die voor bepaalde gedragsproblemen
verantwoordelijk zouden kunnen zijn. (overerving significante rol)

Psychoanalyse
Uitgangspunt  focus op de achterliggende betekenis van gedrag: storingen
in het psychisch functioneren.

,Intrapsychische dynamieken (vanaf eerste levensjaren)  onbewuste conflicten
Freud (ontstaan infantiele seksualiteit)  onderscheid drie fasen:
1. Orale fase
2. Anale fase
3. Genitale/oedipale fase
Iedere fase  conflicten tussen de wensen/fantasieën van het kind en de eisen van de
omgeving.
= Indien niet opgelost  aanleiding gedragsproblemen
Gedragsproblemen van kinderen soms geïnterpreteerd als gevolg van traumatische
gebeurtenissen.
 Opstandig/prikkelbaar, extreem terugtrekken of beginnen gedragen als een kind
van jongere leeftijd (duimzuigen, bedplassen)  regressief gedrag.
Uitganspunten, concepten en hypothesen waarop de verklaring gebaseerd zijn 
onvoldoende bevestiging door empirisch onderzoek, dan bv. biologische of leertheorie.
Leertheorie
Uitgangspunt (sociale leertheorie)  gedragsproblemen zijn aangeleerd
Gedrag wordt aangeleerd via leerprincipes (vooral operante conditionering)
= Gedrag dat direct wordt bekrachtigd (beloond) word toeneemt. Gedrag dat niet
direct wordt beloond neemt af.
Op die manier kunnen problematische, ongepaste of deviante gedragspatronen
ontstaan die vaak stabiel, hardnekkig en moeilijk te doorbreken zijn.
Het coërcief proces (theorie van Patterson)  wordt vanuit deze invalshoek sterk
gevalideerd door empirisch onderzoek, over het ontstaan van agressie bij kinderen.
Coërcief= dwingend
Vb. kindje wil een snoepje, mama zegt dat dit niet kan, het kind gaat beginnen roepen
en tieren (krijgt een driftbui), mama zal toegeven (dwingend proces)
 Ze hebben allebei iets geleerd op dit moment, het kind leert zijn moeder om toe te
geven in dwingende interacties en de mama leert het kind om dwingende strategieën
te gebruiken om zijn zin te krijgen.
Cognitief-behavioristische theorie
Inadequate of vertekende cognities, attitudes en overtuigingen hebben een
belangrijke impact op het ontstaan of in stand houden van gedragsproblemen;
Bij deze benadering: belangrijk aandeel van omgevingsfactoren (o.a. opvoeding) 
kan leiden tot faalangst of een verkrampte werkhouding.
Systeemtheorie
Uitgangspunt  gedragsproblemen als symptomen van dysfuncties in het
gezinssysteem (bv. huwelijksconflicten, huiselijk geweld)
Symptoomgedrag: problemen niet steeds bespreekbaar of zichtbaar  kans op
probleemgedrag
Probleemgedrag heeft soms een functie in het gezin: kind als zondebok of
bliksemafleider

, Invloedrijk model: gezin als oorzaak of mediator van gedragsproblemen werd
geïntegreerd in multicausale verklaringsmodellen
Pathologische-dysfunctionele gezinsrelaties:
 Chaotische relaties = los-zandgezinnen
 Te hechte gezinnen = kluwengezinnen
Orthopedagogiek
Uitgangspunt  gedragsproblemen kunnen beschouwd worden als betekenisvolle
gedragingen omdat ze uitdrukkingen geven aan een pedagogisch aanbod dat niet of
onvoldoende aansluit bij de pedagogische vraagstelling en behoeften van het kind.
Wanneer de aanpak van opvoeders er niet in slaagt te identificeren wat het kind aan
steun, structuur, affectie en sociale begeleiding nodig heeft en men hierop geen
passend antwoord kan geven  gedragsproblemen ontstaan, standhouden, escaleren.
Geen passend antwoord op de vraag: wat heeft dit kind nodig?
5.2 Multicausale verklaringsmodellen
Om de veelheid van mogelijke oorzaken van gedragsproblemen
en het samenspel ertussen te kunnen overzien, hebben
onderzoekers modellen ontwikkeld waarin ze de resultaten van
hun empirisch onderzoek incorporeren tot een integratieve
visie.

= ecologische, multifactoriële of cumulatieve risicomodellen.
Uitgangspunten:
 De multicausaliteit van een gedragsprobleem
 De operationalisering in termen van protectieve factoren en risicofactoren
 Cumulatiehypothese: de kans op ontwikkeling of bestendiging van
gedragsproblemen wordt groter geacht naarmate er meer risico- en minder
protectieve factoren aanwezig zijn
 Risicofactoren en protectieve factoren: op verschillende niveaus (kind, gezin,
bredere context)
Het meervoudig risicomodel (van der Ploeg)
Geeft inzicht in hoe probleemgedrag ontstaat vanuit risicofactoren. Indien er
evenwichtsverstoring (stress) ontstaat tussen het individu gestelde eisen en zijn
(interne) mogelijkheden om ze op te lossen, ontstaat er problemen op zowel
gedragsmatig, psychologisch als fysiologisch niveau.
 stressmodel en een sociaal-ecologisch model

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur ElisaCl. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,16. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

57114 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€5,16
  • (0)
  Ajouter