Literatuur Burgerlijk recht 2 2019/2020
Rijksuniversiteit Groningen
Verbintenissenrecht in het algemeen, de Jong,Krans&Wissink, Druk 5
NB: Deze samenvatting bevat een uitwerking van alle hoofdstukken. Voor het vak Burgerlijk
Recht 2 zijn de volgende hoofdstukken/nummers verplicht:
Hoofdstuk 1 nr.1.8 Tijdsbepaling en voorwaarde
Hoofdstuk 2 Nakoming en rechtsvorderingen
Hoofdstuk 3 Niet-nakoming
Hoofdstuk 5 Het einde van de verbintenis
,Inhoud
Hoofdstuk 1: De verbintenis in het algemeen........................................................................................3
1.1 Inleiding........................................................................................................................................3
1.2 Het begrip verbintenis..................................................................................................................3
1.3 Natuurlijke verbintenissen............................................................................................................4
1.4 Bronnen van verbintenis...............................................................................................................5
1.5 De inhoud van de verbintenis.......................................................................................................5
1.6 Verbintenissen met meer dan twee partijen................................................................................6
1.7 Onderscheiding van verbintenissen naar de inhoud...................................................................10
1.8 Tijdsbepaling en voorwaarde......................................................................................................11
Hoofdstuk 2: Nakoming en rechtsvorderingen.....................................................................................13
2.1 Nakoming....................................................................................................................................13
2.2 Veroordeling tot nakoming en executie.....................................................................................16
2.3 Geldschulden..............................................................................................................................17
2.4 Verrekening................................................................................................................................19
Hoofdstuk 3: Niet-nakoming................................................................................................................21
3.1 Inleiding......................................................................................................................................21
3.2 Terminologie...............................................................................................................................21
3.3 Onmogelijkheid van de prestatie................................................................................................22
3.4 Opschorting................................................................................................................................23
3.5 Schuldeisersverzuim...................................................................................................................28
3.6 Schadevergoeding......................................................................................................................32
3.7 Enkele andere gevolgen van niet-nakoming...............................................................................41
3.8 Boetebeding...............................................................................................................................43
3.9 Mogelijkheden vóór opeisbaarheid............................................................................................44
3.10 Ontbinding................................................................................................................................45
Hoofdstuk 4: Overgang van vorderingen en schulden..........................................................................52
4.1 Overgang van vorderingen.........................................................................................................52
4.2 Schuld- en contractsoverneming................................................................................................56
Hoofdstuk 5: Het einde van de verbintenis; Verjaring..........................................................................57
5.1 Algemeen....................................................................................................................................57
5.2 Afstand.......................................................................................................................................58
5.3 Rechtsverwerking.......................................................................................................................58
5.4 Vermenging................................................................................................................................59
5.5 Verjaring en verval......................................................................................................................60
2
,Hoofdstuk 1: De verbintenis in het algemeen
1.1 Inleiding
Hoe onderscheiden het verbintenissenrecht en goederenrecht zich?
Het vermogensrecht omslaat goederenrecht en verbintenissenrecht. Deze rechtsgebieden
onderscheiden zich van elkaar in hun gelding. Het verbintenissenrecht is tweederecht. Recht dat alleen
geldt tussen de personen die partij zijn bij de verbintenis. Goederenrecht is derdenrecht. Dit zijn
rechten met een absoluut karakter: zij kunnen tegen iedereen worden gehandhaafd.
Het verbintenissenrecht gecodificeerd?
In boek 3 van het Burgerlijk Wetboek vindt men algemene regels van het vermogensrecht, onder meer
voor de rechtshandeling. Boek 6 omvat de algemene regels van het verbintenissenrecht en in boek 7
zijn de bijzondere overeenkomsten neergelegd.
Ook het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM) en Europese richtlijnen zijn van belang. Een voorbeeld is de Richtlijn 93/13/EEG
betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, Pb 1993, L 95. Deze richtlijn is van
belang in boek 6 in afdeling 5.3 (afdeling over de regels van algemene voorwaarden).
1.2 Het begrip verbintenis
Wat is een verbintenis?
De wet definieert het begrip verbintenis niet.
Een verbintenis is een rechtsverhouding tussen twee partijen. Een van de partijen – de schuldenaar of
debiteur – is een vermogensrechtelijke prestatie verschuldigd aan de andere partij – de schuldeiser of
crediteur. De schuldeiser kan deze prestatie tevens van de schuldenaar vorderen.
Het onderwerp van de verbintenis, de vermogensrechtelijke prestatie, kan verschillende vormen
aannemen, te weten:
- Een geven; de verkoper moet het voorwerp aan de koper verschaffen;
- Een doen; de werknemer moet zijn werk doen;
- Een niet-doen; de huurder van een pand mag geen veranderingen aanbrengen aan de
verschijningsvorm of de inrichting van een huis zonder daarvoor toestemming te hebben van
de verhuurder.
Bovendien hoeft een verbintenis niet op geld waardeerbaar te zijn.
Is een verbintenis afdwingbaar?
De verbintenis kan ontstaan uit een overeenkomst of uit een andere rechtsbron zoals onrechtmatige
daad of onverschuldigde betaling.
Door de verbintenis ontstaat een vorderingsrecht voor de schuldeiser en een daaraan verbonden
rechtsvordering (artt. 3:296 e.v.). Dit is de executoriale titel. Kenmerk van de verbintenis is dan ook
dat de nakoming daarvan in rechte kan worden afgedwongen.
Verbintenissen en rechtsplichten, hoe zit dat?
De verbintenis moet worden onderscheiden van de rechtsplicht. De verbintenis is daarbij een
subcategorie van de rechtsplichten:
- Verbintenissen zijn rechtsverhoudingen tussen schuldeisers en schuldenaren.
- Rechtsplichten vereisen geen rechtsverhouding tussen schuldeiser en schuldenaar. Zij ontstaan
niet uit afspraken tussen deze twee, maar zij komen voort uit het recht/de wet. Het zijn
verplichtingen die tegenover iedereen gelden.
3
,Uit een rechtsplicht kan wel een verbintenis ontstaan. Een voorbeeld is het overtreden van een
rechtsplicht; zoals je gedragen zoals dat in het maatschappelijk verkeer betaamt. Wanneer zo’n
rechtsplicht wordt geschonden levert dat een onrechtmatige daad op. Het plegen van een
onrechtmatige daad doet dan een verbintenis ontstaan die leidt tot het vergoeden van schade (art.
6:162).
Op rechtsplichten die geen verbintenissen zijn, zijn de regels uit Boek 6 over nakoming en niet-
nakoming van verbintenissen niet van toepassing.
1.3 Natuurlijke verbintenissen
Wat zijn natuurlijke verbintenissen?
Wanneer niet in rechte de nakoming van een verbintenis kan worden gevorderd, spreekt men van een
verbintenis met een gebrek – een onvolmaakte verbintenis. Deze verbintenissen worden natuurlijke
verbintenissen genoemd. In tegenstelling tot de gewone verbintenissen, die als civiele verbintenissen
worden aangeduid.
Het gemeenschappelijk kenmerk van natuurlijke verbintenissen is dat zij in rechte niet-afdwingbaar
zijn (art. 6:3), maar dat de vrijwillige nakoming door de schuldenaar niet zonder rechtsgrond geschiedt
en dus niet als onverschuldigde betaling in de zin van art. 6:203 kan worden aangemerkt. Omdat de
vrijwillige nakoming de voldoening van een schuld is, mag zij niet als schenking worden aangemerkt.
Welke soorten natuurlijke verbintenissen bestaan er?
Er zijn verschillende soorten natuurlijke verbintenissen:
- Gevallen waarin vanaf het ontstaan van het recht de rechtsvordering daaraan door de wet of
rechtshandeling is onthouden.
- Gevallen waarin de rechtsvordering aanvankelijk wel bestond, maar zij later aan het
vorderingsrecht is komen te ontvallen (bijvoorbeeld door verjaring).
- Gevallen waarin de verplichting van zedelijke aard is (art. 6:3 BW).
Wat is de wettelijke regeling omtrent natuurlijke verbintenissen?
De regelgevingen omtrent natuurlijke verbintenissen zijn opgenomen in het burgerlijk wetboek onder
de verbintenissen; in artt. 6:3-5. De verbintenis is in art. 6:3 lid 1 omschreven als niet-afdwingbaar.
Daarmee wordt zij uitdrukkelijk onder de verbintenissen geschikt. Echter, het is heel belangrijk te
begrijpen dat de in het wetboek voor verbintenissen gegeven bepalingen niet rechtstreeks van
toepassing zijn. De bepalingen zijn slechts van overeenkomstige toepassing op natuurlijke
verbintenissen (art. 6:64). Zelfs analoge toepassing is niet altijd geoorloofd doordat het uit de wet of
uit haar strekking kan volgen dat een bepaling niet (overeenkomstig) mag worden toegepast op een
natuurlijke verbintenis.
Welke gevolgen heeft nakoming van een natuurlijke verbintenis?
Bij natuurlijke verbintenissen kan nakoming niet worden afgedwongen. Daarom zijn de
wetsbepalingen die voorschriften geven over hoe, waar en wanneer moet worden nagekomen niet van
toepassing op de natuurlijke verbintenis. Hetzelfde geldt voor wetsbepalingen die aan de niet-
nakoming rechtsgevolgen verbinden. Het nakomen van een natuurlijke verbintenis is dan ook het
betalen van een niet in rechte opvorderbare schuld. Dit is niet hetzelfde als het maken van een
schenking.
De wet geeft een bijzondere bepaling – art. 6:56 – voor verjaarde vordering. Deze is ook van
toepassing op natuurlijke verbintenissen.
Kan een natuurlijke verbintenis ook een normale verbintenis worden?
Art. 6:5 regelt de omzetting van een natuurlijke verbintenis in een gewone, civiele verbintenis die
rechtens afdwingbaar is. Voor die omzetting is een overeenkomst tussen de schuldeiser en de
4
,schuldenaar vereist. Op de overeenkomst tot omzetting zijn de regels over rechtshandeling (art. 3:32
e.v.) en overeenkomsten (art. 6:213 e.v.) van toepassing.
1.4 Bronnen van verbintenis
Welke bronnen van verbintenissen zijn er?
Volgens art. 6:1 kunnen verbintenissen alleen uit de wet ontstaan. Toch is het systeem van
verbintenissen een open systeem in tegenstelling tot het gesloten goederenrechtelijke systeem. Dit
komt door aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid als norm voor het bestaan van of de
omvang van verbintenissen.
De wet hoeft dus helemaal niet altijd uitdrukkelijk te bepalen dat uit een bepaald rechtsfeit een
bepaalde verbintenis voortvloeit. Wanneer dit niet uitdrukkelijk is bepaald in de wet, kan het
voortvloeien van een verbintenis uit een rechtsfeit wel worden afgeleid uit het stelsel van de wet en
hetgeen wel is bepaald. Hetgeen wordt geïmpliceerd is dus belangrijk.
Ruime uitleg en de rechtspraak?
Deze ruimte uitleg van het begrip ‘wet’ in art. 6:1 – waarbij verbintenissen slechts kunnen ontstaan,
indien dit uit de wet voortvloeit, en niet dat zij slechts kunnen ontstaan, indien de wet dit uitdrukkelijk
bepaalt – is door de Hoge Raad voor het eerst uitdrukkelijk aanvaard in het arrest HR 30 januari 1959,
NJ 1959/548 (Quint/Te Poel).
1.5 De inhoud van de verbintenis
Hoe kan de inhoud van een verbintenis ontstaan uit de wet worden uitgelegd?
De inhoud van de verbintenis is de prestatie waartoe de schuldenaar verplicht is en waarop de
schuldeiser recht heeft. Wanneer de verbintenis uit de wet ontstaat, dan bepaalt de wet de inhoud en de
omvang van de verbintenis. Uitleg van de wet kan op de volgende manieren:
- Taalkundig: woorden van de wet;
- Wetshistorisch: bedoeling van de wetgever;
- Systematisch: het stelsel van de wet;
- Teleologisch: de strekking van de wet.
Hoe kan de inhoud van een verbintenis ontstaan uit een rechtshandeling worden uitgelegd?
Verbintenissen uit rechtshandeling zijn veelal overeenkomsten. Uitleg wordt in beginsel aan partijen
overgelaten. Wanneer de partijen van mening verschillen over de inhoud van de verbintenis, moet de
rechter die inhoud vaststellen.
De rechter doet dit aan de hand van het Haviltex-criterium uit het gelijknamige arrest (HR 13 maart
1981, NJ 1981, 635). De bedoeling van partijen is daarbij beslissend voor de uitleg. Het gaat hierbij
dus niet alleen de letterlijke bewoordingen. Als de bedoeling van partijen niet duidelijk is, dan kan
men kijken wat partijen redelijkerwijs mochten denken wat de verbintenis betekende (zie ook het
arrest: HR 17 december 1976, NJ 1977, 241, Bunde/Erckens).
Daarbij heeft de Hoge Raad in DSM/Fox duidelijk gemaakt dat bij een schriftelijk contract in
praktisch opzicht de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat
geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken
hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang is (ro. 4.5). In Lundiform/Mexx
overweegt de Hoge Raad dat ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan
de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval
kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de
overeenkomst moet worden gehecht, omdat immers beslissend blijft de zin die partijen in de gegeven
omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en hetgeen zij te
dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachte (ro. 3.4.3). In verband met de betrokkenheid
van derden geschied uitleg van bepaalde overeenkomsten krachtens de zogenaamde cao-norm. Uitleg
5
,vindt dan niet op basis van de Haviltexformule, maar volgens een methode waarbij aan de
bewoordingen van het contract meer gewicht wordt toegekend. Deze cao-norm geldt onder meer voor
de uitleg van collectieve arbeidsovereenkomsten.
Wat wordt bedoeld met de zogenaamde ‘normatieve uitleg van rechtshandelingen’?
Er zijn auteurs die uitgaan van een normatieve uitleg. De inhoud van de verbintenis wordt dan bepaald
door de redelijkheid en billijkheid. De intenties van partijen zijn minder belangrijk.
De wetgever heeft deze opvatting verworpen en zich aangesloten bij de opvattingen van de Hoge
Raad. Uit artt. 6:2 en 6:248 blijkt dat het uitgangspunt een meer objectieve – dus feitelijke – uitleg van
de rechtshandeling en de inhoud van de verbintenis is. De aanvullende en derogerende werking van
het objectieve recht bij de vaststelling van de rechtsgevolgen van de verbintenis heeft een te
onderscheiden plaats gekregen.
Wat wordt bedoeld met de aanvullende en derogerende werking van het objectieve recht?
Voor alle verbintenissen geldt dat de schuldeiser en de schuldenaar zich naar de eisen van redelijkheid
en billijkheid behoren te gedragen (6:2 BW). Redelijkheid en billijkheid kunnen van aanvullende en
van beperkende (of derogerende) werking zijn.
Wat is de aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid?
De aanvullende rol van redelijkheid en billijkheid is als volgt: wanneer onzekerheid bestaat over de
vraag of de schuldenaar in een concrete situatie tot bepaald gedrag verplicht is, geven de eisen van
behoorlijk gedrag de doorslag (art. 6:248 lid 1). Hierbij zijn de aard van de rechtsverhouding, de
omstandigheden van het geval en de wederzijdse bepalingen van belang.
Wat is de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid?
Wat betreft de derogerende werking, bepaalt art. 6:2 lid 2 dat een tussen schuldeiser en schuldenaar
krachtens wet, gewoonte of rechtshandeling geldende regel niet van toepassing is, voor zover dit
(bedoeld is die toepassing) in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
De derogerende of beperkende werking van redelijkheid en billijkheid is niet het spiegelbeeld van de
aanvullende werking; het zijn verschillende criteria:
- De verbintenis wordt aangevuld door de redelijkheid en billijkheid als de wet, gewoonte of
rechtshandeling geen regel geeft.
- De derogerende werking van redelijkheid en billijkheid als functie heeft om een tussen
partijen geldende regel buiten toepassing te verklaren.
Ex art. 6:2 lid 2 is het buiten toepassing blijven van een tussen partijen geldende regel alleen
geoorloofd wanneer toepassing van de regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar is. Dit criterium – ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ –
maakt duidelijk dat het buiten toepassing laten van de tussen partijen geldende afspraken alleen is
toegestaan in uitzonderingsgevallen. De derogerende werking moet dan ook met terughoudendheid
worden toegepast.
De aanvullende en/of derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid is van toepassing op het
gehele verbintenissenrecht.
N.B. Artikel 6:2 is de algemene regel voor verbintenissen, terwijl art. 6:248 specifiek geldt voor
overeenkomsten.
1.6 Verbintenissen met meer dan twee partijen
Wat als er meer dan twee partijen in een verbintenis zijn?
6
,Het uitgangspunt in de wettelijke regeling voor de verbintenis is dat slechts twee partijen – de
schuldeiser en de schuldenaar – deelhebben aan de verbintenis. Er komen echter veel verbintenissen
voor met meer dan twee partijen; zo kunnen meer personen als schuldenaren van dezelfde schuld aan
de schuldeiser verbonden zijn. Ook kunnen er meer schuldeisers zijn voor dezelfde schuld. We
spreken dan van pluraliteit van partijen.
Het BW spreekt in de Afdeling 2 en 3 in artt. 6:6-16 over deze problematiek.
Wat te doen bij pluraliteit van schuldenaren?
Zijn prestaties deelbaar?
Of de schuldenaren ieder voor een deel van de schuld aansprakelijk zijn, of ieder voor het geheel,
hangt daar van of van de prestatie waartoe zij verplicht zijn wel of niet deelbaar is.
- Wanneer de prestatie deelbaar is, zijn de schuldenaren ieder slechts voor een gelijk deel
verbonden, tenzij uit wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen
of hoofdelijk verbonden zijn (art. 6 lid 1).
- Wanneer de verschuldigde prestatie ondeelbaar is of uit uit de wet, gewoonte of
rechtshandeling voortvloeit dat de schuldenaren van eenzelfde schuld ieder voor de volledige
schuld aansprakelijk zijn, dan zijn de schuldenaren hoofdelijk verbonden (art 6 lid 2).
Een schuld is deelbaar, als zij in gedeelten kan worden voldaan. Dat is soms het geval bij
verbintenissen om te geven (bijvoorbeeld geldschuld), maar niet bij verbintenissen om niet te doen.
Art. 6:6 is niet van toepassing, indien er meer verbintenissen zijn die tegenover de schuldeiser tot
dezelfde prestatie verplichten, maar die los van elkaar staan. Dan is er sprake van een toevallig
samenlopende verbintenissen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid – regel of uitzondering?
In theorie is hoofdelijke aansprakelijkheid van schuldenaren voor een verbintenis uitzonderlijk en
gedeeltelijke aansprakelijkheid krachtens art. 6:6 lid 1 regel. In feite is hoofdelijke aansprakelijkheid
van schuldenaren niet uitzonderlijk meer. De verklaring daarvoor is drieledig.
- In alle gevallen waarin de gezamenlijke schuldenaren voor het geheel aansprakelijk zijn bij
ondeelbaarheid van de verbintenis, is die aansprakelijkheid krachtens art. 6:6 lid 2 een
hoofdelijke.
- De wet heeft voor een groot aantal gevallen van aansprakelijkheid bij toevallig samenlopende
verbintenissen, de aansprakelijkheid van de schuldenaren tot een hoofdelijke gemaakt.
- Als de verbintenis met meer schuldenaren is ontstaan uit overeenkomst, zal de schuldeiser
veelal bedingen dat de schuldenaren hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn.
Welke zijn de bronnen kent hoofdelijke aansprakelijkheid?
Er zijn drie bronnen van hoofdelijkheid:
- Overeenkomst (ook wel conventionele hoofdelijkheid genoemd): de schuldenaren verbinden
zich bij overeenkomst tot hoofdelijke aansprakelijkheid voor de deelbare schuld.
- Wet: de wet heeft in sommige gevallen hoofdelijke aansprakelijkheid geïntroduceerd bij
deelbare schulden of toevallig samenlopende verbintenissen.
- Gewoonte.
Doordat de gevallen van de hoofdelijke aansprakelijkheid zijn uitgebreid, zijn de gevallen van
gedeeltelijke aansprakelijkheid van deelbare verbintenissen uitzondering geworden. Het belangrijkste
geval is nog steeds de erfgenaamschap (art. 4:182 BW).
Voorbeelden van wettelijke uitbreiding van hoofdelijke aansprakelijkheid:
- Art. 6:102 lid 1 BW: zij die tot vergoeding van dezelfde schade zijn gehouden, zijn hoofdelijk
aansprakelijk. Het artikel ziet alleen op wettelijke verbintenissen tot schadevergoeding.
7
, - Art. 6:170 en 171 BW: zowel de leidinggevende als de ondergeschikte zijn hoofdelijk
aansprakelijk bij onrechtmatige gedragingen van de ondergeschikte.
- Art. 1:85 BW: de ene echtgenoot is naast de andere hoofdelijk aansprakelijk voor de door deze
ten behoeve van de huishouding aangegane verbintenissen.
- Art. 7:266 lid 2 BW: de echtgenoot van de huurder van een woonhuis is als medehuurder
tegenover de verhuurder aansprakelijk met de andere echtgenoot die heeft gehuurd.
- Art. 6:6 lid 3 bepaalt dat de schuldenaar met de schuldeiser kan overeenkomen dat, wanneer
de schuld op twee of meer rechtsopvolgers overgaat, dezen voor ongelijke delen of hoofdelijk
verbonden zullen zijn.
Hoe verhouden meerdere schuldenaren zich tot de schuldeiser?
De artikelen 6:7-14 geven een regeling van de gevolgen van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de
rechtsverhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaren. Ook regelen zij uitvoerig wat de gevolgen
zijn van betaling door een schuldenaar voor de onderlinge/interne verhouding tussen de schuldenaren.
De verhouding tot de schuldeiser is geregeld in slechts twee artikelen, te weten 6:7 en 9. De interne
gevolgen zijn geregeld in 6:8, 10, 11, 12, 13 en 14.
In de verhouding tot de schuldeiser staat voorop dat hoofdelijke schuldenaren ieder voor het geheel
aansprakelijk zijn (art. 6:7 lid 1) en dat nakomingdoor een van hen ook diens medeschuldenaren
bevrijdt (art. 6:7 lid 2). Nakoming van de verbintenis (ongeacht door wie of in welke vorm) leidt tot de
bevrijding van alle schuldenaren. Dit kan onder andere door:
- Inbetalinggeving (art. 6:45 BW).
- Verrekening (art. 6:127-141 BW).
- Ontslag door de rechter (art. 6:60 BW).
Art. 6:9 lid 1 bepaalt dat iedere schuldenaar een aanbod van de schuldeiser tot afstand van de
verbintenis om niet ook namens zijn medeschuldenaren mag aanvaarden. De verbintenis gaat alleen
teniet als de tevens de andere schuldenaren betreft. Uitstel van betaling verleend aan één van de
schuldenaren wordt automatisch ook ten aanzien van de medeschuldenaren verleend (lid 2).
De verbintenis gaat niet teniet als het vorderingsrecht verjaard; de verbintenis is dan alleen niet meer
in rechte afdwingbaar. Het kan voorkomen dat een vordering tegen de ene schuldenaar is verjaard en
tegen de andere niet: alleen de schuldenaar tegen wie de vordering is verjaard kan, door een beroep op
de verjaring te doen, voorkomen dat de vordering tegen hem wordt toegewezen.
Hoe verhouden de schuldenaren zich onderling?
Hoofdelijke aansprakelijkheid zegt op zichzelf niets over het bestaan van een rechtsverhouding tussen
de schuldenaren. In art. 6:8 is dan ook bepaald dat art. 6:2 ook van toepassing is op de onderlinge
verhouding van de hoofdelijke schuldenaren. Art. 6:2 onderwerpt de verhouding tussen schuldeiser en
schuldenaar aan de eisen van redelijkheid en billijkheid. Redelijkheid en billijkheid is ook de basis
voor de bijdrageplicht van art. 6:10 lid 1. Een schuldenaar die de schuldeiser heeft voldaan, heeft in
beginsel regres op zijn medeschuldenaren.
Bestaat er een bijdrageplicht?
De bijdrageplichtvan de hoofdelijke schuldenaren is afhankelijk van de onderlinge rechtsverhouding.
Deze bepaalt welk gedeelte van de schuld wie aangaat.
Art. 6:102 lid 1 verplicht de hoofdelijk aansprakelijke plegers van een onrechtmatige daad bij te
dragen ‘krachtens art. 10’. De mate waarin moet worden bijgedragen volgt uit overeenkomstige van
art. 6:101, tenzij uit wet of rechtshandeling een andere verdeling van de bijdrage voortvloeit.
Beslissend is daarbij mate waarin schuldenaren tot de schade hebben bijgedragen.
Wanneer een ongeval het gevolg is van een fout gemaakt door een ondergeschikte, dan zijn de leider
en de ondergeschikte in beginsel tegenover de schuldeiser hoofdelijk aansprakelijk. Art. 6:170 lid 3
8
,geeft echter een bijzondere regel voor de onderlinge draagplicht; de ondergeschikte zal alleen hoeven
bijdragen wanneer sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid, zo niet, dan is de werkgever volledig
draagplichtig.
Art. 6:11 lid 1 geeft de hoofdregel voor het verweren tegen draagplicht; de verweermiddelen die de
schuldenaar tegen de schuldeiser had kunnen inroepen, zijn in beginsel ook geldig tegen de
medeschuldenaar die van hem een bijdrage verlangt. Beslissend is daarbij het moment waarop de
bijdrageplicht is ontstaan. Uiterlijk het moment waarop de schuld aan de schuldeiser is voldaan is het
tijdstip vanaf wanneer de medeschuldenaar tot bijdrage verplicht is. Later opkomende
verweermiddelen welke voortkomen uit een rechtshandeling tussen de schuldeiser en bijdragende
schuldenaar hebben geen regres op de oorspronkelijke schuldenaar (art. 6:11 lid 2). Tot slot mag de tot
bijdrage aangesproken medeschuldenaar zich alleen beroepen op verjaring van de vordering van de
schuldeiser wanneer de oorspronkelijk aangesproken schuldenaar ook een beroep op verjaring had
kunnen doen op het moment dat de bijdrageplicht ontstond en dus ook de voltooiing van de verjaring
tegen de schuldeiser had kunnen inroepen (art. 6:11 lid 3).
Kan op medeschuldenaren worden verhaald?
Wanneer de medeschuldenaar de schuld volledig aan de schuldeiser heeft voldaan, kan hij zich niet
alleen verhalen op zijn medeschuldenaren voor het gedeelte van de schuld dat hun aangaat, maar
wordt hij ook ex art. 6:12 gesubrogeerd in de rechten van de schuldeiser tegen de medeschuldenaren
en derden. Dit is exclusief kosten die een regresnemende schuldenaar op grond van art. 6:10 lid 3 BW
maakt.
Het wettelijk verhaalsrecht van art. 6:10 en 6:11 en de vordering uit subrogatie sluiten elkaar niet uit,
maar zijn naast elkaar staande vorderingsrechten. Dit is alleen anders wanneer zij elkaar overlappen.
Wanneer de subrogatie strekt tot het vorderen van een andere prestatie dan de betaling van geld, dan
zal de vordering wordt omgezet in een geldvordering van een bedrag van gelijke waarde (art. 6:12 lid
2).
Welke gevolgen heeft insolventie?
Als een medeschuldenaar insolvent is, dan komen de gevolgen hiervan ten laste van alle andere
solvente medeschuldenaren (art. 6:13 lid 1 BW). De omslag van het onverhaalbare deel vindt plaats
naar evenredigheid van de gedeelten waarin de schuld ieder van de solvente medeschuldenaren
aanging.
Het kan zo zijn dat de betalende schuldenaar niet hoeft bij te dragen, omdat de schuld hem niet
aangaat. Mochten alle medeschuldenaren, die de schuld aangaat, insolvent blijken te zijn, maar de
andere medeschuldenaren, die de schuld niet aangaat, niet, dan wordt de onverhaalbare schuld
verdeeld over de niet draagplichtige, insolvente schuldenaren (art. 6:13 lid 2). Deze verdeling moet
gebeuren naar gelijk delen.
Wat te doen bij pluraliteit van schuldeisers?
Wanneer meerdere schuldeisers recht hebben op dezelfde prestatie, dan geven artt. 6:15 en 6:16 de
regels. Uitgangspunt daarbij is dat de schuldeisers een vorderingsrecht hebben op een gelijk gedeelte
van de volledige schuld (art. 6:15 lid 1). Daarbij kan wel uit de wet, gewoonte of rechtshandeling
voortvloeien dat delen van de vordering juist ongelijk zijn of dat de schuld niet kan worden verdeeld.
Wanneer dit laatste het geval is – de prestatie is ondeelbaar of het recht op de prestatie valt in een
gemeenschap – dan kunnen de schuldeisers haar alleen gezamenlijk vorderen. Er is dan één
gemeenschappelijk vorderingsrecht (art. 6:15 lid 2) en zij hebben niet ieder een persoonlijk
vorderingsrecht op het geheel. Dan moet bij art. 3:166 e.v. of bij de bijzondere regelingen voor de
huwelijksgemeenschap, de maatschap, de vennootschap, de rederij en de gemeenschap van
appartementseigenaren te rade worden gegaan de vraag te bewantwoorden hoe en door wie het aan de
deelgenoten gezamenlijk toebehorende vorderingsrecht geldend kan worden gemaakt.
9
, Indien het vorderingsrecht het gevolg is van een overeenkomst tussen de schuldenaar en de
deelgenoten in een gemeenschap, dan kan dit de schuldenaar niet worden tegengeworpen wanneer hij
wist noch behoefde te weten dat het recht binnen de gemeenschap valt (art. 6:15 lid 3). De schuldenaar
kan dan toch bevrijdend betalen volgens de hoofdregel van art. 6:15 lid 1; een evenredig deel aan ieder
van de schuldeisers (lid 3). Het kan hem niet worden verweten dat de persoon/personen met wie hij de
overeenkomst sloot eigenlijk onbevoegd was/waren om de vordering voor een evenredig deel geldend
te maken. Normaliter is het uitgangspunt wel dat zowel het beheer als de beschikking door de
deelgenoten gezamenlijk moet gebeuren (art. 3:170 leden 2 en 3). Hier wordt alleen een uitzondering
op gemaakt voor handelingen die geen uitstel kunnen leiden en die worden verricht ten behoeve van
de gemeenschap (art. 3:170 lid 1). Zie verder artt. 3:166 e.v. voor de bepalingen over de bevoegdheid
van de afzonderlijke schuldeisers om rechtshandelingen te verrichten. Uitgangspunt daarvan is, dat
zowel beheer als beschikking door de deelgenoten gezamenlijk moet geschieden (art. 3:170 lid 2 en 3).
Alleen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, kunnen door ieder der deelgenoten zelfstandig
worden verricht ten behoeve van de gemeenschap (art. 3:170 lid 1).
Opmerkelijk is dat ook op een buiten de gemeenschap vallende vordering, een die dus niet aan de
schuldeisers gezamenlijk toekomt, kunnen toch de regels van de gemeenschap van toepassing zijn (art.
6:16).
1.7 Onderscheiding van verbintenissen naar de inhoud
Welke soorten verbintenissen kunnen worden onderscheiden?
Verbintenissen kunnen op veel manieren worden onderscheiden:
- Inhoudelijk.
o Geven (overdracht zoals koop of schenking).
o Doen (arbeidsovereenkomst).
Inspanning
Resultaat
Garantie verbintenis
o Niet te doen (concurrentiebeding).
- Alternatieve (of keuze) verbintenissen.
- Facultatieve verbintenissen
- Generiek/specifiek.
Wat is het verschil tussen inspanning en resultaat?
Het onderscheid tussen inspanning en resultaat is vooral van belang voor de vraag of de verbintenis is
nagekomen. Is zij nagekomen, dan komt de vraag of de schuldenaar aansprakelijk is voor de schade
die voortvloeit uit het niet bereiken van het verhoopte resultaat, niet aan de orde. Maar als het resultaat
niet is waartoe de schuldenaar zich verbonden had, dan is het niet bereiken daarvan tevens de
vaststelling dat de verbintenis niet is nagekomen. Daarnaast is het onderscheid van belang voor de
stelplicht en bewijslast. Had de schuldenaar zich verbonden tot het bewerkstelligen van een zeker
resultaat, dan hoeft de schuldeiser slechts te stellen en zo nodig te bewijzen dat de schuldenaar het
toegezegde resultaat niet heeft bewerkstelligd. Bij de inspanningsverbintenis die niet tot het verhoopte
resultaat heeft geleid, moet de schuldeiser stellen en zo nodig bewijzen dat de schuldenaar niet de
vereiste inspanning heeft geleverd voordat zij aansprakelijkheid aan de orde komt.
De schuldenaar schiet in de nakoming van een resultaatsverbintenis tekort, indien het resultaat niet
wordt verwezenlijkt. Dat betekent nog niet dat hij ook voor de gevolgen aansprakelijk is. Daarvoor is
vereist dat de tekortkoming hem kan worden toegerekend. Er zijn ook verbintenissen waarbij de
schuldenaar absoluut instaat voor het resultaat. Dat zijn garantieverbintenissen.
Wat is een alternatieve verbintenis?
10