Sociale psychologie
Inhoud
inleiding............................................................................................................... 2
wat is sociale psychologie?.............................................................................. 3
uitgangspunten van de sociale psychologie.....................................................4
de relatie tussen sociale psychologie en mensenkennis..................................4
hoofdstuk 1: methodes van sociaalpsychologisch onderzoek.............................5
observatie........................................................................................................ 5
zelfbeschrijvingen............................................................................................ 5
correlationeel onderzoek.................................................................................. 7
Het experiment................................................................................................ 8
de empirische cirkel....................................................................................... 10
hoofdstuk 7: altruïstisch gedrag........................................................................10
methodologie van onderzoek over altruïsme.................................................11
altruïstische intentie + beoordeling van gedrag............................................11
invalshoeken altruïsme: waarom helpen mensen?.........................................12
hoofdstuk 3 sociale invloed............................................................................... 19
de invloed van de aanwezigheid van anderen...............................................19
impliciete sociale invloed: meerderheidsinvloed............................................25
impliciete sociale invloed: minderheidsinvloed..............................................28
expliciete sociale invloed: het inwilligen van verzoeken (of gehoorzamen aan
bevelen?)....................................................................................................... 30
impliciete en expliciete invloed: fundamenteel verschillend?........................36
H5: stereotypes................................................................................................. 36
woord vooraf.................................................................................................. 36
wat zijn stereotypes?..................................................................................... 37
hoe zijn stereotypes te meten?......................................................................39
waar komen stereotypes vandaan?................................................................40
stereotypes en de verwerking van informatie over personen........................42
stereotypes bepalen mee hoe we mensen beoordelen..................................44
stereotypes bepalen mee overt gedrag.........................................................44
stereotypes houden zichzelf in stand.............................................................45
hoe kunnen stereotypes veranderen?............................................................47
hoofdstuk 4: attitudes....................................................................................... 49
woord vooraf.................................................................................................. 49
de (voorspellende waarde van) metingen van attitudes................................50
de vorming van attitudes............................................................................... 53
1
, attitudeverandering via gedragsverandering.................................................59
hoofdstuk 6: agressief gedrag...........................................................................67
woord vooraf.................................................................................................. 67
hoe valt agressief gedrag te bestuderen?......................................................68
oorzaken van agressie.................................................................................... 70
frustratie-agressie hypothese........................................................................71
het General Agression Model (GAM)...............................................................76
Les 1 (27/09)
inleiding
negativitiy bias = negativiteitsdenkfout: bv. crash in kerstfilm
door evolutie logisch om zo te denken want noodzakelijk voor voorouders
om te kunnen overleven
media speelt hier grote rol in: media bericht vaker negatieve dan positieve
bv. vliegtuigcrash waardoor mensen denken dat vliegen gevaarlijk is
vooroordelen op basis van iets bv. naam
synesthesie: 2 zintuigervaringen aan elkaar koppelen
aangeleerde hulpeloosheid: beperkt door eigen gedachten terwijl je het fysiek
wel zou kunnen : aangeleerd dat je iets niet kan, wanneer je dit wel zou kunnen
denk je nog steeds dat je het niet kunt bv. olifant aan klein paaltje, mensen met
depressieve gedachten
onze levens zijn door duizend onzichtbare draden met elkaar verbonden
brug in Seoel waar veel mensen afsprongen (zelfdoding), om zelfdodingscijfer
naar beneden te proberen brengen brug versieren, zelfdodingscijfer steeg
door publicatie krijgt brug extra aandacht -> brengt mensen op ideeën
positieve quotes + vrolijke foto’s op brug kunnen averechts werken
woord vooraf
sociale deprivatie: mensen die bep. levenstandaard niet hebben en daardoor
gedepriveerd kunnen worden omdat ze te weinig sociaal contact kunnen hebben
bv. weeskinderen in weeshuis
te zien in hersenenstructuur wanneer we niet op gezonde manier met
mensen kunnen omgaan
o kinderen die in weeshuis zaten (niet genoeg sociaal contact op
jonge leeftijd) vs. Kinderen die tijdig pleegouders vonden en zo wel
liefde ontvingen
sociale paradox: tegenstelling in de mens : we voelen dat we contact nodig
hebben maar soms nemen we bewust afstand van mensen bv. niet naast iemand
gaan zitten in trein
invloed: we hebben invloed op elkaar = kern sociale psychologie
2
, onder invloed bij bv. uitgaan en langer blijven terwijl je eigenlijk weg wil
beïnvloeden door met lichaamshouding aan te geven wat je bedoelt
zie afbeelding met 4 ruimtes die we rond ons hebben om ons veilig te voelen =
sociale bubbels, cultureel maar ook neurologisch (amygdala)
intieme ruimte: lief, familie, vrienden
persoonlijke ruimte:
sociale ruimte: collega’s, kennissen
publieke ruimte: mensen die we niet kennen
wat is sociale psychologie?
“sociale psychologie is de wetenschappelijke studie van de manier waarop de
gedachten, gevoelens en handelingen van mensen beïnvloed worden door
de feitelijke, voorgestelde of geïmpliceerde aanwezigheid van andere
mensen”. – Gordon Allport
Gordon Allport: grondlegger sociale psychologie want definitie gemaakt
Sociale invloeden op individueel gedrag
Gedrag van individuen met, voor of tegen elkaar bv. hulpvaardig, agressief
gedrag
Overt gedrag: gedrag dat duidelijk zichtbaar is voor de ander
Covert gedrag: gedrag dat niet onmiddellijk observeerbaar is door een ander
bv. gedachten, gevoelens
gedachten, gevoelens, handelingen
overt (bv. papiertjes laten scheuren) en covert (bv. gedachten, gevoelens)
o op hoe we ons gedragen
o op hoe we (ons) voelen
o op hoe we (over onszelf) denken
bv. pompomtrui: mensen lachen wanneer meisje aankomt met trui, ze denkt dat
ze lachen met trui -> stopt trui weg (gedrag aanpassen), voelt zich onzeker (hoe
voelen + over onszelf denken)
drie soorten invloed / aanwezigheid
fysiek / feitelijk
o bv. rugzaktoerist: we gaan mensen uit de weg uit angst/vooroordeel
voorgesteld: invloed zonder dat personen zelf aanwezig zijn
o bv. in het kleedhokje: nadenken over wat anderen over kledingstuk
zouden denken en je gedrag eventueel aanpassen (niet kopen of net
wel)
impliciet / onrechtstreeks: geïmpliceerde aanwezigheid: beïnvloed worden
zonder dat aanwezige/fysieke persoon zegt dat je iets moet doen/zeggen,
maar er zit wel een persoon achter
o bv. producten aan kassa in supermarkt, reclame, verkeersdrempel,
pijltjes die je volgt in winkel
3
, uitgangspunten van de sociale psychologie
bij zoeken naar verklaring van gedrag van mensen kijken naar context:
situationele gedragsdeterminanten, verschillende uitgangspunten
differentiële psychologie | dispositionisme: verklaren gedrag van
mensen a.h.v. persoonlijkheid van mensen: disposities =
karaktereigenschappen bv. bij experimenten gaan anderen niet helpen ->
mensen zijn asociaal
sociale psychologie | situationisme: voor verklaring kijken naar situatie
bv. mens wordt niet geholpen want anderen kunnen het doen
interactionisme: beide gebruiken om gedrag te verklaren bv. we weten
dat bep. mensen meer gaan helpen dan anderen, maar het hangt ook af
van de noodsituatie
nog andere disciplines
“the situation does not absolve personal responsibility.”
experimenteel onderzoek: experiment, je kunt met vrij grote zekerheid
bep. gedragingen nagaan
dieronderzoek: af en toe experiment op dieren, als bep. gedrag voorkomt
bij zowel mens als ander dier bv. kakkerlakken kun je ervan uitgaan dat het
niet een typisch gedrag is voor mens maar dat het een neurologische
oorsprong heeft
kennisopbouw: 1 experiment is nooit genoeg om van hypothese uit te gaan
-> experimenten herdoen/repliceren -> draagt bij tot meer en meer kennis
beschrijven, uitleggen, begrijpen: verbanden leggen bv. oorzaak- gevolg,
verband is interessant in sociale psychologie
de relatie tussen sociale psychologie en mensenkennis
wetenschappelijke studie
↕?
intuïtieve of alledaagse/mensen kennis bv. ‘soort zoekt soort’ of ‘opposites
attracks’ als verklaring gebruiken wanneer het je uitkomt
systematisch (representatieve steekproeven, meerdere keren/grote groep)
↔ eenzijdige selectie (1x en o.b. daarvan conclusie trekken)
objectief (zo objectief mogelijk proberen zijn, gegevens moeten losstaan
van onderzoeker) ↔ subjectief (voor de ene geldt het ene, voor de ander
het andere)
gecontroleerd (experiment zo doen dat je in gecontroleerde omgeving bent
-> geen storende factoren) ↔ onderhevig (mensenkennis onderhevig aan
‘storende’ factoren)
niet ‘het ene waar en het andere onwaar’
manier van kennisverwerving en kritisch reflecteren op methodes
les 2 (4/10)
4