WOORDLEER
10 woordsoorten
ZELFSTANDIG NAAMWOORD (SUBSTANTIEF)
DEFINITIE
Zelfstandig naamwoord = woord dat een zelfstandigheid (mens, dier, ding, stof, gevoel, eigenschap, …)
aanduidt.
Meestal een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord: het nieuws, Jerom, een zusje, …
Meeste zelfstandige naamwoorden: zowel enkelvoud als meervoudsvorm.
Meervoudsvormen worden gevormd door toevoegingen van:
- (‘)s shampoos, baby’s
- (e)n mensen, zieken
- eren kinderen, eieren
Van sommige znw kan een genitief (bezitsvorm) gevormd worden
=> Jeroms zusje, papa’s auto
Meeste znw kun je verkleinen
=> autootje, zusje, nieuwtje, Jerommeke, …
SOORTEN
SOORTNAAM OF EIGENNAAM
Soortnaam = zelfstandig naamwoord dat verwijst naar een bepaalde soort
=> het nieuws, een auto, de computer, het concept, …
Eigennaam = zelfstandig naamwoord dat verwijst naar een persoon of iets unieks
=> schrijven we doorgaans met een hoofdletter
=> Jerom, Roeselare, Butaye, Gasthuisstraat, …
CONCRETE OF ABSTRACTE ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN
Concreet = duidt tastbare of waarneembare zelfstandigheden aan
=> dochter, cadeautip, Roeselare, …
Abstract = niet tastbaar of conreet waarneembaar
=> maart, juli, renaissance, …
1
,SAMENSTELLING OF AFLEIDING
Samenstelling = grondwoorden treden op als zelfstandig woord
-> Soms verbindt een tussenklank de verschillende grondwoorden (dorp-s-gek)
-> Kunnen beide zelfstandig voorkomen (ander-maal)
Afleiding = woorden waarbij niet alle delen zelfstandig kunnen voorkomen
-> bewonderen (be kan niet zelfstandig voorkomen)
GENUS
Genus = woordgeslacht: elk zelfstandig naamwoord heeft een genus
De = mannelijk of vrouwelijk
Het = onzijdig
BIJVOEGLIJK NAAMWOORD (ADJECTIEF)
DEFINITIE
Bijvoeglijk naamwoord = woord dat een eigenschap of een hoedanigheid van een ander zelfstandig gebruikt
woord (meestal znw) aanduidt.
=> heuglijk nieuws, kleine meisje, …
Bijvoeglijke naamwoorden kunnen meestal verbogen worden (buiging -e of -s)
=> een goede vriend, het gele rokje, iets kleins, …
SOORTEN
Bijvoeglijke naamwoorden kunnen op 3 manieren gebruikt worden: attributief, predicatief of zelfstandig
ATTRIBUTIEF BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Bijvoeglijk woord staat voor het woord waar het iets over zegt
-> U bent een moeilijk persoon
PREDICATIEF BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Bijvoeglijk naamwoord wordt door koppelwerkwoord verbonden aan woord waar het iets over zegt
-> Hij is moeilijk
ZELFSTANDIG BIJVOEGLIJK NAAMWOORD
Bijvoeglijk naamwoord wordt zonder zelfstandig naamwoord gebruikt. Zelfstandig naamwoord komt ergens
anders voor in de zin
-> U bent een moeilijke
-> De goede boeken en de slechte
2
,TRAPPEN VAN VERGELIJKING
Typisch voor bijvoeglijke naamwoorden is dat ze kunnen uitdrukken in welke mate een bepaalde eigenschap of
hoedanigheid aanwezig is.
We onderscheiden 3 trappen van vergelijking.:
De overtreffende trap (Eva is de grootste) superlatief
De vergrotende trap (… is groter dan Eva) comparatief
De stellende trap (Eva is even groot als …) positief
WERKWOORDEN
DEFINITIE
Werkwoord = woord dat een werking od een toestand uitdrukt.
=> brengen, hebben, eten, spelen, …
Werkwoorden zijn meestal verbonden met een onderwerp + kun je vervoegen + van tijd veranderen.
=> Ik werk al veel, maar hij werkte nog meer.
SOORTEN
ZELFSTANDIGE WERKWOORDEN, KOPPELWERKWOORDEN EN HULPWERKWOORDEN
Zelfstandige werkwoorden = vormen de kern van het werkwoordelijke gezegde, hebben betekenis op zich.
=> Ilse verft Ilse verft haar haar.
Koppelwerkwoorden = hebben op zich weinig betekenis
=> komen voor in zinnen met een naamwoordelijk gezegde + krijgen pas betekenis wanneer we ze kopen aan
nwd van het gezegde
=> koppelwerkwoorden: ZWoBBeLS + heten, dunken en voorkomen (zijn, worden, blijken, blijven, lijken,
schijnen)
=> Sofie lijkt Sofie lijkt ziek te zijn.
Hulpwerkwoorden = werkwoorden die andere werkwoorden helpen om bepaalde tijd te vormen of om een
nuance uit te drukken
=> hebben weinig tot geen betekenis op zich
=> Heb je dat gezien? Zijn jullie al geland?
TRANSITIEVE EN INTRANSITIEVE WERKWOORDEN
Transitieve of overgankelijke werkwoorden = hebben een lijdend voorwerp bij zich.
=> Ik neem mijn zak mee. Ik neem iets mee
=> Heb je hem beetgenomen? Ik neem iemand beet.
Intransitieve of onovergankelijke werkwoorden = hebben geen lijdend voorwerp.
=> Het feest barsste los. Het feest barst iets los.
3
, TIJD
Tijd Onvoltooid Voltooid
Tegenwoordig Ik speel Ik heb gespeeld
Verleden Ik speelde Ik had gespeeld
Toekomend Ik zal spelen Ik zal gespeeld hebben
(tegenwoordig) Ik zou spelen Ik zou gespeeld hebben.
Toekomend (verleden
Bij onvoltooide tijden = actie is nog bezig
Bij voltooide tijden = actie is afgelopen
TELWOORD (NUMERALE)
DEFINITIE
Telwoord = woordt dat een bepaalde hoeveelheid of rangord aanduidt
=> tweeduizend, twaalf, …, derde, laatste, hoeveelste, …
SOORTEN
HOOFDTELWOORD OF RANGTELWOORD
Hoofdtelwoord: duidt hoeveelheid aan
-> nul, één, honderd, …
Rangtelwoord: duidt bepaalde rangorde aan
-> eerste, tweede, honderdste, …
BEPAALD OF ONBEPAALD
Bepaald: noemt een precieze hoeveelheid
-> honderd, negende, vijfduizend, …
Onbepaald: duidt een niet-precieze hoeveelheid aan
-> honderden, vele, weinig, zoveelste, …
VOORNAAMWOORD (PRONOMEN)
DEFINITIE
Voornaamwoord = woord dat verwijst naar een zelfstandigheid (persoon, dier, ding, …) zonder de
zelfstandigheid te benoemen.
=> We brengen u heuglijk nieuws.
4