1
DE GENESE VAN HET MODERNE EUROPA
Relatief grote staten die op hun soevereiniteit staan.
Democratisering is er NIET in de nieuwe tijd
Circa 1450: 500tal staten of onafhankelijke politieke eenheden.
Circa 1800: 100tal staten of onafhankelijke politieke eenheden.
De trend van de geschiedenis is dat staten er alles aan doen om zicht als politieke staat te vormen
onder andere door hun grondgebied te proberen uitbreiden.
FR = heel belangrijk! Ook demografisch (enkel in Opstand van Pruisen 18e E)
ca. 1450 ca. 1800
1. STAATSVORMING
Politieke geschiedenis van vroegmoderne EU staat in teken van staatkundige ontwikkelingen
Afname aantal EU staten: staat = grondgebied dat door een heerser of een groep bestuurders
bestuurd wordt. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van een aantal instellingen: kan van puur
persoonlijke macht (hertog, prins-bisschop, …) tot een gesofisticeerde staat, die al een
parlement of statengeneraal heeft, gaan.
Schaalvergroting staten – verlies autonomie andere staten.
In eerste instantie in de grote Europese staten (Engeland, Frankrijk, Spanje), later ook in landen
uit de Europese ‘periferie’ (bv. Pruisen, Rusland)
a) Snelle territoriale integratie: FR
1477-1532 1532 1552-1798 *
, 2
Na honderdjarige oorlog: versnipperd territorium
1477-1532: Integratie via huwelijk, erfenis, dwang en verovering (= nieuwe factor: vele
efficiëntere gebiedsuitbreiding, minder het toeval van huwelijk/ erfenis).
politiek proces van machtsconcentratie. Franse dynastie profileert zich.
1532: territorium grotendeels onder gezag van de kroon gebracht
> ééngemaakt FR, FR als modelstaat!
1552-1798: territoriale uitbreiding EXPANSIE
* Grens Heilig Roomse Rijk en FR (machtigste gebieden). Wat gebeurt er met de gebieden hiertussen?
Geen rechtlijnige (bv. Polen) en geen uniforme ontwikkeling (bv. Nederlanden, Duitsland, Italië)
b) Niet-lineaire staatsvorming: desintegratie Polen
1772: 1e Poolse deling 1793: 2e Poolse deling 1795: 3e Pols. Deling
Pools-Litouwse gemenebest was een krachtige staat omdat het een bufferzone was tussen het
Baskische en het Scandinavische gebied
16e 17e E: topdiplomaten, keek op naar hun politiek vaardigheden: ze worden als gevaar gezien
door de omliggende staten > toenemende druk op Pools-Litouwse gemenebest.
2. GESTALTEN VAN DE STAAT
Vroegmoderne EU staten geen natiestaten in huidige betekenis.
Voornamelijk dynastieke conglomeraten verworven door huwelijk, erfenis en oorlog.
Dynastiek: bij troonafstand of overlijden zetelende monarch gaan rechten en titels over op de
wettelijke erfgenaam
Conglomeraten: dynastieke staten zijn in essentie ‘samengestelde staten’
, 3
Samengestelde staat (composite state)
Staat bestaande uit meerdere territoria onder soevereiniteit van één heerser (mozaïek van
gebieden)
Geen of weinig andere elementen die het geheel aan territoria samenhouden dan de figuur
van de vorst en diens dynastieke rechten = personele unie
De onderscheiden territoria staan niet of nauwelijks met elkaar in verband
De onderscheiden territoria staan alle in een andere relatie tov. de vorst
Waarom grenzen gebieden die onder dezelfde vorst staan niet altijd aan elkaar?
Bondgenoten (buren zijn rivalen dus kies je iemand verder), wisselende coalities, feodale grenzen.
a) Aaneengesloten territorium: Britse voorbeeld
1536-1543: Wales geïncorporeerd bij Engeland via Acts of Union
1541: personele unie Engeland-Ierland na verovering door Hendrik VIII
(= louter theoretische constructie ze hebben hier nooit autoriteit op uitgeoefend)
1603: personele unie Engeland-Ierland-Schotland onder Jacob I
1689-1702: personele unie Engeland-Schotland-Ierland en Nederland onder Willem III
1707: personele unie Engeland-Schotland omgevormd tot Verenigd Koninkrijk van GB
1714-1837: personele unie tussen Keurvorstendom Hannover en GB-Ierland
1536-1543 1541 1603 1689-1702 1707
1714-1837
, 4
b) Versnipperd territorium: het rijk van Karel V
Iberische Imperium (1580-1640): Personele Unie Spanje, Portugal en kolonies
‘Politieke multinational’ waarop geen duidelijk centrum-periferie model van toepassing is
Geen hiërarchisch gezagspatroon in de vorm van bilaterale relaties tussen centrum en
deelstaten
Wel te begrijpen als polycentrisch: meerdere centra die alle samen bijdragen aan staats-
vorming
Naast dynastieke staat of erfelijke monarchie nog andere staatsvormen
Electieve vorstendommen (oa. kieskoningschap)
bv: Heilig Roomse Rijk, Polen, Hongarije, Bohemen
Geestelijke vorstendommen
bv: Pauselijke Staat, Prinsbisdom Luik, Keulen, Metz…
Stadstaten en republieken
bv: Venetië, Florence, Zwitserland, Nederlandse Republiek
→ Transformaties bv. Florence, Noordelijke Nederlanden, Engeland
3. INGREDIENTEN
a) dynastieke allianties
Habsburgers perfectioneren huwelijkspolitiek: