H1: METHODISCH BEGELEIDEN
VAN GROEPSONTWIKKELING
PRAKTIJKGERICHT ORTHOPEDAGOOG ALS GROEPSBEGELEIDER
Als praktijkgerichte orthopedagoog ben je vaak werkzaam in contexten waar je
verantwoordelijk bent voor een groep personen. Elke groep is anders. De uitdaging is om
elke groep op elk moment in zijn kracht te brengen. Daarvoor moet je bewust en efficiënt
inspelen op alles wat er zich binnen een groep voordoet.
DIVERSITEIT VAN GROEPEN
Het traditionele beeld van een praktijkgerichte orthopedagoog is dat van een begeleider
in een leefgroep van een residentiële voorziening binnen de sector personen met een
beperking of de jeugdzorg. Maar ook in niet-residentiële contexten heb je als begeleider
met groepen te maken: een klas, een gezin, een kinderopvang, een jeugdhuis...
‘begeleidingsgroepen’ (Inge De Vos): ‘een groep cliënten die je begeleidt’.
DE GROEPSLEIDER IS ZIJN EIGEN INSTRUMENT
Als praktijkgerichte orthopedagoog ben je je eigen werkinstrument. Je persoonlijkheid,
kennis, vaardigheden en houding zijn de middelen waarmee je groepen begeleidt en
coacht. Het allerbelangrijkste om daarin succesvol te zijn, is een positieve werkrelatie tot
stand brengen met je cliënten en groepen.
Houdingen zoals echtheid, natuurlijke empathie, onvoorwaardelijke acceptatie,
authentieke aandacht, positieve ingesteldheid, niet-weten-houding … zijn essentieel.
Vaardigheden zoals actief luisteren, vragen naar details, samenvatten en parafraseren,
erkennen van percepties, her-kaderen, oplossingsgericht luisteren … hangen daarmee
samen.
Verder beschik je als praktijkgerichte orthopedagoog natuurlijk over de nodige
inhoudelijke deskundigheid, over reflectievermogen en over
samenwerkingsvaardigheden. De wetenschappelijke inzichten leren ons dat adequaat
leiding geven voornamelijk betekent dat je steun biedt en de randvoorwaarden schept
zodat de groep zelf haar eigen weg kan vinden.
EVENWICHT TUSSEN GROEPSWERKING EN INDIVIDUELE BENADERING
Een groepsbegeleider mag zich niet enkel en alleen op het groepsgebeuren richten.
Onbeantwoorde persoonlijke behoeften van groepsleden wekken onbehagen en
weerstand op en bemoeilijken het groepsgebeuren. Richt je je daarentegen te veel en te
vaak op individuele groepsleden, dan verlies je het overzicht op de groep.
EVENWICHT TUSSEN GROEPSTAAK EN GROEPSPROCES
Er is nog een tweede evenwicht dat een groepsbegeleider moet zien te houden: hij moet
tegelijk inspelen op het taakniveau (de groepstaak) én op het sociaal-emotionele niveau
(het groepsproces).
De groepstaak verwijst naar de inhoud, dus alles wat er gezegd en gedaan wordt in
functie van het bereiken van het groepsdoel en het uitvoeren van de groepsactiviteiten.
Denk daarbij aan: de keuze en samenstelling van de doelgroep, het bepalen en
,formuleren van het groepsdoel, de werkwijze, de taken en activiteiten die moeten
uitgevoerd worden, de organisatie van de uitvoering zoals duur, frequentie, plaats… en
tenslotte ook de evaluatie of het behaalde resultaat.
Het groepsproces verwijst naar de manier waarop groepsleden met elkaar omgaan
tijdens de uitvoering van die taak: de onderlinge betrekkingen, de sociaal-emotionele
oriëntatie tussen de groepsleden. Denk hierbij aan de groepscohesie, de relatiepatronen
de communicatie- en interactiewijze, de groepsnormen en groepsrollen, de
groepsontwikkeling, ….
GROEPSCOHESIE BEVORDEREN
De Haas: ‘De groepscohesie is het hechtingsgevoel dat aanwezig is in de groep’.
Remmerswaal definieert het als ‘de samenhang tussen de groepsleden’. Een sterke
groepscohesie is een voorwaarde om vlot samen te werken. Mensen werken pas goed
samen wanneer er voldoende onderlinge aanvaarding en onderling vertrouwen is, zowel
op het taakniveau als op het sociaal-emotionele niveau. Soms groeit de cohesie
onopvallend, maar er kan zich ook een concreet aanwijsbaar moment of gebeurtenis
voordoen die de groepscohesie duidelijk versterkt of verzwakt).
FASEN VAN GROEPSONTWIKKELING
De meeste stellen de groepsontwikkeling voor als een lineaire reeks van voorspelbare,
elkaar opeenvolgende fasen, met een duidelijk beginpunt, een middendeel en een
eindpunt. Elke fase heeft zijn karakteristieke eigenschappen.
Niet alle groepen evolueren tot een autonome groep. Het is onder meer afhankelijk van
de doelstelling van de groep tot welke fase de groep doorgroeit. De evolutie in een groep
kan vloeiend zijn, of met sprongetjes verlopen. Als een groep stagneert, dan is dat niet
zonder reden. Dan is er iets aan de hand dat de evolutie tegenhoudt. Er kan ook regressie
zijn, waarbij een groep terugvalt naar een vorige (of nog vroegere) fase. Ook dan is er
iets aan de hand. In dat geval zal de groep alle teruggevallen fasen opnieuw moeten
doorlopen om zijn ontwikkeling verder te zetten.
Een cyclische voorstelling drukt uit dat er niet één rechte, stijgende lijn is in de
groepsontwikkeling maar dat groepsfasen zich herhalen, terugkeren… Groepen kennen
dus wisselende periodes van conflict, verbondenheid en prestatie.
Het is de taak van de groepsbegeleider om de groep tot een positieve ontwikkeling te
brengen en een optimale groepscohesie te bereiken. Hij kan daarvoor in elke fase
specifieke en gerichte interventies doen. Die interventies richten zich met wisselende
nadruk - nu eens op de groepstaak, dan weer op het groepsproces.
, VOORFASE
Wat gebeurt er?
- Groep is in ‘wording’
- Grote lijnen worden ontworpen
- Onzichtbaar voor toekomstige groepsleden
- Groepsbegeleider is soms wel / soms niet betrokken
Kenmerken
- M.b.t. groepstaak
Er bestaat een context die aanleiding geeft tot vorming van een groep
Er is een persoonlijke voorgeschiedenis bij elk groepslid
- M.b.t. groepsproces
Aanwezigheid van gevoelsmatige aspecten
Onzekerheden en wensen bij de toekomstige groepsleden & begeleider
ORIËNTATIEFASE
Wat gebeurt er?
- Het echte begin van de groep > eerste samenkomst
- Veel vragen en onzekerheden
vnl. met betrekking tot groepstaak (kadering, afspraken…)
groepsproces nog op de achtergrond
- Groepsleden richten zich tot groepsbegeleider > afhankelijke opstelling
- Parallelle relaties: ieder is voor zichzelf en naast elkaar bezig.
Kenmerken?
- M.b.t. groepstaak
Onzekerheid over de groepstaak en de werkwijze
Onduidelijkheid over de afspraken en regels
Signalen van hulpeloosheid ‘wat houdt dit in, wat moet ik doen’
‘Inclusie-vragen’
- M.b.t. groepsproces
Gevoelens van onveiligheid
Onzekerheden m.b.t. de andere groepsleden.
Vragen m.b.t. de eigen positie in de groep
VAN GROEPSONTWIKKELING
PRAKTIJKGERICHT ORTHOPEDAGOOG ALS GROEPSBEGELEIDER
Als praktijkgerichte orthopedagoog ben je vaak werkzaam in contexten waar je
verantwoordelijk bent voor een groep personen. Elke groep is anders. De uitdaging is om
elke groep op elk moment in zijn kracht te brengen. Daarvoor moet je bewust en efficiënt
inspelen op alles wat er zich binnen een groep voordoet.
DIVERSITEIT VAN GROEPEN
Het traditionele beeld van een praktijkgerichte orthopedagoog is dat van een begeleider
in een leefgroep van een residentiële voorziening binnen de sector personen met een
beperking of de jeugdzorg. Maar ook in niet-residentiële contexten heb je als begeleider
met groepen te maken: een klas, een gezin, een kinderopvang, een jeugdhuis...
‘begeleidingsgroepen’ (Inge De Vos): ‘een groep cliënten die je begeleidt’.
DE GROEPSLEIDER IS ZIJN EIGEN INSTRUMENT
Als praktijkgerichte orthopedagoog ben je je eigen werkinstrument. Je persoonlijkheid,
kennis, vaardigheden en houding zijn de middelen waarmee je groepen begeleidt en
coacht. Het allerbelangrijkste om daarin succesvol te zijn, is een positieve werkrelatie tot
stand brengen met je cliënten en groepen.
Houdingen zoals echtheid, natuurlijke empathie, onvoorwaardelijke acceptatie,
authentieke aandacht, positieve ingesteldheid, niet-weten-houding … zijn essentieel.
Vaardigheden zoals actief luisteren, vragen naar details, samenvatten en parafraseren,
erkennen van percepties, her-kaderen, oplossingsgericht luisteren … hangen daarmee
samen.
Verder beschik je als praktijkgerichte orthopedagoog natuurlijk over de nodige
inhoudelijke deskundigheid, over reflectievermogen en over
samenwerkingsvaardigheden. De wetenschappelijke inzichten leren ons dat adequaat
leiding geven voornamelijk betekent dat je steun biedt en de randvoorwaarden schept
zodat de groep zelf haar eigen weg kan vinden.
EVENWICHT TUSSEN GROEPSWERKING EN INDIVIDUELE BENADERING
Een groepsbegeleider mag zich niet enkel en alleen op het groepsgebeuren richten.
Onbeantwoorde persoonlijke behoeften van groepsleden wekken onbehagen en
weerstand op en bemoeilijken het groepsgebeuren. Richt je je daarentegen te veel en te
vaak op individuele groepsleden, dan verlies je het overzicht op de groep.
EVENWICHT TUSSEN GROEPSTAAK EN GROEPSPROCES
Er is nog een tweede evenwicht dat een groepsbegeleider moet zien te houden: hij moet
tegelijk inspelen op het taakniveau (de groepstaak) én op het sociaal-emotionele niveau
(het groepsproces).
De groepstaak verwijst naar de inhoud, dus alles wat er gezegd en gedaan wordt in
functie van het bereiken van het groepsdoel en het uitvoeren van de groepsactiviteiten.
Denk daarbij aan: de keuze en samenstelling van de doelgroep, het bepalen en
,formuleren van het groepsdoel, de werkwijze, de taken en activiteiten die moeten
uitgevoerd worden, de organisatie van de uitvoering zoals duur, frequentie, plaats… en
tenslotte ook de evaluatie of het behaalde resultaat.
Het groepsproces verwijst naar de manier waarop groepsleden met elkaar omgaan
tijdens de uitvoering van die taak: de onderlinge betrekkingen, de sociaal-emotionele
oriëntatie tussen de groepsleden. Denk hierbij aan de groepscohesie, de relatiepatronen
de communicatie- en interactiewijze, de groepsnormen en groepsrollen, de
groepsontwikkeling, ….
GROEPSCOHESIE BEVORDEREN
De Haas: ‘De groepscohesie is het hechtingsgevoel dat aanwezig is in de groep’.
Remmerswaal definieert het als ‘de samenhang tussen de groepsleden’. Een sterke
groepscohesie is een voorwaarde om vlot samen te werken. Mensen werken pas goed
samen wanneer er voldoende onderlinge aanvaarding en onderling vertrouwen is, zowel
op het taakniveau als op het sociaal-emotionele niveau. Soms groeit de cohesie
onopvallend, maar er kan zich ook een concreet aanwijsbaar moment of gebeurtenis
voordoen die de groepscohesie duidelijk versterkt of verzwakt).
FASEN VAN GROEPSONTWIKKELING
De meeste stellen de groepsontwikkeling voor als een lineaire reeks van voorspelbare,
elkaar opeenvolgende fasen, met een duidelijk beginpunt, een middendeel en een
eindpunt. Elke fase heeft zijn karakteristieke eigenschappen.
Niet alle groepen evolueren tot een autonome groep. Het is onder meer afhankelijk van
de doelstelling van de groep tot welke fase de groep doorgroeit. De evolutie in een groep
kan vloeiend zijn, of met sprongetjes verlopen. Als een groep stagneert, dan is dat niet
zonder reden. Dan is er iets aan de hand dat de evolutie tegenhoudt. Er kan ook regressie
zijn, waarbij een groep terugvalt naar een vorige (of nog vroegere) fase. Ook dan is er
iets aan de hand. In dat geval zal de groep alle teruggevallen fasen opnieuw moeten
doorlopen om zijn ontwikkeling verder te zetten.
Een cyclische voorstelling drukt uit dat er niet één rechte, stijgende lijn is in de
groepsontwikkeling maar dat groepsfasen zich herhalen, terugkeren… Groepen kennen
dus wisselende periodes van conflict, verbondenheid en prestatie.
Het is de taak van de groepsbegeleider om de groep tot een positieve ontwikkeling te
brengen en een optimale groepscohesie te bereiken. Hij kan daarvoor in elke fase
specifieke en gerichte interventies doen. Die interventies richten zich met wisselende
nadruk - nu eens op de groepstaak, dan weer op het groepsproces.
, VOORFASE
Wat gebeurt er?
- Groep is in ‘wording’
- Grote lijnen worden ontworpen
- Onzichtbaar voor toekomstige groepsleden
- Groepsbegeleider is soms wel / soms niet betrokken
Kenmerken
- M.b.t. groepstaak
Er bestaat een context die aanleiding geeft tot vorming van een groep
Er is een persoonlijke voorgeschiedenis bij elk groepslid
- M.b.t. groepsproces
Aanwezigheid van gevoelsmatige aspecten
Onzekerheden en wensen bij de toekomstige groepsleden & begeleider
ORIËNTATIEFASE
Wat gebeurt er?
- Het echte begin van de groep > eerste samenkomst
- Veel vragen en onzekerheden
vnl. met betrekking tot groepstaak (kadering, afspraken…)
groepsproces nog op de achtergrond
- Groepsleden richten zich tot groepsbegeleider > afhankelijke opstelling
- Parallelle relaties: ieder is voor zichzelf en naast elkaar bezig.
Kenmerken?
- M.b.t. groepstaak
Onzekerheid over de groepstaak en de werkwijze
Onduidelijkheid over de afspraken en regels
Signalen van hulpeloosheid ‘wat houdt dit in, wat moet ik doen’
‘Inclusie-vragen’
- M.b.t. groepsproces
Gevoelens van onveiligheid
Onzekerheden m.b.t. de andere groepsleden.
Vragen m.b.t. de eigen positie in de groep