Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting - Ecologie en terreinwerk €6,64
Ajouter au panier

Resume

Samenvatting - Ecologie en terreinwerk

 3 vues  0 fois vendu

Samenvatting volledige cursus en lessen van ecologie en terreinwerk 1ste bachelor Biologie op VUB, gegeven door Van der Stocken.

Aperçu 4 sur 43  pages

  • 30 décembre 2024
  • 43
  • 2022/2023
  • Resume
Tous les documents sur ce sujet (9)
avatar-seller
femkevanhaeren
1. Onderwerp van de ecologie en historische
situering
Geschiedenis:
Carl Linnaeus (1707-1778):

Grondlegger taxonomie.

Species plantarum:

Beginpunt botanische nomenclatuur (binomiale nomenclatuur).



Ernest Haeckel (1834-1919):

Oecologie

→ Organismen niet langer geïsoleerd, maar deel van de omgeving.

Voegt Darwiniaanse dynamisme toe aan Linnaeus “statische” concept.

Wat is ecologie?:
GEEN IDEOLOGIE!
Ecologie bestudeert de interacties van organismen met hun biotische en abiotische omgeving, die de distributie en
abundantie van soorten bepalen.

Distributie = waar?

Abundantie = hoeveel?

Ecologie vs. biogeografie:
Exacte grens moeilijk te bepalen, ecosystemen zijn open.

Ecologie:

Regionale/ lokale schaal.

Tot duizenden jaren.

Biogeografie:

Globale/ regionale schaal.

Tot miljoenen jaren.



Overlapping op regionale ruimtelijke schalen en brede temporale schalen.




1. Onderwerp van de ecologie en historische situering 1

, Schaal van de ecologie:
Organismen.

Populaties.

Gemeenschappen.

Ecosystemen.

Ecologische hiërarchie:
1. Organisme
= Individu (van een bepaalde soort).

Hoe organismen worden beïnvloed door hun omgeving en hoe ze die omgeving beïnvloeden.

2. Populatie

= Groep individuen van een soort die samenleven in een bepaald gebied.

Aanwezigheid/afwezigheid van bepaalde soorten, hun abundantie en zeldzaamheid, de trends en variaties in
hun aantallen.

3. Gemeenschap

= Twee of meer populaties van verschillende soorten (niet enkel dieren) die leven en interageren in een bepaald
gebied.

Samenstelling en organisatie van ecologische gemeenschappen.

4. Ecosysteem

= Gemeenschap + niet-levende omgeving → interageren.

De wegen van energie en materie tussen levende en niet-levende componenten.

5. Biosfeer
= Alle ecosystemen op aarde samen.



Bioom:

= Relatief homogeen gebied met grote geografische uitgestrektheid waarbinnen biogeografen duidelijke verschillen
opmerken in flora en daarmee samenhangende fauna.

→ Klimatologisch onderverdeeld.
→ Wordt over gediscussieerd, maar werkt goed.
→ Aquatische biomen:

1. Mariene bioom

2. Zoetwater bioom

Habitat vs. biotoop:
Habitat: Biotoop:

Woonplaats/standplaats van een soort. Gebied met een bepaald landschapstype.

Betrekking op soorten. Betrekking op landschappen.

Verschillende habitats binnen een biotoop.
→ Planten hebben ook een habitat (en kunnen een biotoop vormen).

Ecosystemen - belangrijke punten:
Biotoop en biocenose vormen samen ecosysteem.

Ecosysteem is niet begrensd!




1. Onderwerp van de ecologie en historische situering 2

, Ecosysteem is altijd open!

Ecosysteem heeft geen dimensie!

Speciale (soorten) organismen:
Detritivoor:
= Een organisme dat leeft van DOM of detritus (DOM wordt rechtstreeks opgenomen en inwendig).



Saprovoor:
= Een organisme dat leeft van DOM en dat extracellulaire enzymen uitscheidt om dat materiaal af te breken alvorens het
op te nemen (voedsel wordt in vloeibare vorm opgenomen).



Reusachtige kokerwormen:

Diepzee rond black smokers.

Extremofiel (hoge druk en temperatuur).

Symbiose met zwavelminnende bacterie:

Bacterie zet zwavel om tot voedsel voor de worm en de worm zorgt voor een leefplaats voor de bacterie.



Cyanobacteriën met rood pigment in het Natronmeer:

→ Chemie van het landschap (rond het meer) beïnvloed de chemie van het meer.

Na-rijke ondergrond door lava uit het Pleistoceen.

Mineraalrijke warmwaterbronnen.

Max 3m diep → veel verdamping → hoge concentraties Na → extreme saliniteit.

Broedgebied voor flamingo’s.

Abiotische bestandsdelen:
= de niet-levende natuur, dus ook gestorven organismen.

Biotische bestandsdelen:
= de levende natuur.
Biocenose:
= Levensgemeenschappen, alle organismen in een bepaald gebied.

Zoöcenose = dierengemeenschap.

Fytocenose = plantengemeenschap.

Microbiocenose = microbiële gemeenschap.



Autotrofen:

= Organismen die zelf de organische stoffen produceren die ze nodig hebben.

Fotoautotroof = organismen die zelf chemische energie kunnen opslaan in een proces waarbij (zon)licht de
energiebron is, zonder hulp van andere organismen.

Chemoautotroof = organismen die zelf chemische energie kunnen opslaan uit oxidatieprocessen van anorganische
stoffen, zonder hulp van andere organismen.



Heterotrofen:




1. Onderwerp van de ecologie en historische situering 3

, = Afhankelijk van andere organismen om zich te voeden.

Herbivoren

Carnivoren

Omnivoren

Saprovoor = organisme dat zich voed met DOM in opgeloste vorm.

Detrivoor = organisme dat zich voed met DOM in vaste vorm.



→ Autotrofen en heterotrofen niet volledig gescheiden (vb. planten in mutualisme met zwammen).


De abiotiek en biotiek beïnvloeden elkaar!

Weer vs. klimaat:
Weer = verwijst naar toestand en veranderingen in de atmosfeer op korte termijn.

→ Door toeval bepaald, stochastisch.

Klimaat = beschrijft de gemiddelde weersomstandigheden in een bepaald gebied over een lange termijn (30+ jaren).
→ Grofweg te voorspellen.



Klimaat kan op twee manieren verschuiven:




Tijd en ecologische successie:
Successie = een ecologisch proces waarbij een merkbare verandering in de soortensamenstelling binnen een habitat
plaatsvindt.

→ Van pioniersvegetatie tot climax gemeenschap.


Primaire successie:

1. Pioniersoort

2. Intermediaire soorten

3. Climax gemeenschap



Secundaire successie:
(0. Natuurramp die de voorgaande gemeenschap uitroeit.)

1. Pioniersoort

2. Intermediaire soorten

3. Climax gemeenschap.




1. Onderwerp van de ecologie en historische situering 4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur femkevanhaeren. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,64. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

49051 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 15 ans

Commencez à vendre!
€6,64
  • (0)
Ajouter au panier
Ajouté