HOOFDSTUK 1: A TOUR OF THE WORLD
Systeemcrisis = sommige crisissen liggen aan het systeem zelf (= systeemfalen, bv: de financiële crisis)
Economie is ‘ziek’ bij recessies (= negatieve BBP groei) = krimpende economie
1.1 DE PANDEMIE VAN 2020
Eerste bezorgdheid: als China in crisis gaat, wat met onze economie? => global supply chains
Lockdowns zorgen voor een economische recessie (exogene oorzaak):
= Lockdown van 2020: BBP cijfers
België: economie kromp met 14,5% in 1
kwartaal
Maar zorgde in België niet perse voor veel meer
werkloosheid omdat werknemers ‘tijdelijk
werkloos’ werden gezet en na de crisis hun werk
konden hervatten. In de VS werd dat niet gedaan
en steeg het werkloosheidscijfer (zie andere
figuur)
gevolg lockdown: 1) productieketens verstoord
2) bedrijven sluiten Gevolg: zware recessie
3) daling vraag door gedaalde inkomens kiezen voor economie of gezondheid
= Economische groei tov doden
Toont eigenlijk geen verband: zelfs een land
waar lockdown minder streng is, hebben niet perse
hoger dodental
De ‘V’ is een tijdelijke schok, maar we
herstellen en gaan terug naar ons oude
groeipad (rode lijn)
1
,1.2 DE CRISIS VAN 2008-2009 = DE FINANCIËLE CRISIS
ontstaan in de VS: huizenmarkt stort in in 2007
= banken gaven teveel leningen aan minder kredietwaardige particulieren, er kwam teveel vraag,
maar terwijl waren huizen in waarde aan het dalen, waardoor men niet het ganse bedrag wilden
terugbetalen aan de bank
gevolg: financiële crisis -> economische recessie -> ook aandelenprijzen kelderden
vanaf eind 2008 tot eind 2009 had VS negatieve outputgroei
Internationale handel en financiële verwevenheid zorgden ervoor dat de crisis de hele wereld raakte
= outputgroei
Tot 2000 normale economie (stabiele
periode)
In de ‘V’ ongeveer -3,5%
= Aandelenprijzen
Waardering financiële producten nam
enorm af
Fire sales = bank verkoopt activa onder de
prijs omdat ze in problemen kwam met hun
kredieten
o Energiecrisis van 2022-2023
vergelijkbaar met oliecrisis van 1970
zeer sterke toename van prijzen op zeer korte tijdspanne
MAAR geen recessie: BBP was al laag + snelle reactie monetair beleid
In jaren 70 grotere werkloosheid door de oliecrisis (nu is dat niet het geval bij energiecrisis)
o Inflatie
= gevolg van energiecrisis + corona + hoge voedsel- en energieprijzen door Oekraïne oorlog
PENT-UP DEMAN: knaldrang, na corona grote vraag
(aanbod voldeed niet altijd) = prijzen stijgen
Greedflation/graaiflatie: bedrijven lieten prijzen niet
zakken bij daling van productiekosten
Loon-prijsspiraal = stijgende prijzen -> stijgende lonen
-> stijgende prijzen
2
, inflatievoorspellingen ongeveer weer in lijn met voorspellingen van de ECB
1.3 DE VERENIGDE STATEN
heel grote economie: ¼ van de wereldoutput
BBP/capita is heel hoog = hoogste vd wereld = hoogste levensstandaard
drie hoofdveranderlijken: Outputgroei = gy
Werkloosheidsgraad = u
Inflatiegraad = pi
Amerikaanse economie goed herstelt van de financiële crisis tegen 2018:
toch aandachtspunten: (i) Lage beleidsrente brengt problemen met zich mee
(ii) Langdurige stagnatie van productiviteitsgroei = een aandachtspunt
(iii) VS heeft al lang een tekort op de handelsbalans (Import > export)
o (i) lage beleidsrente
= 0 interestvoet heeft risico’s voor monetair beleid!
Zero lower bound = interestvoet kan niet onder 0 gaan
= wanneer de nominale intrestvoet negatief zou worden, zou iedereen verkiezen om cash aan te
houden in plaats van obligaties aan te kopen (liquiditeitsval).
o (ii) trage productiviteitsgroei
= speelt een belangrijke rol in de lange-termijn toenames van de output per capita
trage groei treft de levenstandaard van de armeren in de maatschappij onevenredig
o (iii) tekort op handelsbalans
= negatieve handelsbalans omdat import > export
1.4 DE EU EN DE EUROZONE
EU = 27 Europese landen met gemeenschappelijke markt (eurozone)
grotere bevolking dan de VS
lage BBP/capita dan de VS (nog steeds invloed van financiële crisis 2008):
= outputgroei in 2018 nog steeds niet op niveau van 1990
grotere werkloosheidsgraad dan in de VS = direct gevolg van de financiële crisis
oorzaak: Arbeidsmarktrigiditeit = arbeidsmarkt is niet flexibel genoeg
o Eurzone
Voorstanders wijzen op: Tegenstanders wijzen op:
– de economische voordelen door het – de nadelen van een gemeenschappelijk
wegvallen van wisselkoersrisico’s monetair beleid voor grote diversiteit aan
3
, – haar bijdrage tot de het aanzien van eurolanden
Europa als een belangrijke economische – het verlies van de wisselkoers als
wereldspeler aanpassingsinstrument binnen de eurozone
o Brexit
vooral ouderen stemden voor, de jongeren stemden tegen
1.5 CHINA
grote bevolking, maar BBP/Capita is lager dan in de VS
Koopkracht is +- ¼ van die van de VS
Output is +- 60% van die van de VS
MAAR is bezig met sterke economische groei:
Door sterke kapitaalaccumulatie (investeringen (I) / inkomen (Y)) + technologische vooruitgang
Groei van 10% in 1990 = verdubbeling om de 7 jaar!
De financiële crisis wordt gezien als gewenste beleidsinterventie: groot deel van output voor
consumptie ipv investeringen
1.6 VOORUITBLIK: /
4
, HOOFDSTUK 2: A TOUR OF THE BOOK
2.1 (GEAGGREGEERDE) OUTPUT = Yt
o Systeem van Nationale Rekeningen (SNR) = boekhoudsysteem dat de totale economische activiteit
meet (sinds eind WOII)
maatstaf van geaggregeerde output = Bruto Binnenlands Product (BBP)
definiëren als: productie, inkomen en bestedingen
o 3 manieren om BBP te berekenen:
1) BBP = de TOTALE waarde van de finale goederen en diensten die in een economie geproduceerd
worden in een bepaalde periode (niet kijken naar intermediaire goederen!)
2) BBP = som van de toegevoegde waarde in een economie gedurende een bepaalde periode (kijken
naar de output van de productiezijde)
3) BBP = som van de inkomens in een economie gedurende een bepaalde periode (lonen + winsten)
o Nominaal / reëel BBP
Nominaal BBP Reëel BBP
= som alle geproduceerde finale goederen x = som alle geproduceerde finale goederen x
hun huidige prijzen = €Yt constante prijzen (uit basisjaar) = Yt
= euro BBP = BBP in goederen-termen
= BBP aan lopende prijzen = BBP aangepast voor inflatie
reëel BBP in kettingprijzen: houdt rekening met
relatieve prijzen die veranderen doorheen de tijd
BBP groei in het jaar t =
= expansies en recessies -------------------------->
o Probleem met BBP
= meet kwantiteit maar geen kwaliteit
bv computers nu beter dan vroeger, broden nog steeds hetzelfde als vroeger
oplossing: hedonische prijszettings-methode = goederen benaderen als een set eigenschappen
2.2 WERKLOOSHEIDSGRAAD = ut = u = U/L
totale tewerkstelling (N) = het aantal mensen dat een job heeft.
werklozen (U) = mensen zonder job, maar die wel op zoek zijn naar een job de laatste 4 weken
= moeilijk observeerbaar (via enquêtes vragen of ze opzoek zijn naar een job: Labour Force Survey)
beroepsbevolking (L) = som van de totale tewerkstelling en het aantal werklozen die WEL op zoek
zijn naar een job: L=N +U
o Ontmoedigden
= mensen die de zoektocht naar een job hebben opgegeven, en niet langer als werkloos worden
bestempeld, gaan van beroepsbevolking naar mensen op arbeidsleeftijd (WA)
5
, Bv 1: N = 90 ; U = 10 ; L = 100 ; WA = 150 Bv2: N = 90 ; U = 5 ; L = 95 ; WA = 150
u = 10/100 = 10% u = 5/95 = 5,3%
p = 100/150 = 66,7% p = 95/150 = 63,3%
Ontmoediging wordt hier ‘positief’ vertaalt in het werkloosheidscijfer (u), terwijl dit eigenlijk niet
positief is! (het cijfer zegt dus ook niet alles)
o Participatiegraad = p = L/WA = N+U/WA
= de ratio van de beroepsbevolking tot de totale bevolking op arbeidsleeftijd
hoge werkloosheidsgraad gaat vaak samen met een lage participatiegraad (mede door
ontmoediging) = bij recessies = werklozen raken ontmoedigd + werkenden verliezen jobs
lage werkloosheid kan ook probleem vormen: economie kan met tekort aan arbeiders zitten = π stijgt
o Werkloosheid en geluk
German Socio-Economic Panel (GSOEP) survey:
In 0 verliest iemand zijn job
= (1) je job verliezen leidt tot sterke daling van je welzijn,
(2) je welzijn daalt al voordat je werkloos wordt,
(3) je welzijn herstelt niet volledig in de eerste 4 jaar na je ontslag
2.3 INFLATIEGRAAD = πt
= geeft weer in welke mate het algemene prijsniveau stijgt
deflatie = wanneer het algemene prijsniveau afneemt (negatieve inflatiegraad)
o BBP deflator: ratio van het nominale BBP in jaar t ten opzichte van het reële BBP in dat jaar
= = een indexcijfer, is 1 als het gelijk is aan het basisjaar (weinig betekenis)
Nominaal BBP = BBP deflator * reel BBP
Reëel BBP = nominaal BBP / BBP deflator (zie HS 3)
Verandering nominaal bbp = verandering BBP deflator + verandering reel BBP
de verandering van de BBP deflator: wel betekenis! = de inflatiegraad
=
o geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) = maatstaf voor de levensduurte (cost of living)
op basis van een korf basisgoederen
Rood = korf met hun consumptieprijzen
Blauw = BBP deflator = productiezijde
evolueren gelijkaardig
sommige afwijkingen door: winstmarges,
wisselkoers-schommelingen, verandering in import-
en exportvolumes
o Pure inflatie = proportionele toename van alle prijzen en lonen (komt nooit voor)
de reële lonen en de relatieve prijzen blijven dezelfde
6
,2.3 OUTPUT, WERKLOOSHEID, EN INFLATIE: DE WET VAN OKUN EN DE PHILLIPSCURVE
= De 3 hoofdveranderlijken tov elkaar in kaart brengen: outputgroei, werkloosheidsgraad en inflatie
o De wet van Okun
= lijn met richtingscoëfficiënt -0,399
stijging vd outputgroei met 1% leidt tot een daling van de
werkloosheidsgraad met -0,399%
Werkloosheid daalt dus niet evenredig met outputgroei
lijn snijdt de x-as bij outputgroei 1,62%: er is 1,62% groei nodig
om de werkloosheidsgraad constant te houden
= de ‘normale groeivoet’
= heeft te maken met technologische vooruitgang en de
bevolkingsgroei!
als de eene stijgt, daalt de andere en omgekeerd!
Verklaring:
a) Labour Hoarding = hamsteren van arbeid = bedrijven gaan niet meteen mensen ontslaan
wanneer het even slechter gaat, ook wanneer het beter gaat gaan ze niet meteen nieuwe
mensen aanwerven
b) Ontmoediging en aanmoediging = In periodes dat het goed gaat, gaan meer mensen een job
beginnen zoeken, in periodes dat het slechter gaat, raken mensen ontmoedigd en gaan ze
minder op zoek gaan naar een job
o Phillipscurve
= werkloosheidsgraad op x-as en inflatie op y-as
Als de eene hoog is, is andere laag!
Er zit wel veel variatie in (zie figuur), geen exact verband
inflatiegraad tov werkloosheidsgraad regressielijn vat de punten samen
= een dalende rechte: hoge werkloosheidsgraad gaat samen met lage inflatie en omgekeerd
2.5 KT, MLT EN LT
o korte termijn (aantal jaren): output bepaald door veranderingen in de vraag (HS3-6)
o middellange termijn (10 jaar): output bepaald door aanbodsfactoren (HS7-10)
o lange termijn (enkele decennia): economie afhankelijk van innovatie, technologie (HS 11-14)
7
, HOOFDSTUK 3: DE GOEDERENMARKT
KT = prijzen zijn constant
de goederenmarkt = C, I, G
3.1 DE SAMENSTELLING VAN HET BBP
= bestedingsbenadering van het BBP
Consumptie (C): aankoop van G en D door consumenten = meer dan de helft
van het bbp
Investeringen (I): aankoop van kapitaalgoederen = som van de niet-
residentiële (machine) en de residentiële investeringen (gebouwen) = meer dan 20% van het
BBP
Overheidsuitgaven (G): aankoop van G en D door de overheid (transfers
en intrestbetalingen op overheidsschuld zitten hierin niet vervat!) = meer dan 20% van het
BBP
Import (IM): aankoop G en D uit het buitenland door consumenten, bedrijven
en overheid
Export (X): aankoop van G en D in het eigen land geproduceerd door buitenlandse consumenten, bedrijven of overheden
De netto-uitvoer (= X-M) is het verschil tussen de export en de import = saldo van de handelsbalans
= NX = 1.8 = export – import = trade surplus
Surplus = overschot
Deficit = tekort
3.2 DE VRAAG NAAR GOEDEREN = Z
BUITENLAND: Z ≡ C + I + G + X – IM
BINNENLAND: Z ≡ C + I + G
= consumptie, plus investeringen, plus overheidsuitgaven(, plus export, min import)
o Consumptie (C)
= C = C(YD) = consumptie hangt af van het beschikbare inkomen
beschikbare inkomen (YD) = inkomen na belastingen en transfers van de overheid = Y-T
= C = c0 + c1 * (Y-T)
c1 is de (marginale) consumptiequote, of het effect van één extra € beschikbaar inkomen
c0 is de consumptie van mensen wanneer het beschikbare inkomen gelijk is aan nul
Consumptie neemt toe met het beschikbaar inkomen, maar
minder dan één-op-één (0 < c1 < 1)
Een lagere c0 zorgt voor een verschuiving naar beneden
8
, Consumptie C(YD) hangt af van inkomen = endogene variabele
Endogene variabelen: variabelen die afhangen van andere variabelen in het model.
Exogene variabelen: variabelen die niet verklaard worden in het model, worden “gegeven”
De investeringen (I) worden als exogeen gezien: I =I
overheidsuitgaven (G) en belastingen (T) zijn ook exogeen
3.3 DE EVENWICHTSOUTPUT
Evenwichtsvoorwaarde: Y = Z => productie (Y) = vraag(Z) = Y = c0 + c1 * (Y-T) + I + G
o Model van de evenwichtsoutput
We herschrijven vergelijking:
En herorganiseren als volgt:
Deel beide zijden door (1 − c1), zodat:
in dit model zijn T en G niet exogeen
autonome bestedingen = [c0 + I + G – c1T] = positief
multiplicator = 1/(1-c1) = altijd > 1 = bv: c1 = 0,8 dan multiplicator = 5
45° lijn = de productie is gelijk aan het inkomen
vraag = Z = [ c0 + I + G –c1 *T] + c1 *Y = paarse curve
Als inkomens stijgt, stijgt ook de vraag naar goederen en
diensten, dit is een verschuiving LANGS de curve
(niet een verschuiving VAN de curve)
Stel overheidsuitgaven (G) stijgt: autonome
bestedingen gaan toenemen = Z stijgt = verschuiving NAAR
BOVEN = van de paarse curve gevolg: inkomen stijgt
ook (y’)
Lijnstuk AB is kleiner dan lijnstuk YY’
Effect Y is groter dan verschuiving Z = MULTIPLICATOR
EFFECT
Intiele schok (delta G) = verschuiving van de curve
tweede ‘schok’ inkomens stijgen = verschuiving langs de
curve
deze schokken herhalen zich enkele keren tot in A’
9