Samenvatting ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1: het ontwikkelingspsychologisch perspectief
1. Definitie/doel ontwikkelingstheorie
= de ontwikkeling doorheen de verschillende levensfasen zo nauwkeurig mogelijk
- Beschrijven
- Begrijpen en verklaren
om een basis te vormen voor praktijk (bv. pedagogie/pediatrie)
ontwikkeling = verandering, evolutie, proces wat zowel gunstig als
ongunstig kan zijn.
2. Ontwikkelingstheorieën
2.1. Ontwikkelingstheorie van Erikson
Freud = psychoanalyse
Beschrijft het bewust en onbewust functioneren
Heeft als eerste persoonlijkheid beschreven, zowel zichtbaar als niet-
zichtbaar
Grootste aandacht naar de (jonge) kinderjaren
Erikson = niet enkel kijken naar de persoonlijkheid van de individu (= verder
gebouwd op de psychoanalyse van Freud)
Men moet het individu met hun persoonlijkheid bekijken in een grotere
context, met zijn omgeving en de mensen rondom hem: vooral
relationeel aspect belangrijk!
= Psychosociale ontwikkelingstheorie: bestaat uit 2 grote luiken
o Psychische identiteit
Zichzelf steeds als dezelfde persoon ervaren
o Psychosociale identiteit: jongeren proberen doorheen hun
levensloop een eigen identiteit te vormen die
In harmonie is tussen hoe ik mezelf ervaar en hoe anderen mij
zien en
Met aandacht voor omgeving en cultuur waarin men opgroeit
Bevat een sociale component = interpsychische
component
Focus bij Freud = intrapsychisch, het interpsychische
ontbrak
Niet enkel aandacht naar kinderjaren, maar ook in de latere levensjaren
o 8 leeftijdsfasen
De harmonie met zichzelf en de omgeving kan nog verder
groeien in de volwassenheid of ouderdom (= het ultieme
doel = vorming gezonde identiteit)
, Elke fase wordt gekenmerkt door
Biologische rijping en nieuwe sociale verwachtingen
Ontoereikende huidige psychosociale identiteit
Uitdaging/crisis/kernconflicten die zowel positief als
negatief kunnen zijn
o Resulteren in een kans tot groei
Uiteindelijke versterkte/verzwakte identiteit/egosterkte
2.2. Ontwikkelingstheorie van Piaget (belangrijk: opbouw van ons
onderwijs)
Focus ligt op de cognitieve vaardigheden
Hoe we kennis verwerven en problemen oplossen
o Functie van intelligentie = adaptatie
= de aanpassing tussen het individu en de (eisen van de)
omgeving
= er is een probleem, hiervoor zoekt men een oplossing
Bv. leren stappen, ingewikkelde formule zoeken voor een
wiskundige berekening,…
o Adaptatie gebeurt via assimilatie en accommodatie
4 ontwikkelingsstadia
o Sensomotorische fase: baby’s en beginnende peuters
o Pre-operationele fase: kleuters
o Concreet operationeel denken: lagere schoolkinderen
o Formeel operationeel denken: middelbare schoolkinderen
Kritiek:
o Te veel de nadruk gelegd op zelfwerkzaamheid en ontdekkend leren
Te weinig op de rol van de omgeving
Bv. de rol van sociale impulsen tijdens het leren
o Te lage inschatting van de competenties van het kind zelf
o Methodologische kritiek
Meer filosofische dan wetenschappelijke benadering
2.3. Ontwikkelingstheorie van Bronfenbrenner
= het bio-ecologisch model = veel variabelen per
systeem hebben invloed op je ontwikkeling
1. Microsysteem = relatie tussen jezelf en de
directe omgeving (bv. ouders, broers, lief,
beste vriendin, psycholoog,…)
, 2. Mesosysteem: schakels rondom je die onderling ook verbonden zijn bv. Je
ouders hebben ruzie. (bv. ouders, broers, lief, beste vriendin,…)
3. Exosysteem: systeem rond het mesosysteem (bv. werk van je ouders,
thuiszorg, verdere familie, vrienden, huisarts,…)
4. Macrosysteem: bv. de waarden van een land, het rechtssysteem,
onderwijs, politiek,…)
5. Chronosysteem: tijd waarin je leeft: 21e eeuw
2.4. Dynamische systeemtheorie
= de systeemtheoretische visie = onze levensloop krijgt
vorm vanuit interactie met onze omgeving
Systemische cirkels rondom ‘ik’ (het individu)
Kijkt naar de samenhang, de schakels, de relaties
o Belang: wat speelt er zich af tussen de entiteiten
o Iedere schakel kan op zijn beurt ook interactie vormen met andere
schakels bv. ik partner werk partner: bv. partner krijgt nieuwe
baas, heeft hierdoor stress, ga ikzelf ook voelen
o Niet iedere schakel is met elkaar verbonden bv. mijn werk hoeft niet
per se een link te hebben met mijn kinderen
o Kind en omgeving vormen een dynamisch systeem (interacties
kunnen veranderen = dynamisch)
o = een open systeem dat in interactie staat met de omgeving
o Kleine fluctuaties creëren nieuwe organisatiestructuren die opnieuw
stabiliteit creëren
Fluctuaties worden versterkt op niet-lineaire wijze door
systeemeigenschappen
Basisprincipes
o Circulariteit
Circulair denken: wie, wat, waar, wanneer, hoe, hoelang, als
dit dan dat
Beïnvloeding gebeurt tegelijkertijd
Geen begin en einde
Niemand heeft schuld van het probleem, wel aandeel
en verantwoordelijkheid
(tegenhanger van lineair denken?)
Circulariteit: lineair-oorzakelijk denken
oorzaak-gevolg denken
Schuldvraag: er is een probleem en de schuld moet
worden aangepakt
Vooral in medische en exacte wetenschappen
o Feedback
Constante uitwisseling van informatie
= circulair: geen begin en einde