hoofdstuk 1: wat is een handicap?
1. ontstaan van het ICF-model
verschillende modellen doorheen de tijd om een handicap te verklaren (afhankelijk van tijd en
cultuur). nieuwe modellen vervangen de oude niet maar blijven langs elkaar bestaan.
handicapmodellen:
het moreel model
religieus model: handicap komt door het kwade, omdat de duivel het wil
klassieke oudheid, vroege middeleeuwen
nieuwe tijd: kinderen zijn gewisseld door de duivel
binnen deze modellen wordt het hebben van een handicap gezien als een straf of geschenk
van God (je hebt goed of slecht geleefd)
straf van god
soms gezin als geschenk van god -> goed en godvruchtig geleefd
het medisch model
handicap is het gevolg van een lichamelijke stoornis
proberen te genezen of minimaliseren -> verzorgen
handicap als afwijking moet geminimaliseerd worden vb scheef benen->naar orthopedist
individueel model
oorzaak ligt bij de persoon zelf
je moet jezelf aanpassen aan de SL om te kunnen participeren -> integratie
sociaal model
handicap is een sociale constructie
een persoon met een handicap heeft pas een probleem als de SL niet is aangepast
integratief model
integratie tussen individueel en sociaal model (tussenweg vinden)
vraaggestuurd en persoonsgerichte benadering
inclusieve SL
cultureel model
het hebben van een handicap is een bepaalde wijze van in de wereld staan
wordt gezien als een unieke ervaring, als een meerwaarde ipv een beperking
definities van het begrip ‘handicap’ voor 1980
handicap is… (voor 1980)
- pathologie
chronische ziekte of aandoening (medisch model)
- individueel probleem
oorzaak van de beperking ligt in de persoon
- medische benadering of verzorging
oplossing in de geneeskunde
,ICIDH (1980, WHO) = International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps
door de stoornis is er een beperking in de activiteit en daardoor wordt er gesproken over een
handicap binnen de sociale context
kritiek:
- suggestieve causaliteit -> pathologie is de oorzaak
- negatieve terminologie -> stigmatisering + stoornis, beperking
- onderwaardering rol van de omgeving
ICF (2001, WHO) = International Classification of Impairments, Disabilities and Handicaps
= definitie om menselijk functioneren (en eventuele problemen) te omschrijven
niet enkel voor orthopedagogisch werkveld
interactie in twee richtingen tssn de factoren
Gezondheidstoestand vb verzwakking aan de enkel, verziend, ASS,…
Activiteit (wat we in ons dagelijks leven doen) vb eten, lopen, studeren, …
Participatie vb student, lid bij chiro, lid van sportclub,…
Functies: fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme
Anatomische eigenschappen: de positie, aan-of afwezigheid vorm van onderdelen van het menselijk
lichaam
Externe factoren (=ondersteunende factoren) vb meer tijd voor examen krijgen (hulpmiddel voor
kinderen met leerstoornis), een bril (hulpmiddelen om goed te zien), rolstoel
Maar evenzeer sociale steun vb bij wie je terecht kan, wie helpt je bij het leren,…
,krachten van ICF-model:
Algemeen model van menselijk functioneren -> toepasbaar voor iedereen
Context -> externe factoren
Interactie tussen elementen -> dynamisch model -> invloed op mekaar
Neutrale begrippen -> begrijpbaar, niet gericht op handicap
Streeft naar eenheid van taal -> gebruikte begrippen omschrijven
Integratief model -> verschillende hulpverleners kunnen hun informatie toevoegen vanuit
hun eigen discipline
Internationaal -> WHO (World Health Organisation)
impact van het ICF-model:
Bio-psycho-sociaal model
- Cliënt wordt vanuit verschillende uitgangspunten benaderd
- Biologisch, psychologisch en sociaal
- Vollediger beeld
Nadruk op persoon ipv defect
- Persoon is meer dan handicap
- Persoon vormt uitgangspunt voor de hulpverlening
Nadruk op participatie in de SL
- Hindernissen in beeld brengen
- Adviezen over hoe hindernissen weggewerkt kunnen worden
Gezonde kijk op functioneren
- Niet enkel wat niet kan maar ook wat wel kan
stoornis, beperking of handicap?
stoornis = afwijking in of verlies van een psychische, fysiologische of anatomische structuur of functie
vb eetstoornis, angststoornis, concentratiestoornis, autisme (beperkt in sociale vaardigheden),
hechtingsstoornis, dyscalculie
vb iemand die zijn been kwijt is, iemand die verlamd is -> in de anatomische structuur is een afwijking
dus zijn ook stoornissen
beperking = tekorten in handelingen of vaardigheden die noodzakelijk zijn voor het motorisch,
sensorisch of geestelijk functioneren waartoe een mens ‘normaal gezien’ toe in staat is
vb blind zijn, doof zijn,…
handicap = participatieprobleem = wanneer iemand bij het opnemen van een bepaalde rol of het
uitvoeren van een activiteit een stoornis aanvoelt als een belemmering voor het bereiken van
bepaalde doelen
er is geen sprake van een handicap als iemand met een handicap het zelf niet als een
belemmering ziet
hoofdstuk 2: ondersteuning
, wat is ondersteuning?
Alle hulpbronnen en strategieën die tot doel hebben om de ontwikkeling, educatie, belangen en het
persoonlijk welbevinden van een persoon te bevorderen en het individuele functioneren te
versterken (…) De ondersteuning is gericht op de persoon en dient bij te dragen tot zijn
levenskwaliteit.
-mensen-hulpmiddelen-methodieken
kenmerken van ondersteuning
persoonsgericht -> vraag van de cliënt
flexibel -> qua tijd en intensiviteit
enkel waar nodig… -> niet continue als het niet moet
dynamisch -> ondersteuning kan heel erg fel veranderen op vlak van inhoud, vorm en
intensiteit vb ih begin wekelijks op bezoek gaan en nadien afbouwen en 1x per maand gaan
onvoorwaardelijk -> je moet als cliënt niet eerst iets bewijzen voor je ondersteunt wordt
gericht op inclusie
kwaliteit van bestaan verbeteren
toekomstgericht
empowerend -> focussen op kwaliteiten en talenten
liefst door natuurlijk netwerk -> cliënt niet afhankelijk maken v begeleiders
ondersteuningscirkels concentrisch = ze draaien rond de cliënt, cliënt
ih midden
dynamisch = ondersteuning kan veranderen
complementair = ze vullen elkaar aan
(beginnen ih midden, dan 2e cirkel,…
natuurlijk netwerk: (informeel)
- zelfzorg (ondersteuning door persoon zelf)
- gebruikelijke zorg (ondersteuning door mensen die
het dichtst bij cliënt staan)
- mantelzorg (vrienden, buren, vrijwilligers -> geen
professionals)
sociaal vangnet: (formeel)
- reguliere ondersteuning (eerstelijnshulp vb huisarts)
- gespecialiseerde ondersteuning (niet iedereen kan
hier gebruik van maken
ondersteuningsplan (DOP = dienst ondersteuningsplan)
persoonlijke ondersteuning vorm geven zodat de cliënt regie in eigen handen kan houden