RASSENLEER
1. DE HOND
1.1 INLEIDING
− 10.000 jaar voor Christus gedomesticeerd → als aasvreter in de nabijheid van de mens ophield
en zich opwierp als spontane waarschuwer bij indringing door vreemden.
− Meeste honden: tegenwoordig gezelschapdieren; in verloop van domesticatie werden van
hond evenwel uiteenlopende prestatieverrichtingen geëist → actief betrokken bij primitieve
jachtgebeurtenissen van nomadische bevolkingen
− Vervolgens ingeschakeld voor bijeenhouden, bewaken en verdedigen van schapen (natuurlijk
kuddeinstinct)
− Bewaking en verdediging runderkudden: grotere en forsere honden
− Als afgeleiden uit deze activiteiten werden waak-en verdedigingshonden ontwikkeld ter
bescherming van de nederzetting van de mens zelf + er ontstonden vechtershonden die het
opnamen tegen andere honden, andere diersoorten en zelfs de mens
− Noordelijke streken: trekdier op sneeuw en ijs (dikke vacht)
− Vanaf vroege middeleeuwen werd het jachtritueel verfijnder en ontstonden voor
verschillende onderdelen van de jacht, gespecialiseerde populaties
− Uitvinding vuurwapens veranderde de manier van jagen → weer nieuwe rassen ontstonden
− Relatief recent: loutere gezelschapshonden en dameshondjes/schoothondjes gefokt; kleiner
gestalte
− In onze moderne tijden: veel honden als gezelschapsdier gehouden, maar ook velen worden
opgeleid voor min of meer specifieke doeleinden
Politiehonden
− Vnl. duitse herder, Belgische herdershonden, bouvier, airdale terriër, riesenschnauzer,
dobberman pincher, labrador retriever
− Afgericht voor waken en verdedigen
− Gehoorzaamheid
− Spoorzoeken of opsporingen van drugs, gaslekken…
Reddingshonden
− Newfoundlander, sint-bernard, duitse herder, airedale terriër, collie
− Opsporen op de reuk van drenkelingen of personen die verdwaald zijn of bedolven onder
sneeuwlawines of puin
Blindengeleidenhonden
− Duitse herder en labrador
− Meestal teven wegens geschikter en affectiever temperament en geringe interesse voor het
andere geslacht
Hulphonden voor rolstoelpatiënten
− Voorwerpen oprapen en aanreiken
− Kasten en deuren openen
− Achteruitgaan en visueel contact met de meester onderhouden
Renhonden
− Rennen met windhonden: vooral in Engeland, Ierland en Australië populair →
weddenschappen
− Dieren lopen gemuilkorfd achter een elektrisch aangedreven kunsthaas over afstanden tot
ongeveer 500 m
1
, − Ingedeeld in snelheidsklassen en rasgroepen
− Greyhound: 60 km/u; saluki: 70 km/u
Transporthonden
− West-Europa: wet verbonden honden als trekdier te gebruiken
− Poolgebieden: nog steeds sledehonden op sneeuw en ijs
− Rennen met sledehonden: in Canada en Rusland populair
Truffelhonden
− Sommige honden worden getraind in het opsporen van deze geurige en extreem dure
paddenstoel met een ondergronds knolvormige vruchtlichaam → wordt dan door de mens
uitgegraven (vnl in Frankrijk en Italië)
Werkhonden
− Voor werkproeven opgeleid waaronder behendigheidstesten:
o Agility; zo snel mogelijk overwinnen van allerlei hindernissen
o Zoeken van sporen van verborgen personen en objecten
− Kunnen ingezet worden voor allerlei gedrags-en gehoorzaamheidstesten zoals in stap vrij of
aan de lijn volgen aan de voet, op commando blijven liggen, komen en teruggaan naar een
plaats, blijven staan, zich laten betasten, gebit tonen, rustig gedrag vertonen tov andere
honden en de mens, voedsel weigeren, geluid van geweerschoten trotseren…
− Herdershonden = veedrijvers
o Schapen bijeen kunnen drijven zonder te bijten en naar de herder leiden, ze tussen
hekken drijven, een aangeduid schaap afzonderen en een kudde in een kraal opsluiten
o Grote specialist: border collie
− Jachthonden
o Sommige worden alleen gefokt op schoonheid, anderen op hun werkkwaliteiten die
dan getest worden in veldwedstrijden waarin de stijl, gangen, neus en werkijver
beoordeeld worden
Enkele elementen van de uitwendige beoordeling:
− Morfologie beoordeling: niet vanuit economisch oogpunt, maar is bij showhonden een
afweging van hun overeenkomst met de officiële voorgehouden rasstandaard (die
genuanceerd kan verschillen naargelang het land)
− Voor werkhonden: nagegaan worden of zij voldoende beantwoorden aan het verrichtingsdoel
zoals bezitten van specifieke jacht-, speur-, bewakings-, verdedigings- of rencapaciteiten
− Karakter en temperament van de hond en dus ook geschiktheid als huisvriend: verschillen
naargelang ras + individuele variëteiten; bij gekruiste dieren zijn de eigenschappen minder
voorspelbaar
− Een rasstandaard = een officieel aanvaarde beschrijving van de morfologische kenmerken
waaraan dieren van elk ras moeten voldoen en van de gebreken die op prijskampen een
aanleiding zijn tot verminderde appreciatie of tot afkeuring
o Standaarden werden bevestigd door het FCI = fédération cynologique internationale
o Naargelang land kunnen standaarden verschillen binnen sommige rassen terwijl voor
andere een grote eenvormigheid bestaat
o Belangrijkste beschrijvende onderdelen: kenmerken, hoofd, ogen, oren, hals,
voorhand, lichaam, achterhand, staart, beharing, maat en gewicht, gangen,
anatomische gebreken van het type en diskwalificerende fouten
MORFOLOGIE
Gestalte
− Zeer grote honden: >70 cm schofthoogte
2
, − Grote honden: >55 cm schofthoogte
− Middelgrote honden: 35-55 cm schofthoogte
− Kleine honden: 20-35 cm schofthoogte
De kleur van het haarkleed
− Sommige rassen: alle honden hetzelfde kleurpatroon, terwijl bij andere rassen verscheidene
kleuren voorkomen
− Mogelijkheden:
o Eenvormig, uniform, effen gekleurd
▪ Vb. zwart, felrood, bruin, chocolade, blauwgrijs, wit…
▪ Zwart kan verdund zijn tot blauw
▪ Chocolade kan verdund zijn tot lilac
▪ Geel kan verdund zijn tot cream
o Tweekleurig
▪ Meestal zwart en roestbruin = black and tan
• Roestkleurige aftekeningen komen scherp
afgelijnd voor boven elk oog, aan de snuit,
keel, wangen, voorborst, alle benen
(binnenzijde), voeten en onder de staart rondom de anus
▪ Donkerbruin en roestbruin = chocolate and tan
• Idem
o Driekleurig
▪ Wit, rood, zwart
o Peper en zout
▪ Kleur van blond haar dat aan het vergrijzen is
▪ Vacht vertoont verschillende schakeringen van eenzelfde tint die de
vacht een niet homogeen uitzicht verschaffen
o Mengpatroon, merle
▪ Lappendekenachtige combinatie van meestal zwarte en
grijsblauwe zones = blue merle, in het haarkleed en een
analoge spikkeling op het hoofd
▪ Of gele en roomkleurige zones = yellow merle
▪ Of roodbruine-witte zones = red merle
▪ Dergelijke dieren hebben 1x het gen voor merle,
dikwijls is iris lichtgekleurd vb. Border collie, corgi, teckel,
sheltie
▪ Dieren die 2x het gen merle hebben, zijn volledig wit (max.
enkele vlekken), hebben volledig blauwe of gedeeltelijk blauwe
irissen, kleinere oogballen of soms zelf geen ogen, meestal
gedeeltelijk of volledig doof en dikwijls steriel
Aftekeningen
− Masker: snuit is zwart behaard, evt. voorhoofd en oren ook (bij niet zwarte dieren)
− Zadel: gevormd door twee donkere min of mee V-vormige zones van donkere haren op een
blekere basisvacht, beiderzijds op de romp en op de rug samenkomend
− Mantel: zadel dat zich verder uitstrekt naar voor en naar achter
− Gestroomd: tijgerstrepen
3
, − Bond in verscheidene gradaties: (erfelijke controle)
o Weinig wit: Ierse aftekeningen: alleen witte vlekken op muil, voorborst,
voeten en staarttop
o Veel wit, platenbont
o Bijna gans wit: de ogen en orgen zijn vervat in gepigmenteerde areamen en
er zijn enkele spaarzame gekleurde vlekjes op het lichaam
o Harlekijnpatroon (zwart en wit): grondkleur is wit maar het haarkleed is
overvloedig en regelmatig bezaaid met zwarte vlekken die zeer grillige
omtreklijnen hebben
o Gevlekt/flecking: geen al te grote zwarte of bruine rondachtige vlekken op
een wit haarkleed (vlekken groter op romp dan op benen; alleen en altijd bij
dalmatiër)
o Gespikkeld/ticking: bij een bont dier (eventueel ook platen) zijn de witten
zones niet zuiver wit, maar bedekt met een weinig tot ontzaglijk veel kleine
gekleurde vlekjes
Beharingsvormen
Naast een bovenvacht, ook een ondervacht. Voor bovenvacht nogal wat variatie:
− Stokhaar
o Kent twee lagen: eerste laag is een ondervacht en daaroverheen een
dekvacht/bovenvacht
o Bovenvacht: langer en steviger, maar ook stugge en slechter buigbaar
o Ondervacht: dichter en wolliger
o Vb. duitse herder, siberische husky
− Korthaar of gladhaar
o Korte dekharen en geen ondervacht
o Onderwol afwezig: tijdens ruiperiode eventueel kale plekken in hals of
borststreek
o Vb. boxer, sharpei, rodesian ridgeback
− Ruwhaar
o Ruwharige vacht = draadhaar of stekelhaar; zowel wollige ondervacht als
een bovenvacht met harde dekharen
o Dekhaar is hard en afhankelijk van ras: recht, gegolfd of warrig
o Deze honden worden doorgaans geplukt
o Vb. schnauzer, teckel, ruwharige jack russel, airdale
− Langhaar
o Langharige vacht: zowel lange dekharen als lange onderwol
o Ruiperiode: ondervacht vervangt zich in korte tijd
o Dekharen: vervangen zich continu, kan wel meer dan 1,5 jaar duren voor
alle dekharen vervangen zijn
o Vb. bobtail, schapendoes, bearded collie, maltezer, shih tzu, Yorkshire
terriër
− Halflang haar
o Korte onderwollige vacht en een wat langere dekvacht, die een zeer fijne structuur
heeft
4