Begrip Uitleg
HOOFDSTUK 1: SOCIALE COGNITIES
Sociale psychologie Wil een antwoord bieden op de vraag hoe individuen reageren
in sociale situaties.
Sociale psychologie De sociale psychologie is een studie die tracht te begrijpen,
verklaren en voorspellen hoe de gedachten, gevoelens en
gedragingen van individuen beïnvloed worden door de
waargenomen, ingebeelde of impliciete gedachten, gevoelens
en gedragingen van anderen.
Sociale cognitie Processen waarbij we informatie
Verwerven / selectie / opslaan
Integreren / organiseren / structureren
Interpreteren
Over mensen
Anderen (sociale perceptie)
Zichzelf (zelfperceptie)
Schema Mentale structuren die aan de basis liggen van uw handelen.
Sociale schema’s Bestaan uit het geheel van eigenschappen en gedragingen die
men karakteristiek acht voor de leden van deze categorieën.
Zelfschema Bevat de dimensies waarmee je jezelf beschrijft. Zelfkennis
uit: zelfobservatie, looking-glass self, sociale vergelijking
Prototype Soort gemiddelde van een specifieke groep mensen.
Script Verloop van opeenvolgende acties.
Configureren Verschillende effecten, effecten zorgen soms voor
vertekening.
Het opbouwen van een product uit losse componenten, het
gereedmaken voor gebruik.
Primacy-effect Informatie die wij eerst over iemand krijgen beïnvloedt het
globale oordeel meer dan later verworven informatie.
Recency effect Wat laatst komt, beïnvloed meer het globale oordeel.
Impliciete Onze neiging om van iemand een compleet
persoonlijkheidsthe persoonlijkheidsprofiel uit te werken op basis van intuïtieve
orie veronderstellingen (, aannames en associaties), waarvan we
ons niet altijd bewust zijn en die ze vaak niet kunnen
expliciteren.
Forer-effect De neiging van mensen om vage en algemeen geldende
= Barnum-effect uitspraken over de eigen persoon te accepteren als rake,
typerende omschrijving, zonder zich te realiseren dat
diezelfde omschrijving voor bijna iedereen opgaat
Persoonsperceptie Uiterlijke kenmerken en gedragingen spelen rol bij
indrukvorming .
Priming Het activeren van een schema wordt beïnvloed door hoe
recent het tevoren is gebruikt.
Repetitiepriming Een voorafgaande presentatie van een prikkel beïnvloedt de
manier waarop een persoon zal reageren als die prikkel
opnieuw wordt aangeboden.
Semantische Berust op een invloed van de conceptuele eigenschappen van
priming een woord. Bv. appel – peer, appel – stoel
Referentie-index Referentie of suggestie bepaalt verdere interpretatie en
uitkomst.
Agenda-setting/ De mogelijkheid van de media om te beïnvloeden hoe sterk
priming een thema aandacht krijgt en opvalt binnen de publieke
agenda.
Cognitieve Tegengestelde cognities/attitudes/gedragingen wekken
dissonantie psychologische spanning op die men wil reduceren. Botsing
(Festinger, 1957) met je overtuigingen en de werkelijkheid, dus gaat je
, overtuigingen gaan bijsturen.
Spanningsreductie Energie investeren in het reduceren van cognitieve
dissonanties door gedrag aanpassen, aanpassen van de
cognities of het te accepteren.
Aversie voor verlies Een bezit afstaan betekent een verlies dat subjectief zwaarder
doorweegt dan het gevoel van winst dat je zou krijgen bij de
aankoop ervan.
Framing Informatie op verschillende manieren presenteren leidt tot
verschillende gevoelens.
Negativiteitseffect Negatieve elementen wegen zwaarder door en worden sneller
opgemerkt.
Wanneer er zowel positieve als negatieve elementen zijn,
zullen bij een beoordeling de negatieve zwaarder doorwegen.
HOOFDSTUK 2: ATTRIBUTIES
Attributie Attributie is het toeschrijven van de oorzaken van gedrag aan
interne of externe factoren = verklaringen zoeken voor
gedrag.
Actor Degene die iets doet
Observator Diegene die het gedrag van de ander waarneemt
Omstandigheden Derde factor, waaronder het toeval
Interne attributie De oorzaken bij de actor leggen
Externe attributie De oorzaken die buiten de invloedssfeer van de persoon
liggen.
Locus of control Onderscheid tussen persoonlijke dispositionele attributies, het
toeschrijven van het gedrag van de actor aan interne
eigenschappen (zoals intelligentie, karakter, gevoelsleven) en
situationele attributies, waarbij het gedrag wordt
toegeschreven aan externe factoren (zoals omstandigheden,
inbreng van anderen of gtoeval).
Stabiele attributie De oorzaak wordt als blijvend beschouwd, ze varieert niet.
Instabiele attributie De oorzaak kan wel variëren. Geen gevolg voor
succesverwachtingen.
Controleerbaar Als de persoon die de prestatie moet leveren van mening is
zelf invloed te hebben op de oorzaken van succes of halen.
Vooral interne oorzaken.
Oncontroleerbaar Meestal externe oorzaken, je kan geen controle uitoefenen.
Algemene attributie Algemeen toepasbaar, altijd en overal
(globaal)
Specifieke attributie Geldig voor een specifieke situatie.
Attributietheorie Bestudeert de processen die de basis vormen voor de
oorzakelijke perceptie van het gedrag van anderen.
Zelfwaarnemings- De zelfperceptietheorie van Daryl Bem vertrekt van het idee
theorie (Bem) dat we onszelf leren kennen door ons eigen gedrag (kritisch)
te observeren.
Arousal Verhoogde lichamelijke activatie
Corresponderende Van Jones & Davis. We proberen anderen te begrijpen door
inferentietheorie observatie en analyse van hun gedrag. We gaan na of
iemands gedrag correspondeert met de onderliggende
dispositie, een vaste persoonlijkheidseigenschap.
Niet- Vriendelijk gedrag laten we corresponderen met bijna-
correspondente manipulatieve trekjes, voorbeeld impulsief en eerlijk medaille.
gevolgtrekking
Kelley’s Mensen baseren hun attributies op het covariatieprincipe: in
covariatiemodel het algemeen laten we ons leiden door de mate waarin
gebeurtenissen samen voorkomen.
,Consensus Heeft te maken met de variatie tussen personen.
Distinctiviteit Heeft te maken met de situatie. Hoe uniek is iemands gedrag
in een specifieke situatie.
Consistentie Varieert het gedrag over tijd?
Tweestappenmodel Eerst automatisch persoonlijke attributies maken om deze
daarna aan te passen op basis van informatie van situationele
factoren.
Motivatie Als men tot een attributie komt, kan men die voor zichzelf
waarmaken.
Vertekeningen Het is een algemene neiging om informatie te verzamelen en
te interpreteren in overeenstemming met de opvattingen die
ze al hebben.
Self-serving bias Verwijst naar de neiging om de oorzaken van succes aan
onszelf toe te schrijven (self-enhancement), terwijl we voor
onze mislukkingen verwijzen naar externe oorzaken (self-
defence)
Heuristieken Zijn vuistregels waarmee de kans op succes bij het oplossen
van een probleem wordt vergroot.
Beschikbaarheids- Het is de neiging om de waarschijnlijkheid van gebeurtenissen
heuristiek af te leiden uit het gemak waarmee men voorbeelden ervan in
het geheugen kan oproepen.
Consensus De mate waarin ze denken dat anderen hetzelfde denken
(Kelley).
Valse Overschatting van mate van overeenkomst met eigen
consensuseffect opvattingen en gedrag. Het idee dat iedereen hetzelfde denkt
al jou, overschatten.
Basisfrequentievalst Men is relatief ongevoelig voor numerieke basisfrequenties of
rik waarschijnlijkheidsberekeningen en hecht meer belang aan
spectaculaire gebeurtenissen.
Tegenfeitelijk Het zich voorstellen van mogelijke uitkomsten die zich niet
denken voordeden.
Beleving hangt ook af van onze voorstelling wat NIET gebeurd
is.
Fundamentele De tendens tot het maken van dispositionele attributies,
attributiefout waarbij we van een gedragskenmerk een persoonskenmerk
maken. We zijn geneigd om het gedrag van anderen a priori
intern te attribueren.
Actor- Stelt dat mensen hun eigen gedrag vooral extern attribueren.
observatoreffect Dit wordt ingegeven door zelfbescherming. Hoewel we ook
positief gedrag extern attribueren.
Self-fulfilling We leggen de oorzaak bij de ander, maar ze ligt eigenlijk bij
prophecy onszelf. Door ons eigen handelen zorgen we ervoor dat we
datgene wat we verwachten, zelf uitlokken.
HOOFDSTUK 3: SOCIALE BEÏNVLOEDING
Conformisme De sociale omgeving oefent sociale druk uit op haar leden
opdat ze zich conform het aangeleerde gedragen, afwijkend
gedrag horen ze te vermijden (interbellum).
Sherif en het Visuele illusie dat onbeweeglijke lichtvlek in het donker
autokinetisch effect schijnbaar in verschillende richtingen beweegt.
De sociale- Mensen gaan zichzelf met anderen vergelijken als objectieve
vergelijkingstheorie informatie ontbreekt. Mensen hebben de behoefte om zichzelf
te evalueren.
Opwaartse sociale Vergelijken met anderen die beter presteren, opkijken naar
vergelijkingen iemand doel: identificeren, je wil hetzelfde bereiken als de
ander.
Neerwaartse sociale Vergelijken met anderen die het minder goed hebben om zo
, vergelijkingen ons zelfbeeld positief te houden.
Beïnvloeding Interactie waarbij het gedrag van de ene actor verandert via
het proces van overtuigingen.
Informatieve Wanneer een proefpersoon meer vertrouwen heeft in het
beïnvloeding oordeel van de anderen dan in zijn eigen oordeel, bezwijkt hij
voor informatieve beïnvloeding. Zij hebben informatie die ik
niet heb.
Normatieve Vloeit voort uit onze behoefte om bij een groep te (blijven)
beïnvloeding horen. We zijn afhankelijk van anderen voor zeer
uiteenlopende behoeftebevrediging, daarom doen we ons best
om erbij te horen.
Normatieve druk (2) Bij aanvaarding, bekering of privaat conformisme (acceptance
of conversion) zullen we daadwerkelijk van overtuigd zijn dat
de anderen gelijk hebben. We geloven wat we zeggen, ook al
is het soms fout.
Bij inwilliging of publiek conformisme (compliance) zijn we niet
altijd overtuigd van wat we zeggen, maar we doen het om niet
uit de toon, en de groep, te vallen. Hier geven we toe aan de
normatieve druk.
Innovatie of Weerstaan aan de druk om te conformeren en vasthouden aan
minderheidsinvloed de eigen onafhankelijkheid is moeilijk maar niet onmogelijk.
Consequent zijn (2) Diachronische consequentie: de leden vd minderheid blijven
over langere tijd bij dezelfde mening. Ze zijn elk intra-
individueel consequent, met hun mening stabiel in de tijd.
Ook interindividueel consequent zijn: de minderheid moet
synchroon consequent zijn door tegelijk hetzelfde te beweren.
Milgram experiment De autoriteit van de proefleider, die nooit dreigde met zijn
sancties voor de leraar, volstond dus om de proefpersonen te
laten gehoorzamen en ethisch onaanvaardbaar gedrag te
stellen. De macht vd proefleider was dus zeer groot. De
proefpersonen waren geen sadisten, maar wel sterk beïnvloed
door de omstandigheden.
Hawtorne effect Het feit alleen al dat mensen weten dat het management zich
met hun arbeidssituatie bezighoudt (aandacht, waardering),
heeft positieve gevolgen voor het arbeidsmoreel, de
betrokkenheid en daarmee voor de productiviteit van de
medewerker.
Co-action effect Beter presteren louiter door de aanwezigheid van anderen die
dezelfde taak uitvoeren. (Norman Triplett, 1898)
Arousal Is een mate van opwinding. Hogere arousal: geeft een grotere
activiteit en een sterkte motivatie.
Sociale facilitatie Proces waarbij aanwezigheid van anderen het uitvoeren van
eenvoudige taken bevordert.
De stimulerende werking die van de aanwezigheid van
anderen uitgaat bij eenvoudige en bekende opdrachten,
waarbij een dominante respons wordt verwacht.
Dominante Globaal kunnen we stellen dat we door de aanwezigheid van
responsen anderen eenvoudige taken beter uitvoeren, bij moeilijke talen
hindert die aanwezigheid ons.
Een dominante = Acties die simpel, instinctief en/of goed geleerd zijn zodat ze
respons automatisch kunnen worden uitgevoerd zonder veel bewuste
gedachten.
Niet-dominante = Actie die veel concentratie en aandacht vraagt.
actie
Verwachte Stelt dat sociale facilitatie optreedt wanneer de persoon
evaluatietheorie veronderstelt dat zijn individuele prestaties kunnen worden