INLEIDING KWALITATIEVE ANALYSE
DEEL 1: GROUNDED THEORY
AANDACHTSPUNTEN GROUNDED THEORY:
Theoretische steekproeftrekking
Coderen wordt opgedeeld in 3 stadia:
o Open coderen: identificeren van categorieën en hun eigenschappen (data reduceren tot
lijst van codes)
o Axiaal coderen: het relateren van categorieën aan elkaar (hoe code kunnen
integreren?)
o Selectief coderen: integreren van verschillende categorieën en hun relaties in één
theorie
Constant vergelijkende methode: elke bijkomende vorm van data vergelijken met data die
je ervoor hebt verzameld (set van codes gaan opbouwen)
WANNEER KAN JE SPREKEN VAN GROUNDED THEORY?
“A great many people claiming to be using GT methods [but] are not doing anything that would be
recognizable as such even when using the most inclusive definition of the term (…). For some authors,
the use of the term ‘grounded theory’ is simply a justification for engaging in a qualitative data analysis
or doing some form of coding”
WANNEER PAS JE GROUNDED THEORY TOE?
Hood maakt onderscheid tussen het meer algemene inducatieve kwalitatieve model (= Generic
Inductive Qualitative Model – GIQM) en GT
PRINCIPES GIQM OF EEN MEER PRAGMATISCHE BENADERING VAN KWALITATIEVE DATA-
ANALYSE
Focus op onderzoeksvragen die:
o De nadruk leggen op de ontwikkeling van een dieper begrip of verklaring
o De verkenning van nieuwe hypothesen boven het testen van bestaande hypothesen
o De interpretatie van betekenis
o Rijke, conceptuele beschrijving en/of
o Een focus op het proces
Verzamel en analyseer gegevens op een cyclische manier
Denk voortdurend na over hoe gegevensverzameling en-analyse kan worden verbeterd
(=kritische reflectie)
Focus op interpretatie van de tekst in tegenstelling tot statistische analyse van kwantitatieve
gegevens
Pas een coderingsproces in drie stappen toe, vaak gekenmerkt door een toenemende graad
van abstractie
Gebruik schrijven als een belangrijk hulpmiddel bij het analyseren (interpreteren van
gegevens)
Selecteer cases of contexten obv hun theoretische relevantie
Gebruik (redelijk) ruwe data, zoals interviewfragmenten/foto’s, en visuele representaties
zoals coderingsbomen of thematische kaarten) bij het presenteren van de uitkomst van data-
analyse
Presenteer je bevindingen en hun theoretische relevantie samen op een geïntegreerde
manier, en niet apart, wat gebruikelijker is in kwantitatief onderzoek
BENADERINGEN VAN KWALITATIEVE DATA-ANALYSE:
Orthodoxe benaderingen (geven je meer houvast om een bepaald type van
onderzoeksvragen te bestuderen)
o Beschrijven de concrete stappen die je kunt volgen ( voorgeschreven)
o Duiden indicatoren van je analyse aan
1
, Bv Grounded Theory
‘Whatever works’ benadering:
o Onderzoekers hebben maximale vrijheid (zolang de kwaliteit van je output hoog is
o Overlapt in de realiteit meer met een pragmatische benadering
o Geeft minder houvast aan beginnende onderzoekers
Pragmatische benadering (zit tussen orthodoxe en whatever works benadering in)
o = GIQM Generic Inductive Qualitative Model
o Een aantal richtlijnen overnemen van othodoxe benaderingen en je daardoor laten
inspireren
centraal in elke benadering is dat je analyses een hoge kwaliteit hebben, wat op verschillende
manieren wordt gedefinieerd in kwalitatief onderzoek, maar vaak neerkomt op een evaluatie van je
bevindingen als geloofwaardig en theoretisch relevant
KENMERKEN VAN GROUNDED THEORY - HOOD :
Theoretische steekproeftrekking
o Je steekproef kan niet op voorhand worden bepaald, maar moet veranderen in functie
van de ontwikkelende theorie.
o Steekproef veranderen doorheen de tijd, mensen selecteren obv verwachting dat de data
je toelaat je theorie verder te ontwikkelen
o Geen representativiteit nastreven
o Vertrekken van typische case
Constant-vergelijkende methode:
o Betekent niet dat je vooraf gedefinieerde concepten, groepen of contexten gaat
vergelijken, maar de data in zijn geheel en pas in latere fases meer gefocust op meer
inductief (!) ontwikkelende concepten, groepen of contexten
Het ontwikkelen van een nieuwe theorie:
o GT moet leiden tot nieuwe theoretische inzichten, louter toetsen van bestaande
theorieën en/of concepten is onvoldoende.
Theoretische saturatie:
o Je stopt niet met het verzamelen en analyseren van data als je ‘niets nieuws meer hoort’
(in bv. een interview), maar enkel als je bepaalde processen of fenomenen volledig kunt
verklaren of begrijpen (en dus je concepten volledige zijn ontwikkeld).
o = punt waarbij je op een bepaald moment tot de vaststelling komt dat er niets nieuws is
o Saturatie: punt waarbij je het gevoel hebt dat je theorie volledig is (=ideaaltypisch
eindpunt) kunnen we zelden echt bereiken
Onderzoeksvragen;
o Meer doen dan louter beschrijven of exploreren: volledig verklaren of begrijpen van
fenomenen. Bovendien gaan de onderzoeksvragen quasi altijd veranderen in termen van
focus gedurende het onderzoek.
Bestaande literatuur:
o Ambivalente / achterdochtige houding t.a.v. bestaande literatuur. Literatuur mag
onderzoek nooit determineren m.b.t. de focus en interpretatie van de data, het kan
hoogstens inspirerend werken.
Pet concepts: lievelingsconcepten, concepten waar je continu naar teruggrijpt
o Rol van literatuur staat nu wel centraler in GT dan vroeger: ‘There is a difference
between an open mind and an empty head’
Belangrijk dat je leest, maar die kan je enkel richting geven (niet laten
determineren)
Stimuleren om op inductieve manier onderzoek te doen
VOOR HET CODEREN BEGINT:
Samenstellen van basissteekproef
Opstellen van onderzoeksinstrumenten
Afnemen van interviews (zie les over afnemen interviews) of uitvoeren van observaties (zie
les over etnografie) en uittypen van data (of selecteren van andere vormen van tekst
HET CODEERPROCES
2
,FASE 1: REDUCEREEN VAN TEKST TOT BETEKENISVOLLE CODES
= het afbreken van je data in kleine stukjes
Wordt soms ook wel het ‘categoriseren’, ‘labellen’, ‘open coderen, of het ‘initieel coderen’
genoemd
Hoe? lees tekst en label een stuk,…
Stel de volgende vragen:
o Waarover gaat dit?
o Hoe (theoretisch) relevant is dit voor mijn onderzoek?
o Welke code moet ik hieraan hechten?
‘Codes’ (of ‘Nodes’ in Nvivo) zijn labels die betekenis geven aan stukken tekst; een betekenis
die wordt toegekend door de onderzoeker.
‘Fragmenten’ zijn stukken tekst:
o Woord voor woord coderen (documentanalyse).
o Lijn per lijn of zin per zin coderen (interviews).
o Voorval per voorval coderen (observatieonderzoek).
Er is in deze eerste fase een spanning tussen ‘alles coderen’ (vraag 1) en ‘enkel datgene wat
relevant is voor jouw onderzoeksvragen’ (vraag 2).
We proberen dit op te lossen in GT door in het begin zo veel mogelijk te coderen in termen
van wat er in de data lijkt te zijn (los van de theoretische relevantie), maar naarmate je vordert
steeds meer te focussen op wat theoretisch relevant lijkt.
o Je weet nog niet altijd wat relevant is en wat niet
EERST FASE VOLGENS DE POST-POSITIVISTISCHE VARIANT VAN GROUNDED THEORY
(STRAUSS EN CORBIN):
Open coding is: ‘The process of breaking down, examining, comparing, conceptualizing, and
categorizing data’
Je stelt vragen als ‘wat is dit’ en ‘wat stelt dit voor’ aan je data.( vooral open vragen stellen,
nog niet theoretisch gestuurd)
Je maakt concepten door betekenis te geven aan stukken tekst, waarbij je korte, meer
abstracte labels gaat toekennen. (eigen interpretaties opleggen aan datas)
o Bv. we observeren bodybuilders in een gym en stellen vast dat ze ‘zichzelf
bewonderen’ (en niet het label ‘de respondent kijkt naar zichzelf in de spiegel’) en
‘advies geven’ (en niet het label ‘geeft uitleg aan iemand anders over oefening’).
In deze fase gaan we de vele concepten die we op die manier ontwikkelen met elkaar
vergelijken en onderling aan elkaar relateren of groeperen, wat leidt tot de
ontwikkeling van overkoepelende (nog meer abstracte) categorieën.
Die abstracte categorieën gaan we dan beschrijven in termen van samenstellende
eigenschappen (variabelen) en dimensies (waarden van variabelen).
o Eigenschappen kan je best vergelijken met variabelen/kenmerken en dimensies met
de waarden van die variabelen.
o Bv. we observeren bodybuilders en stellen vast die die vooral ‘trainen’, ‘lesgeven’,
‘converseren’ en ‘bewonderen’ (abstracte categorieën);
o Die categorieën kunnen we dan beschreven in termen van hun ‘eigenschappen’ (bv.
welke, waar, frequentie van bepaalde oefeningen?) die dan op hun beurt kunnen
variëren in termen van hun ‘dimensies’, zoals hoe veel minuten bepaalde oefeningen
worden uitgevoerd.
Je gaat die concepten en meer abstracte categorieën (en hun eigenschappen en dimensies)
ontwikkelen door specifieke vragen te stellen en vergelijkingen te maken, zoals:
o Stellen van ‘wie’, ‘wat’, ‘waar’, ‘waarom’, ‘hoe’, ‘hoeveel’-vragen.
o Wat als het nu eens niet zo was (flip-flop techniek)?
: ‘wat als bodybuilders nu eens in de spiegel kijken om zichzelf niet te
bewonderen’? Vraag stimuleert om te zoeken naar andere motivaties voor
spiegelkijken.
o Het maken van vergelijkingen met contexten / posities of actoren die heel verschillend
zijn (far-out vergelijking).
: ‘wat is het verschil tussen een ballerina en bodybuilder in de motivaties voor het
spiegelkijken’? Vraag stimuleert om te zoeken naar andere motivaties voor
spiegelkijken.
o Het maken van vergelijkingen met contexten / posities of actoren die maar op een of
enkele eigenschappen of kenmerken verschillen (close-in vergelijking).
3
, ‘wat is het verschil tussen een nieuwe, niet gespierde gym-lid en een bodybuilder
in de motivaties voor het spiegelkijken’? Vraag stimuleert om te zoeken naar
andere motivaties voor spiegelkijken.
o Het nader bestuderen / in vraag stellen van extreme standpunten, zoals nooit, altijd…
(waving the red flag).
‘gaan bodybuilders zichzelf in de spiegel bekijken ALTIJD om zichzelf te
bewonderen’? Vraag stimuleert om te zoeken naar andere motivaties voor
spiegelkijken
EERSTE FASE VOLGENS DE CONSTRUCTIVE VARIANT VAN GROUNDED THEORY
(CHARMAZ):
Initial coding involves: ‘naming each word, line or segment of the data’.
Probeer tijdens het open coderen de codes dicht bij de betekenis van de respondent te houden
(in vivo-codes).
Charmaz raadt aan dat we coderen in termen van wat mensen doen i.p.v. algemene
thema’s:
o Bv.: Een stuk interviewtranscript waar een respondent over een conflict tussen een
patiënt en een arts praat, wordt niet gecodeerd als ‘conflict arts-patiënt’ (zie linkerkant
volgende dia: ‘thematic coding’), maar eerder als een serie van codes zoals: ‘voelen dat
je vasthangt aan een arts’, ‘verklaren van het gedrag van de arts’, ‘proberen je stem te
laten horen t.a.v. de arts’ en ‘niet gehoord worden’ (zie rechterkant volgende dia: ‘initial
CGT coding’).
Dit stimuleert de onderzoeker om open te staan voor verschillende interpretaties van
de data omdat je op die manier mensen in je data minder reduceert tot een-dimensionele types
(hier ‘iemand die conflict ervaart’) en ook dat je niet te snel bepaalde abstracte concepten (hier
‘conflict’) gaat toepassen op de data.
Gaat de onderzoeker aanraden om te focussen op concepten (sensitizing concepts) die
thuishoren bij een constructivistische (SI) invalshoek.
Vragen als: ‘Welke betekenissen, onderliggende processen, interacties tussen mensen,
contextuele aanpassingen, strategieën… kan ik hier in terugvinden?’
Ze geeft ook aan dat mensen die van een meer kritisch perspectief vertrekken, hun vragen
kunnen laten sturen door concepten zoals ‘macht, ideologie, privilege, gelijkheid,
onderdrukking, etc.’.
Resultaat:
Veel meer en langere codes, die qua betekenis overlappen met wat er in de data staat
Er wordt in die fase al gebruik gemaakt van sensitizing concepts (deze die relevant zijn voor je
onderzoek)
VERSCHIL TUSSEN PPGT EN CGT:
PPGT gaat van meet af aan de data meer abstract interpreteren en stimuleren om variabelen
te ontwikkelen met bepaalde waarden, terwijl in CGT de onderzoeker wordt gestimuleerd om
initieel meer ‘in vivo’ te coderen en op een manier die het handelend individu centraal stelt.
PPGT geeft weinig aandacht aan het belang van de literatuur en sensitizing concepts in het
interpreteren van de data, terwijl in CGT de onderzoeker expliciet wordt gestimuleerd om de
data te interpreteren met abstracte concepten in het achterhoofd die verband houden met
een constructivistische (SI) benadering.
PPGT probeert de onderzoeker te stimuleren om een ‘theoretische gevoeligheid’ te ontwikkelen
door het stellen van vragen en het maken van vergelijkingen die aandacht vestigen op
interpretaties van de data die niet voor de hand liggen (dus juist wegstappen van
vooringenomenheden).
CGT gaat door het gebruik van sensitizing concepts de theoretische gevoeligheid proberen te
stimuleren bij de onderzoeker (dus juist toestappen naar vooringenomen (abstracte)
concepten).
Beiden proberen te compenseren voor de implicaties van bepaalde uitgangspunten die van meet af
aan worden genomen: PPGT gaat je dwingen om in abstracte termen te denken over je data, maar wil
vermijden dat je je te hard laat beïnvloeden door bestaande abstracte concepten. CGT gaat je dwingen
om minder abstract te denken over je data, maar wil vermijden dat je a-theoretisch gaat interpreteren.
TWEEDE FASE: REDUCEREN EN INTEGREREN VAN CODES
4