HEDENDAAGSE SOCIOLOGISCHE THEORIEËN
INLEIDING
• Volgt chronologisch op vorig jaar
• Er bestaan al lang universiteiten en wetenschap, maar sociologie relatief jong (nog maar 30 jaar
op Ugent)
• Marx, Durkheim, Weber (heilige Drievuldigheid) → grote aanloop voor de oorlog, maar daarna
weinig sociale wetenschappen, pas na WOII (“middeleeuwen” voor de sociologie”)
• In ’44 eerste Gentse prof sociologie (Victor Leemans), collaborateur, prof onder Duitse bezetting
• Na WOII moet sociologie grotendeels vanaf 0 beginnen
• Hedendaagse theorieën staan voor een deel los van de moderniteit, bouwt iets nieuws op
• Klassiekers spelen nog een rol, maar is vooral iets anders
• Na WOII welvaartsstaat waar sociale wetenschappers een rol krijgen
• Veel sociologen gaan in dienst van de OH werken, het is een gevraagde wetenschap, daarvoor
eerder tegen de gevestigde orde, nu ten dienste van de orde, wel kritisch, hoe kunnen we het
beter maken?
o Huisvestiging, onderwijs, armoede, gezondheidzorg
o Niet kritisch op de manier van Marx (tegen bestaande orde)
• De eerste opleiding sociologie is amper oud, sinds 1968 aan ULB, dan VUB
o Nog maar één generatie dat echt in Gent heeft kunnen afstuderen
• Aantal sociologische theorie die algemeen gelden
• Doing sociology = Teksten leren maar ook mee werken
• Neo-institutionalisme is organisatietheorie
• Aantal domeinen die naast elkaar staan en belangrijk zijn:
o Onderwijs
o Recht
o Politiek
o Economie
o Gezondheidszorg
Sociologie specialiseert zich in toenemende mate in elk van deze domeinen = differentiatie
• WOII gedomineerd door Amerika → wetenschap gevormd door Engelstalige wetenschap,
Amerikaans systeem
o We lezen nu nog enkel Engelstalige teksten
o Oorsprong VS, niet per se Amerikanen, wel mensen die daar werken
o Voor WO kwamen Amerikanen hier studeren (Parsons), nu andersom
READER
• Soort vervolg op boek van vorig jaar
• De teksten lezen EN toepassen (vorig jaar niet gedaan)
Micro → meso → macrosociologie
• Micro (deel 1) = een bepaalde situatie waarin diegene met wie je handelt aanwezig is, je ziet de
ander
1
, o Hoe wandel je in de gang, naar wie lach je, naar wie niet, hou je de deur open, maak je
oogcontact, keer je uw rug
o Koffie gaan drinken: dialoog, ping pong
o In de les: monoloog, zwijgen en luisteren
o Face tot face interacties
o Als je weet dat je bekeken wordt, dan kan je bepaalde dingen niet meer
o Als je in een privéruimte bent kan je dingen doen die je niet wordt geacht te doen als
anderen aanwezig zijn
▪ Bv. je stapt met onbekenden in een lift, hoe ga je u gedragen
▪ Bv. regels bij het winkelen, kort gesprek met kassière, maar als je daar te lang
mee babbelt is het ongemakkelijk
o Presentation of self: hoe kan je een context naar je hand zetten, hoe kan je er op letten
dat je controleren hebt over hoe de andere jou bekijken
o Goffman is niet meer zo een prominent socioloog, heeft eerder bij antropologie en elders
carrière gemaakt
• Meso (deel 2 en 3) = organisatievormen en het toenemende belang ervan
o Een organisatie kan u bepaalde verwachtingen opleggen
▪ Bv. je bent student aan UGent: examens maken, studiegeld betalen
o Sportclub: regels volgen, uniform dragen, optijd naar de training komen
o Netwerken: vriendschapsnetwerken, netwerksamenleving → je weet wat je van wie kan
verwachten
o (Neo-)institutionalisme = vorm van organisatietheorie
o Wat doen organisaties om zich acceptabel te maken, welk beeld creëren ze
o Hoe komt het dat ze wel of niet succesvol zijn in hun omgeving
o Hoe gaat de omgeving naar mij kijken? Bv. in corona keken universiteiten ook naar elkaar
hoe dat zij dat aanpakten
o Vragen naar legitimiteit en status
o Netwerken: redelijk recent in sociologie
o Komt uit de fysica, relaties tussen atomen, bij corona: contact tracing
o Hoe ontstaat de klimaatbeweging? Hoe kan dat werken, mensen mobiliseren, inwerken
op politiek
o Waarom werkt dat rond dit thema en rond andere thema’s veel minder
• Macro (deel 5) = theorieën die meer de maatschappij omvatten, algemene tendensen
Foucault
o Hoe wordt iets normaal normatief, waarom is heteroseksualiteit normaal en normatief
o Dominante normaliteit die beperken
o Foucault, filosoof, historicus, socioloog
o De moderne sml, waarvan we denken dat ze beter is dan de sml die er was, vooruitgang
→ kritisch analyseren
o Uitsluiten van een aantal groepen → geïnteresseerd in de geschiedenis van die uitsluiting
o Het lijkt dat we menselijker straffen dan vroeger: we hakken iemands hand niet meer af
o Maar door die individualisering van straffen kunnen we een heel sterke greep hebben op
anderen
o Met relatief weinig mensen, cipiers een grote groep controleren
2
, o Psychiatrische instelling: de zot, de gek, de nar maakten deel uit van de sml vroeger →
steeds meer psychologische labels waar bepaalde behandelingen aan vasthangen
o Vanaf je een bepaald label krijgt dan volgt meteen een hele aanpak, je wordt zot door het
label, uw vrijheid wordt ontnomen “voor uw eigen goed”
o We bekommeren ons om die mensen in de manier dat we ze apart houden en opsluiten
o Homoseksualiteit en pedofilie
o Hetgeen wat we nu onacceptabel vinden, hoe we specifieke groepen gaan uitsluiten in
naam van vooruitgang en rationaliteit
o Vooruitgang = heel veel afsnijden van wat vroeger deel was van de sml
Bourdieu
o Social spaces, velden die op een bepaalde manier gepositioneerd zijn, competitie tussen
posities
o We leren hoe we ons horen te gedragen binnen een bepaald veld bv. het artistieke veld,
hoe moet je u gedragen, hoe geraak je daar aan een prijs
o Sociologie was een Europese discipline, dat verandert na WOII, VS wordt de centrale
macht in de wereld
o Veel theorieën zijn Amerikaans, Foucault en Bourdieu zijn uitzonderingen
Periode 1950 tot 2000 (20e eeuw)
3
, GOFFMAN
HEDENDAAGSE SOCIOLOGISCHE THEORIEËN
• Het vak bouwt in de eerste plaats voort op Sociologie van de Moderniteit, op Klassieke
Sociologische Theorieën (2BA)
o Het schetst de evolutie van de belangrijkste sociologische theorieën in grosso modo de
tweede helft van de twintigste eeuw
• De sociologie verwerft de status van een wetenschappelijke discipline op het eind van de
negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw
o Dat streven naar ‘academisering’ en ‘verwetenschappelijking’ kenmerkt de sociologie
van de moderniteit
• Rond het midden van de twintigste eeuw consolideert de sociologie zich als wetenschappelijke
discipline
o Zij wordt vrij algemeen erkend als discipline en als opleiding aan universiteiten
o Zij kan daardoor ook in de breedte groeien
o Hedendaagse sociologische theorieën bouwen voort op die situatie
• Hedendaagse sociologische theorieën kenmerken zich onder meer door doorgedreven
specialisering
o Vaak gaat het om de ontwikkeling van een deeldiscipline, niet meer om dé sociologie in
zijn algemeenheid
o Die specialisering van de sociologische theorie hangt samen met de groei van de
discipline
• Er zijn vele specialisaties mogelijk, volgend algemeen onderscheid kan worden gemaakt:
o Enerzijds worden horizontale maatschappelijke scheidslijnen gevolgd
▪ O.m. in de onderwijssociologie, de rechtssociologie, de politieke sociologie, de
godsdienstsociologie, de gezondheidssociologie, de economische sociologie
o Anderzijds worden verticale scheidslijnen gevolgd
▪ O.m. in de micro-, de meso- en de macrosociologie
• Theorieën van deze tweede variant worden in deze cursus behandeld
o Ondanks hun specialisatie zijn het veelal algemene theorieën: zij kiezen voor een
thematiek die in heel de maatschappij present is
• Organisatievorming vindt bijvoorbeeld plaats in het onderwijs (scholen), in de gezondheidszorg
(ziekenhuizen, psychiatrische instellingen), in het geloof (kerk, moskee, synagoge, etc.), in de
economie (bedrijven), etc.
o Ook microfenomenen spelen een rol in het onderwijs, de gezondheidszorg, het geloof, de
economie, etc.
o Zij kunnen veelvuldig geobserveerd worden: op straat, in familiekring, op het werk, in de
winkel, aan de universiteit
• We gaan van micro naar meso naar macro
• Dit hoofdstuk = interactie in onderwijs/bij de arts/in een psychiatrische instelling …
• Hoe vindt dat plaatst in het dagelijkse leven (unfocused) of in een gestructureerde omgeving
zoals de kerk, rechtbank (focused)
4