Acute zorg deel 1 – Cursus Vlieghe
PPT intro
- AMPLE = allergie, medicatie, past illness, last meal, event (wat is er gebeurd?)
Relevante wetgeving – H1
Hoe observeer je AH?
luisteren, kijken, tellen, diepte, hulpademhalingsspieren, geur
Maat mayo canule bepalen: van de oorlel tot aan de mondhoek
mayo enkel bij bewusteloze pat risico op braken (braken risico op aspiratie)
A-handelingen:
- Het observeren, het herkennen en het vastleggen van de gezondheidsstatus, zowel op psychisch, fysisch als
sociaal vlak
- Het omschrijven van verpleegproblemen
- Het bijdragen aan de medische diagnose door de arts en aan het uitvoeren van de voorgeschreven
behandeling
- Het voortdurend bijstaan, uitvoeren en helpen uitvoeren van handelingen, waardoor de verpleegkundige het
behoud, de verbetering en het herstel van de gezondheid van gezonde en zieke personen en groepen beoogt
B1-handelingen:
- Meting van de parameters behorende tot de verschillende biologische functiestelsels.
- Luchtwegenaspiratie en -drainage
- Verpleegkundige zorgen aan en toezicht op patiënten met een kunstmatige luchtweg
- Gebruik van en toezicht op toestellen voor gecontroleerde beademing
- Cardiopulmonaire resuscitatie met niet- invasieve middelen
- Zuurstoftoediening.
- Maatregelen ter preventie van infecties
- Vervangen en onderhouden van de interne tracheacanule
- Beademing met masker, beademing met masker en ballon (type self inflating bag), plaatsen van
Guedel/Mayocanule.
B2-handelingen:
- Voorbereiding van en assistentie bij invasieve ingrepen tot diagnosestelling.
- Gebruik van apparaten voor observatie van de verschillende functiestelsels.
- Staalafneming en collectie van secreties en excreties.
- Bloedafneming: door veneuze en capillaire punctie, langs aanwezige arteriële katheter
- Gebruik van en toezicht op een thoraxdrainagesysteem
- Bloedafneming langs aanwezige arteriële katheter
- Cardiopulmonaire resuscitatie met invasieve middelen
C-handelingen:
- Bloedafneming door arteriële punctie
Verstrekkingen voorbehouden aan de houders van een BBT:
= technische vpk verstrekkingen en toevertrouwde geneeskundige handelingen voorbehouden aan de houders van
een bijzondere beroepstitel of een bijzondere beroepsbekwaamheid.
- Beoordeling van de parameters behorende tot de cardiovasculaire, respiratoire en neurologische
functiestelsels
- Gebruik van toestellen voor het bewaken van de cardiovasculaire, respiratoire en neurologische
functiestelsels
, Acute zorg deel 1 – Cursus Vlieghe
- Pleurale punctie bij spanningspneumothorax
H2 – verpleegdiagnostiek
Relevante VPK diagnosen:
- Risico op verminderde ademhaling
- (Risico op) moeilijke ontwenning van de beademing
- Ineffectief ophoesten
- Ineffectief ademhalingspatroon
- Verstoorde gaswisseling
- Respiratoire insufficiëntie
- Inadequate communicatie
- (Risico op) infectie
- (Risico op) aspiratie
- Verminderde mobiliteit / Risico op decubitus
- Verminderde cardiac output
- Risico op hartritmestoornissen
- Disfunctie van het hart-/vaatstelsel
H3 – voornaamste functies van de longen
3.1. Synthese van mucus
- Normale productie gezonde luchtwegsysteem: 100 – 150 ml mucus per dag
- Geproduceerd door klieren en cellen die zich bevinden in de trachea en het bronchussysteem tot en met de
uiteinden van de nog kraakbeen houdende bronchi.
o Bronchus: luchtwegvertakkingen
- Mucociliaire escalator = mucus wordt naar boven toe gebracht en daarna uitgehoest
o Belangrijk verdedigingsmiddel! tegen invasie van vreemde partikels en MO.
- Functie mucus = dunne film op de mucosa van de luchtwegen vormen (voornamelijk op trilhaarepitheel)
- Mucusproductie wordt gestimuleerd door para-sympaticomimetische prikkels bv:
o Anticholinergica verminderen de secretie
o Cholinergica en stimulatie van de nervus vagus verhogen de secretie
- Ook stimulatie door lokale prikkeling bv:
o Mechanische prikkels: inbrengen tube, tracheacanule, bronchoscoop of zuigkatheters
o Chemische prikkels: inademen van schadelijke stoffen die irritatie van slijmvlies veroorzaken
o Biologische prikkels: ontstekingsprocessen of ziekteprocessen
o Bij bepaalde ziekteprocessen als chronische bronchitis kan de mucusproductie toenemen tot meer
dan een halve liter per dag
3.2. Synthese van fosfolipiden
Fosfolipiden zijn een essentieel bestanddeel van surfactans (= oppervlakte-actieve stof)
surfactans reduceert de oppervlaktespanning vh vloeistoflaagje dat de binnenwand van de alveole bekleedt.
- Oppervlaktebespanning = kracht die ontstaat doordat de aantrekkingskracht tussen de moleculen van een
vloeistof veel groter is dan die tussen vloeistof en gas.
- Door deze onderlinge aantrekkingskracht bolvorm
- Vloeistoflaagje op alveole is verantwoordelijk voor een grote oppervlaktespanning waardoor alveole moeilijk
kan uitzetten en zelfs neiging heeft om samen te vallen.
- Surfactans zorgt ervoor dat onderlinge aantrekkingskracht tussen moleculen in het vloeistoflaagje daalt. Dit
heeft belangrijke fysiologische gevolgen:
o de alveole zal gemakkelijker uitzetten, waardoor er minder arbeid moet verricht worden bij iedere
ademhaling; de compliantie van de long verbetert.
o Alveolen kunnen minder gemakkelijk samenvallen
, Acute zorg deel 1 – Cursus Vlieghe
H4 – Algemene observatie van de AH
4.1. Ademfrequentie
- Centrale (spontane) regeling AH gebeurt in hersenen
o Pons en medulla oblongata
- Hersenschors kan onder bepaalde omstandigheden rol van de hersenstam overnemen
o wanneer we een willekeurige AH willen maken
- Limbisch systeem en HT kunnen AH beïnvloeden
o Bij emoties zoals angst en woede
- AH-centrum:
o Inademingscentrum (12-15 impulsen per min)
o Uitademingscentrum (uitademingszenuwen ontladen niet spontaan, ze kunnen door meerdere
zenuwen worden gestimuleerd)
Regulatie vh AH-centrum:
- Geregeld door chemische controle
o Centrale chemoreceptoren
o Perifere chemoreceptoren
- Verhoging PaCO2 in arteriële bloed = prikkel die AH-centrum aanzet tot inademen (centrale
chemoreceptoren)
- Daling PaCO2 = kan de activiteit van het inademingscentrum doen stijgen (perifere chemoreceptoren)
- PaO2 lager dan 50 mm Hg = maximale reactie = hypoxische ventilatieprikkel
4.2. Ademritme en -diepte
AMV = TV x frequentie
- AMV = hoeveel er per minuut wordt ingeademd
- TV = diepte van een AH
4.3. Alveolaire ventilatie
- Slagvolume of tidal volume = hoeveelheid lucht die bij iedere inademing en uitademing in en uit de longen
gaat
o Verschillend per persoon
o Gemiddeld 500ml
- Totale longcapaciteit = gemiddeld 5 à 6 liter
- Vitale capaciteit = hoeveelheid lucht die een persoon in 1 keer maximaal kan inademen of uitademen
o Gemiddeld 4,5 liter
- AMV = hoeveelheid lucht die per minuut wordt ingeademd
o Gemiddeld 6 liter per min
o Frequentie x TV
- Maximaal AMV = maximale frequentie x vitale capaciteit
o Normaal tussen 125 en 170 liter per minuut
, Acute zorg deel 1 – Cursus Vlieghe
Bij volwassen personen wordt per AH ong 500ml gasmengsel in- en uitgeademd.
- Ongeveer 150ml van die 500ml, bereikt het diffusiecompartiment niet. = dode ruimteventilatie
- De overige 350ml bereikt wel de met bloed bevloeide alveolen = alveolaire ventilatie
- Belangrijk! Om de dode ruimte zo klein mogelijk te houden
2 vormen van dode ruimte:
1. Anatomische dode ruimte
a. = gedeelte van het ademvolume dat de alveolen niet bereikt
b. Afhankelijk van verschillende factoren:
i. Leeftijd
ii. Positie
iii. Longvolume
iv. Kunstmatige luchtwegen of maskers
v. Grootte
vi. Gewicht
c. Normale waarde = 1,5 – 2ml/kg lichaamsgewicht
d. Bevat: trachea, linker- en rechter- hoofdbronchus, lobaire en segmentaire bronchi, terminale
bronchiolen
e. Staat in voor aan- en afvoer van lucht
f. Komt niet tussen bij de gasuitwisseling
g. Dode ruimte zo klein mogelijk houden masker met juiste grootte en volume nemen bij
beademing, geen verschillende aanzetstukken op elkaar zetten
h. Anatomische dode ruimte bij:
i. Beademing met masker: 280ml
ii. Aanwezigheid van ETT: 100ml
iii. Tracheotomiecanule: 80ml
2. Alveolaire dode ruimte
a. = gedeelte van het ademvolume dat niet of slecht geperfundeerde alveoli bereikt
b. Gemengsel is aanwezig in de alveoli, maar heeft geen bloedflow rond alveoli geen gasuitwisseling
(CO2 kan niet worden verwijderd)
c. Normale omstandigheden alveolaire dode ruimte zodanig klein, dat totale dode ruimte gelijk is
aan anatomische dode ruimte
d. Alveolaire dode ruimte verhoogt bij:
i. Positieve druk beademing
ii. Longembolen
iii. Bloedingen en hypotensie
Anatomische dode ruimte en alveolaire dode ruimte vormen samen de fysiologische dode ruimte.
afbeelding illustreert de functie van de
ventilatiepomp, de ideale conditie en twee extreme
voorbeelden van gasuitwisseling.