FINANCIEEL RECHT
INLEIDING
• Algemene informatie
o Inhoudelijke vragen
▪ Tijdens de pauze / na de les
▪ Via e-mail of op afspraak: reinhard.steennot@ugent.be of michel.tison@ugent.be
o Praktische vragen: iris.deroo@ugent.be
o Cursusmateriaal
▪ Wetboek
▪ Syllabus + documentatie (rechtspraak en rechtsleer)
▪ Slides
▪ Lesnota’s !!
o Examen
▪ Periode gebonden evaluatie adhv een schriftelijk examen met open vragen
➢ Casussen (50%)
➢ Theorievragen (40%)
➢ Juist-fout met korte motivering (10%)
▪ Gebruik wetboek toegelaten
o Organisatie van de colleges
▪ Duobaan
▪ Tijdstip hoorcolleges en plenair werkcollege: maandag van 8u30-11u15
▪ Doel plenair werkcollege: voorbereiding op het oplossen van de casussen op het examen
betreffende het kredietrecht en kapitaalmarktrecht
• Overzicht van de lessen: drie grote delen, maar de bescherming van de gebruiker van financiële diensten is
vaak een samenspel van regels uit verschillende van onderstaande categorieën
o Deel 1: privaat bankrecht: rechten en plichten van partijen in de relatie tussen financiële instellingen en
hun cliënten (zijnde ondernemingen of privépersonen) => (pre)contractuele verhouding
▪ Rekeningen en betalingen
▪ Kredieten
➢ Commerciële kredieten
➢ Consumentenkrediet
➢ Hypothecair krediet
o Deel 2: statuut financiële instellingen
▪ Publiek bankrecht
▪ Op welke wijze worden banken gereguleerd, wordt er toezicht op hen uitgeoefend, aan welke
voorwaarden moeten banken voldoen (vb. vergunningen, erkenningsvoorwaarden),…
o Deel 3: kapitaalmarktrecht
▪ Regulering en werking van de primaire en secundaire kapitaalmarktrechten
▪ Verzekeren integriteit kapitaalmarkten
▪ Beleggersbescherming (privaat bankrecht + kapitaalmarktrecht)
1
, DEEL I. PRIVAAT BANKRECHT
• HOOFDSTUK I. GELDREKENINGEN EN BETALINGSVERRICHTINGEN
o Algemeen
▪ Relatie tussen kredietinstelling en cliënt: geldverrichtingen vinden doorgaans plaats via rekening
(beperkte mogelijkheid tot OTC-transacties)
Rekeningen spelen vandaag een zeer belangrijke rol in de relatie tussen een financiële instelling en haar cliënt en
dat heeft eenvoudigweg te maken met het feit dat vandaag nagenoeg alle verrichtingen die gaan plaatsvinden in
de relatie tussen een financiële instelling en haar cliënt tot uitdrukking moeten komen in een boeking in rekening.
Dat wilt zeggen dat de mogelijkheid om verrichtingen te doen met een financiële instelling zonder dat men daarbij
een rekeningovereenkomst aan gaat openen uitermate beperkt is geworden (Vb.: wisseltransactie vanwege een
buitenlandse toerist in België kan zonder dat er een rekening wordt geopend). Wanneer over het algemeen
verrichtingen worden gesteld met banken zal men telkenmale een rekening moeten openen (vb. check innen moet
via een bankrekening en indien men dit wilt bij een bank waar men geen rekening heeft dan kan dat maar zal men
eerst een rekening moeten openen waarop het betrokken bedrag dan gecrediteerd wordt vooraleer men het kan
afhalen). Met andere woorden: belangrijk ruimer kader => transacties vinden plaats via rekeningen.
▪ Geldrekeningen moeten worden onderscheiden van effectenrekeningen
➢ Zicht- of betaalrekening
❖ Verrichten van betalingstransacties
❖ Belangrijkste functie is dan ook deelnemen aan betalingsverkeer
➢ Spaarrekening
❖ Gelden waarvan wordt verwacht dat men ze niet meteen nodig zal hebben
❖ Klassiek wordt er aangegeven dat gelden op een spaarrekening worden geplaatst
omdat men mbt die gelden ook een zeker rendement wilt gaan realiseren want aan
een spaarrekening is een rente verbonden
➢ Termijnrekening
❖ Variant op de spaarrekening maar grote verschil bestaat er in dat waar een
spaarrekening een contract is van onbepaalde duur waarbij de tegoeden steeds op
zicht opvraagbaar zijn dat niet het geval is voor een termijnrekening
❖ Termijnrekening heeft een vooraf bepaalde duur, maar gedurende die termijn staan
de gelden vast en kan men daar niet over beschikken (tenzij mits betaling van een
schadevergoeding) dus het principe is dat de gelden op een termijnrekening niet
opvraagbaar zijn op zicht (komen pas vrij op het ogenblik dat de looptijd van de
termijnrekening is afgelopen)
➢ Belang van het onderscheid: functie + toepasselijke regelgeving + fiscale behandeling
▪ Rechtsverhouding tussen kredietinstelling en cliënt: rekeningovereenkomst
Wanneer men gaat kijken naar de beschikbare rekeningen dan zijn er in wezen drie grote types van rekeningen
aanwezig die elk hun eigen functie hebben: (1) zichtrekening of betaalrekening; (2) spaarrekening; (3)
termijnrekening. Allen hebben verschillende functies, met daaraan ook gekoppeld een verschillende fiscale
behandeling. Als men bijvoorbeeld gaat kijken naar de interesten die worden gegenereerd via zogenaamde
gereglementeerde spaarrekeningen dan zijn die vandaag vrij van roerende voorheffing. Wanneer men daarentegen
gaat kijken naar de interesten die worden gegenereerd via een termijnrekening dan gaat men zien dat daar wel
roerende voorheffing verschuldigd is. De vaststelling dat er voor de ene categorie van interesten geen en voor de
andere wel roerende voorheffing verschuldigd is, is natuurlijk een belangrijke vaststelling omwille van het feit dat
dit een aanzienlijke impact heeft op het nettorendement dat aan een rekening verbonden is. Afhankelijk van het
soort van rekening waarover het gaat, zijn er ook bepaalde bijzondere reglementeringen van toepassing die dan de
2
,gebruiker (veelal de consument) een bijzondere bescherming gaat bieden in de verhouding tot die financiële
instelling waarmee hij een rekeningovereenkomst heeft gesloten.
o Soorten geldrekeningen
▪ 1. Zicht- of betaalrekening
➢ Contract van onbepaalde duur
➢ Tegoeden opvraagbaar op zicht
➢ Mogelijkheid tot verrichten van betalingstransacties
❖ Gevolg: toepassing regelen inzake betalingsdiensten uit Boek VII WER
❖ Art.VII.4 ev. WER
➢ Al dan niet mogelijkheid tot het opnemen van krediet (indien krediet: impact betalingen
Boek VII WER inzake consumentenkrediet)
De doelstelling van de zicht- of betaalrekening is vooral om betalingstransacties te kunnen gaan doorvoeren en
voor het overige moet worden benadrukt dat bepaalde bijzondere reglementering hetzij automatisch hetzij
afhankelijk van de modaliteiten van de rekening van toepassing wordt. Een zichtrekening is in principe een contract
van onbepaalde duur en de tegoeden zijn opvraagbaar op zicht. Waar men als gebruiker van een zichtrekening
minder bij stilstaat, is het feit dat op zo een betaalrekening heel wat bijzondere regelgeving van toepassing is.
Doordat zichtrekeningen de mogelijkheid bieden om betalingstransacties te verrichten, gaan zij onder de
toepassing vallen van Boek VII WER. Dit boek omvat een hele reeks van bepalingen die van toepassing zijn op
betalingsdiensten en een hele reeks van die regelen inzake betalingsdiensten betreft raamcontracten die worden
gesloten aangaande betalingsdiensten. Een zichtrekeningovereenkomst is zo een raamcontract en zal dus
onderworpen zijn aan de regelen van Boek VII WER die betrekking hebben op betalingsdiensten. Voorbeeld dat
wijst op de bijzonderheid van de regeling die toepassing kan vinden: wanneer een financiële instelling een
zichtrekening gaat aanbieden dan is zij verplicht om een informatiedocument betreffende de vergoedingen ter
beschikking te gaan stellen van de consument. In artikel 4 ev. WER kan men allerlei gedetailleerde regelen gaan
lezen mbt de wijze waarop dat informatiedocument ter beschikking moet worden gesteld. Dat document is een
gestandaardiseerd document, het is de wetgever en vervolgens de regelgever via koninklijk besluit die bepaalt hoe
dat gestandaardiseerd document eruit ziet en van welke diensten het tarief moet worden vermeld (diensten die
door de regelgever als meest representatief worden beschouwd, die door de doorsnee rekeninghouder het vaakst
worden gebruikt). Dat document moet ter beschikking worden gesteld van de consument.
Men ziet regelmatig dat in het huidige financieel recht vaak wordt gewerkt met gestandaardiseerde documenten.
Wat is daar eigenlijk de bedoeling van? Wat is het voordeel wanneer men dat gaat vergelijken met een algemene
verplichting om welbepaalde informatie over bepaalde zaken te gaan geven? => gemakkelijker vergelijkbaar welke
de vergoedingen zijn die door verschillende aanbieders van zichtrekeningen worden aangerekend dus de
standaardisatie voor wat betreft de zichtrekening moet toelaten dat beleggers eenvoudiger kunnen vergelijken en
nadat ze vergeleken hebben een geïnformeerd besluit kunnen gaan nemen. DUS eerste element indien het gaat
om een zicht- of betaalrekening: laat betalingstransacties toe dus moet men rekening houden met de regelen inzake
betalingsdiensten uit Boek VII WER.
Zichtrekeningen kunnen ook een kredietfaciliteit omvatten, maar dat hoeft niet noodzakelijk het geval te zijn. De
kredietfaciliteit bestaat er in dat men aan de cliënt de mogelijkheid gaat geven om ten belope van een bepaald
bedrag onder nul te gaan (vb. mogelijkheid om tot een plafond van €1000 in het rood te gaan op de zichtrekening).
Dat is dan een recht dat de cliënt heeft obv een overeenkomst die men met de bank heeft gesloten. De kans is zeer
groot dat de meeste cliënten die student zijn dat recht niet hebben omdat zij geen inkomsten hebben die een
dergelijke kredietfaciliteit in hoofde van de rekeninghouder rechtvaardigen. Waarom is dat zo belangrijk? => als er
zo een kredietfaciliteit aan de rekening verbonden is, dus als men het recht heeft om onder nul te gaan, dan gaat
men voor wat betreft die rekening ook rekening moeten gaan houden met de regelen inzake consumentenkrediet
die opnieuw vervat liggen in Boek VII WER. Die regelen inzake krediet zullen enkel gelden wanneer die
3
,rekeninghouder een consument is. Meer bepaald zal men dan zien dat er in Boek VII WER een aantal regelen zijn
voor geoorloofde debetstanden op rekening. Wanneer men het recht heeft om onder nul te gaan dan is dat een
geoorloofde debetstand op rekening. Hier ziet men al meteen een element van de complexiteit van het financieel
recht, men gaat bijvoorbeeld zien dat het toepassingsgebied van de regelen inzake betalingsdiensten uit Boek VII
WER niet beperkt is tot consumenten, terwijl de regelen inzake consumentenkrediet uit Boek VII WER wel beperkt
is tot consumenten. Men zal dus steeds moeten gaan nagaan welke het toepassingsgebied is van een welbepaalde
regel om te weten of men er bij een bepaalde rekeningovereenkomst al dan niet rekening mee moet houden.
▪ 2. Spaarrekening en gereglementeerde spaarrekening
➢ Spaarrekening
❖ Contract van onbepaalde duur
❖ Tegoeden opvraagbaar op zicht (desgevallend contractueel gemodaliseerd)
❖ Nooit debet positie / kredietverlening (en dus ook geen toepassing van regelen
consumentenkrediet)
❖ Geen toepassing regelen inzake betalingsdiensten uit Boek VII WER (uitzondering:
kosteloze beëindiging voor gereglementeerde spaarrekening)
De spaarrekening heeft als functie om gelden op een rekening te plaatsen om op die manier een rendement te gaan
realiseren. Wanneer men het heeft over de regelen die van toepassing zijn op zo een spaarrekening dan moet men
een verder onderscheid gaan maken tussen twee categorieën van spaarrekeningen: de gereglementeerde
spaarrekening en de niet-gereglementeerde spaarrekening. Als men gaat kijken naar het fiscale regime dat
gekoppeld is aan de gereglementeerde spaarrekening en het fiscale regime van de niet-gereglementeerde
spaarrekening dan is dat een geheel verschillend regime. Bij gereglementeerde spaarrekeningen zijn de interesten
die de gereglementeerde spaarrekeningen opleveren vrijgesteld van roerende voorheffing ten belope van
€990/persoon. De rente die men binnenhaalt via een gereglementeerde spaarrekening is vandaag de dag dan
sowieso vrijgesteld van roerende voorheffing. Bij niet-gereglementeerde spaarrekening is het een totaal ander
verhaal want de opgeleverde interesten zijn een roerende voorheffing verschuldigd van 35%. Dat is een eerste
reden waarom men een onderscheid moet gaan maken tussen gereglementeerde en niet-gereglementeerde
spaarrekeningen, namelijk de fiscale behandeling van de interesten die door de rekening worden gerealiseerd. Een
tweede element is het feit dat er heel wat meer regelen zijn voor gereglementeerde spaarrekeningen dan voor
niet-gereglementeerde spaarrekeningen. Men gaat dus een heleboel van specifieke verplichtingen hebben die
toepassing vinden wanneer het gaat over een gereglementeerde spaarrekening, maar die men dus niet moet gaan
hanteren wanneer het gaat over een niet-gereglementeerde spaarrekening.
Algemene bedenkingen: een spaarrekening is een contract van onbepaalde duur. Dat is het grote verschil met de
termijnrekening die een contract zal zijn van bepaalde duur. Tweede element is dat tegoeden op een spaarrekening
steeds opvraagbaar zijn op zicht. Stel dat X €25.000 op een spaarrekening heeft staan en aan het loket van de bank
ten goede vraagt om dit bedrag op te nemen dan is het risico reëel dat men in de bank zegt dat dit niet mogelijk is
want enerzijds veiligheidsoverwegingen en anderzijds levert cash geld dat ergens ligt voor niemand rendement op.
Langs de ene kant zijn de spaartegoeden dus wel opvraagbaar op zicht, maar langs de andere kant zijn de banken
niet bereid om massa’s geld in de kantoren ter beschikking te gaan laten voor mocht er iemand langskomen om dat
geld op te vragen. Hoe doet men dat? => opvangen via de algemene bankvoorwaarden die de
rekeningovereenkomst beheersen. Zij zullen over het algemeen gaan bepalen dat wanneer men een bepaald
bedrag wilt gaan opvragen men daarvan een aantal werkdagen vooraf kennis zal moeten over geven aan de
betrokken financiële instelling. Dit is een specifieke vraag, maar de algemene bankvoorwaarden spelen een
belangrijke rol in het privaat bankrecht want zij gaan heel vaak een bepalende invloed hebben op de rechten en
plichten van de partijen. De algemene bankvoorwaarden worden door de bank zelf opgesteld en dus ook zoveel
mogelijk in het eigen voordeel, maar zij kunnen natuurlijk niet om het even wat gaan bepalen in de algemene
voorwaarden omdat er een heleboel dwingende regels zijn die tot doel hebben om de rekeninghouder (soms in het
algemeen, maar soms ook alleen de consumentenrekeninghouder) te gaan beschermen. Wat voor zichtrekeningen
4
,betreft, is het mogelijk om aan die zichtrekeningen krediet te verbinden maar dat is nooit het geval bij een
spaarrekening. Er kan aan een spaarrekening geen krediet worden gekoppeld, wat betekent dat de regelen uit Boek
VII WER mbt consumentenkrediet niet van toepassing zullen zijn. Bovendien is een spaarrekening in tegenstelling
tot een zichtrekening ook niet bedoeld om daar betalingstransacties mee te gaan verrichten waardoor ook de
regelen inzake betalingsdiensten uit Boek VII WER niet van toepassing zullen zijn op de spaarrekening. Het juridisch
kader verschilt dus sterk: zichtrekeningen hebben Boek VII WER en de spaarrekeningen niet, met uitzondering van
één enkele bepaling inzake de kosteloze beëindiging van gereglementeerde spaarrekeningen.
➢ Bijzondere regelen voor gereglementeerde spaarrekeningen
❖ Betreffende de rente (via KB/WIB): verplicht (en uitsluitend) => basisrente +
getrouwheidspremie (maxima en minima)
❖ Document met essentiële spaardersinformatie bij commerciële gereglementeerde
spaarrekening (KB 18 juni 2013): voorafgaande goedkeuring FSMA vereist
Binnen de categorie van de spaarrekening moet men dus een bijkomend onderscheid maken tussen
gereglementeerd en niet-gereglementeerd in eerste instantie om te weten of interesten die door de rekening
worden gecreëerd al dan niet onderworpen zijn aan roerende voorheffing. De vrijstelling van roerende voorheffing
die de wetgever heeft voorzien voor wat betreft interesten die gegenereerd worden door een gereglementeerde
spaarrekening is wel nog aan een aantal bijzondere voorwaarden verbonden. Dus opdat men zou kunnen spreken
van een gereglementeerde spaarrekening waaraan dat fiscaal gunstregime is gekoppeld, moet er aan een aantal
voorwaarden zijn voldaan en deze worden bepaald in het KB mbt het wetboek inkomstenbelasting.
Voorbeelden van beperkingen of voorwaarden die men in dat KB/WIB kan terugvinden. Eerste element is dat er
een regeling is uitgewerkt waarin men bepaalt welke soort van interesten er vandaag nog kan worden toegekend
via een gereglementeerde spaarrekening in het kader van dat speciaal gunstregime. Zo bijvoorbeeld is er een regel
die ingeeft dat de interest uitsluitend kan en moet bestaan uit een basisrente en een getrouwheidspremie. Wat
betekenen deze begrippen? => de basisrente kan worden ontvangen vanaf de eerste dag van de opening van een
spaarrekening. Voor elk bedrag dat op de spaarrekening staat, zal men een bepaald percentage krijgen als
vergoeding. De rente wordt dus berekend op dagbasis en wordt éénmaal per jaar uitbetaald. Het loont de moeite
om het geld minstens twaalf maanden onaangeroerd op dezelfde spaarrekening te laten staan. Dan ontvangt men
namelijk een getrouwheidspremie die in vele gevallen hoger is dan de basisrente. Dit is dus een rente die de
gebruiker beloont voor zijn spaargedrag op langere termijn, extra rendement wanneer de gelden gedurende een
welbepaalde onafgebroken termijn op de rekening staan. De achterliggende gedachte is dat wanneer banken
werken met een getrouwheidspremie zij de klanten kunnen gaan stimuleren om de betrokken gelden bij die bank
te gaan houden. In 2013 werd er een regeling gecreëerd waarbij men de getrouwheidspremie pas kon verwerven
wanneer men de gelden gedurende een onafgebroken termijn van twaalf maanden op de spaarrekening had laten
staan, maar een getrouwheidspremie moet vier keer per jaar worden uitbetaald.
Voorbeeld: man plaatst op 10 februari 2020 een bedrag van €25.000 op zijn spaarrekening. De getrouwheidspremie
zal verworven zijn op 10 februari 2021, namelijk op het ogenblik waarop de gelden gedurende een termijn van één
jaar onafgebroken op de rekening hebben gestaan. Voor 2013 werd de getrouwheidspremie die reeds op 10
februari werd verworven pas uitbetaald op 1 januari van het daarop volgende jaar dus het kon met andere woorden
heel lang gaan duren vooraleer het bedrag van de rente dat men via een getrouwheidspremie had verkregen
daadwerkelijk op de rekening werd gestort. De wetgever heeft in 2013 dat systeem aangepast door vier momenten
in te voeren waarop een verworven getrouwheidspremie moet worden gestort (1 januari, 1 april, 1 juli en 1
oktober). In dit voorbeeld zal dus op 1 april 2021 ipv op 1 januari 2022 (wat vroeger het geval was) de
getrouwheidspremie moeten worden uitbetaald. Daarnaast bestaan nog een aantal andere voorwaarden waaraan
voldaan moet zijn. Voorbeeld: men mag als bank bepalen voor welk minimaal of maximaal bedrag een bepaald
rendement geldt. Zo zijn er vandaag heel wat banken met verschillende spaarrekeningen waarbij zij op een
bepaalde spaarrekening een hoger rendement bieden, maar op voorwaarde dat men hier bijvoorbeeld niet meer
5
,dan een bedrag van €5000 op gaat plaatsen. Wat niet mag in het kader van een gereglementeerde spaarrekening
is zeggen om een hoger rendement enkel toe te kennen aan nieuwe klanten of voor verse gelden. MAAR deze regels
gelden dus wel enkel voor gereglementeerde spaarrekeningen, bij niet-gereglementeerde spaarrekeningen geldt
de bijzondere regeling van het KB/WIB niet.
Tweede element: wanneer het gaat over gereglementeerde spaarrekeningen moet er ook een document met
essentiële spaardersinformatie verstrekt worden. Ook hier gaat men dus een verplichting creëren in hoofde van de
financiële instelling om een gestandaardiseerd informatiedocument te gaan verstrekken aan de spaarder en dit
voorafgaand aan het ogenblik waarop de spaarder zijn beslissing gaat nemen om de gelden bij de ene of de andere
financiële instelling te gaan plaatsen. Potentiële cliënten dienen dus op een eenvoudige manier de
informatiedocumenten te vergelijken zodat zij een geïnformeerd besluit kunnen gaan nemen. Wat hier vooral
bijzonder is, is het feit dat dit document voorafgaandelijk aan de commercialisering van de betrokken spaarrekening
door de FSMA moet worden goedgekeurd.
De Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) is een instelling die naast de Nationale Bank van België
(die zich bezighoudt met de kredietwaardigheid en de solvabiliteit van spelers in dat financieel verkeer) en de FOD
Economie (bevoegdheden inzake financiële diensten zoals controle op de naleving van kredietreglementering en
betalingsdiensten) sinds 1 april 2011 toezicht houdt op de Belgische financiële sector en zich vooral toespitst op de
bescherming van de bewaarder en de belegger. In België bestaan er dus drie instellingen die waken over de regelen
van financieel recht. Het document met essentiële spaardersinformatie wordt dus voorafgaandelijk goedgekeurd
door de FSMA. Als een financiële instelling een gereglementeerde spaarrekening zou gaan commercialiseren zonder
dat zij de voorafgaande goedkeuring van de FSMA vraagt mbt dat document essentiële spaardersinformatie dan
kan de FSMA daarvoor een administratieve sanctie opleggen. Men moet ervoor zorgen dat men de reglementering
absoluut gaat respecteren. Het feit dat de FSMA als toezichthouder een dergelijk gestandaardiseerd document a
priori gaat goedkeuren, en dus onder meer zal controleren of aan de voorwaarden van het KB/WBI is voldaan,
impliceert niet dat de financiële toezichthouder verantwoordelijk wordt voor bijvoorbeeld de solvabiliteit van de
betrokken instelling. Men gaat niet waarborgen dat de betrokken aanbieder van de spaarrekening kredietwaardig
is want het is in dat geval de Nationale Bank die gaat waken over de solvabiliteit van de instellingen. Loopt er toch
iets mis dan bestaat er een depositobeschermingsregel. Hier gaat de FSMA alleen maar gaan nagaan of de regelen
mbt de aanbieding van gereglementeerde spaarrekeningen zijn gerespecteerd.
▪ 3. Termijnrekening
➢ Bepaalde duur: niet op zicht opvraagbaar
➢ Geen krediet / geen toepassing regelen betalingsdiensten
Een termijnrekening is een contract van bepaalde duur en de tegoeden die op een termijnrekening worden
geplaatst, zijn niet vrij opvraagbaar/niet opvraagbaar op zicht. Dat is een belangrijk verschil met de spaarrekening.
Een tweede verschil met de gereglementeerde spaarrekening is dat de interesten die gegenereerd worden via een
termijnrekening niet kunnen genieten van het gunstige fiscaal regime. Men kan de interesten van een
termijnrekening en de interesten van een gereglementeerde spaarrekening dus niet zomaar met elkaar gaan
vergelijken. Om het nettorendement van een termijnrekening vast te stellen, zal men namelijk rekening moeten
houden met het feit dat ook daar een roerende voorheffing verschuldigd is. Uiteraard gaan de regelen inzake
krediet en betalingsdiensten geen toepassing vinden op termijnrekeningen want men kan er niets mee betalen en
er kan geen enkele kredietfaciliteit aan worden verbonden. Dat betekent eigenlijk dat voor wat betreft
termijnrekeningen er geen bijzondere privaatrechtelijke regels van toepassing zijn. Als men het had over de
gereglementeerde spaarrekening dan was er een gestandaardiseerd informatiedocument, maar als het gaat over
de commercialisering van een termijnrekening dan is er geen dergelijk informatiedocument voorzien in de Belgische
reglementering. Eigenlijk is dit eigenaardig want het gaat enigszins over een vergelijkbaar iets, maar niettemin ziet
men dat er een totaal verschillen juridisch kader is en daar is wat de prof betreft niet echt een logische verklaring
voor. Men valt dus terug op de algemene regelen van het gemeen recht en desgevallend het consumentenrecht.
6
,Daarin kunnen wel een aantal algemene informatieverplichtingen in vervat zitten, maar men blijft buiten het kader
van de gestandaardiseerde documenten die een eenvoudige vergelijking mogelijk moet maken.
➢ Rekeningen met elektronisch geld
Rekeningen met elektronisch geld gaan over monetaire waarden die opgeslagen zijn op een drager (materieel of
immaterieel) die een vordering op een uitgevende instelling vertegenwoordigt en die gehanteerd kan worden bij
andere entiteiten dan de uitgevende instelling zelf. Wanneer men een PayPal rekening heeft dan is dat een rekening
met elektronisch geld en deze zal ook onder de toepassing vallen van de regelen inzake betalingsdiensten uit Boek
VII WER omdat de rekening met elektronisch geld toelaat om betalingstransacties te gaan verrichten.
➢ Rekeningen met cryptomunten (vb. Bitcoin)
Dat contrasteert met rekeningen met cryptomunten. Cryptogeld is waarde in de vorm van een bedrag in
een cryptovaluta. Dit laatste is een soort digitale munteenheid, die vaak gebruikt wordt als alternatief geldsysteem
voor de reguliere geldsoorten. 's Werelds bekendste cryptovaluta is de bitcoin. In hoeverre cryptogeld
werkelijk geld is, is omstreden. Juridisch is dat een wereld van verschil met de rekening met elektronisch geld want
waar uiteindelijk de uitgifte van elektronisch geld het voorwerp uitmaakt van specifieke reglementering waarop die
rekening met elektronisch geld de regelen uit Boek VII WER inzake betalingsdiensten van toepassing zijn, is dat niet
het geval voor de rekeningen met cryptomunten. Er bestaat geen bijzondere reglementering voor de rekeningen
met cryptomunten en dat heeft voornamelijk te maken met het feit dat de cryptomunten zoals de bitcoin niet
kunnen worden gekwalificeerd als elektronisch geld. Waarom niet? => cryptomunten worden niet uitgegeven door
een centrale uitgevende instelling met als gevolg dat wanneer het gaat over betalingen verricht in bitcoin men geen
enkele specifieke regel zal terugvinden in het financieel recht die de houder van de rekening bescherming moet
gaan bieden.
o Recht op rekening?
▪ Overeenkomst intuitu personae?
➢ Verplichting voor bank rekening te openen?
➢ Algemeen: neen!
❖ Nuance: handelaars/ondernemingen
❖ Uitzondering: basisbankdienst voor consumenten
➢ Bijzondere regeling basisbankdienst (Art.VII.57 WER)
❖ Consument (die legaal in een lidstaat verblijft): recht op basisbankdienst
❖ Consument: natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn
beroepsactiviteit vallen
Heeft men een recht op een rekening, kan men naar een bankkantoor gaan en eisen om daar een rekening te
openen? Kan men van een bank gaan eisen dat zij een rekeningovereenkomst sluit? => gemeenrechtelijk
onderscheid maken tussen langs de ene kant handelaars en langs de andere kant consumenten natuurlijke
personen waarbij men aan de consumenten natuurlijke personen een soort van mensenrecht zou gaan kunnen
toekennen waarbij men zegt dat iedereen het recht moet hebben om gebruik te kunnen maken van een bepaald
bankdienst. MAAR trapje hoger door terug te keren naar het verbintenissenrecht want men kan niemand gaan
dwingen om een overeenkomst te sluiten. Welk essentieel principe beheerst het verbintenissenrecht en zal in het
burgerlijk wetboek ook zo worden ingeschreven? => de wils- of contractvrijheid waarbij in principe eenieder vrij is
om al dan niet te contracteren en waarbij eenieder gaat kiezen met wie men contracteert dus als men dat principe
gaat toepassen dan zou men eigenlijk moeten zeggen dat er in hoofde van een financiële instelling geen enkele
verplichting bestaat om met de ene of de andere partij een rekeningovereenkomst te gaan sluiten.
Nuances: als het gaat over consumenten heeft de wetgever ingegrepen en via de reglementering inzake
basisbankdienst bepaald dat een consument sowieso recht heeft op één zichtrekening (dus geen spaarrekening of
termijnrekening) waaraan bepaalde betalingsdiensten zijn verbonden. Met die basisbankdienst komt men in de
7
,buurt van een mensenrecht, men noemt het geen mensenrecht maar opdat iedereen volwaardig zou kunnen
deelnemen aan het economisch verkeer moet men in het bezit zijn van een zichtrekening. Men moet de
mogelijkheid hebben om via rekening gelden te ontvangen en gelden te gaan overmaken, want men kan vandaag
in de huidige maatschappij niet meer volwaardig deelnemen aan het economisch verkeer wanneer men niet in het
bezit is van een rekening en wanneer men niet in staat is om bepaalde essentiële betalingsdiensten te gaan
verrichten. Vandaar dat de Belgische wetgever heeft voorzien in een regeling inzake basisbankdienst (bestaat ook
op Europees niveau maar België was eerder) waarbij men aan elke consument die legaal in een lidstaat verblijft het
recht geeft op een basisbankdienst. Dit recht bestaat uit een bankrekening met bankkaart waarmee men een aantal
faciliterende bankverrichtingen mee kan uitvoeren en is ratione personae beperkt tot consumenten. Wie is een
consument? => natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die zich buiten zijn beroepsactiviteit gaan
bevinden. Het gaat dus met andere woorden over iemand die een rekening heeft geopend voor privédoeleinden
en niet voor professionele doeleinden. Het loutere feit dat men op die rekening het loon ontvangt, verhindert niet
de kwalificatie als consument.
De consument krijgt dus een recht op een basisbankdienst >< onderneming heeft geen dergelijk recht op een
basisbankdienst dus daar speelt het principe van de contractvrijheid wel en kan een bank met andere woorden een
onderneming gaan weigeren om een rekening te gaan openen. Dat is bekritiseerd geweest in de rechtsleer en in
het bijzonder omdat er een koninklijk besluit bestaat (KB) waarin wordt bepaald dat elke handelaar in het bezit
moet zijn van een rekening. Hoe moet dat worden gelezen? => handelaar vervangen door het ruimere
ondernemingsbegrip. Om dus deel te kunnen nemen aan het economisch verkeer als onderneming moet men in
het bezit zijn van een rekening, maar langs de andere kant heeft men als onderneming geen recht op een rekening.
Banken zouden door het openen van een rekening te weigeren een onderneming kunnen verhinderen om deel te
nemen aan het economisch verkeer. Omdat de rekening een vereiste is om te kunnen deelnemen aan het
economisch verkeer vond men het in de rechtsleer dan ook niet fair dat ondernemingen geen recht hadden op een
rekening. DUS elke onderneming moet een rekening hebben, maar heeft geen afdwingbaar subjectief recht om een
rekening te gaan openen tav financiële instellingen.
Wat was oorspronkelijk het argument van banken om te zeggen dat het toekennen van een recht op een rekening
voor toen handelaars en nu ondernemingen niet overtuigend was? Wat zou een goed argument geweest zijn in
hoofde van een financiële instelling om te zeggen dat men hen niet kon dwingen om aan ondernemingen een recht
op rekening toe te kennen? => als men in het verleden een rekening ging gaan openen dan kon men gelet op de
technologische mogelijkheden die er destijds waren niet noodzakelijkerwijze gaan verhinderen dat er via die
rekening krediet werd opgenomen en als men krediet kon opnemen via een rekening dan liep men het risico dat
de onderneming op een later ogenblik niet in staat zou zijn om dat krediet terug te betalen. Vandaag gaat dat
argument niet meer op want men is reeds technologisch gezien zo ver gevorderd dat het voor financiële instellingen
perfect mogelijk is om de facto te verhinderen dat er krediet wordt opgenomen via een rekening want men kan
geen kredietfaciliteit verbinden aan een rekening waardoor een onderneming geen betalingen meer kan verrichten
die aanleiding zouden geven tot het ontstaan van een debetsaldo. Vandaag zijn er dus geen redenen meer, gelet
op het voortschrijden van de technologische mogelijkheden, om voor die ondernemingen geen recht op een
rekening te gaan creëren. Conclusie: ondernemingen hebben geen recht op het openen van een rekening en
consumenten hebben dat wel.
➢ Inhoud: zichtrekening (betaalrekening) + bepaalde verrichtingen (miv betaalkaart)
❖ Maar: geen recht op krediet (verbod)
❖ Uitvoering transacties mag niet tot debetstand leiden
➢ Maximale kostprijs: €12 (geïndexeerd => €16,26 in 2020)
➢ Mogelijkheid basisbankdienst te weigeren (limitatief aantal gevallen)
❖ Schending witwaswetgeving / veroordeling voor bepaalde misdrijven
❖ Bezit rekening met gemiddeld gecumuleerd creditsaldo op jaarbasis van €6000
❖ Niet: collectieve schuldenregeling / kredietovereenkomst
8
, ▪ Burgerlijk Wetboek bevat bijzondere regeling tav echtgenoten
Dat recht waarover de consumenten beschikken, is echter wel beperkt. Men is aan een heleboel van voorwaarden
onderworpen en de belangrijkste beperking die bestaat mbt de basisbankdienst is dat een consument slechts
aanspraak kan maken op een basisbankdienst wanneer men nog geen andere zicht- of betaalrekening heeft. Één
zichtrekening is immers voldoende om de sociale uitsluiting te gaan vermijden die men beoogt te remediëren met
de basisbankdienst. Aan de basisbankdienst is er ten tweede nooit krediet verbonden. Meer nog, banken moeten
erover waken dat wanneer de basisbankdienst wordt aangeboden de consument niet de mogelijkheid heeft om
onder nul te gaan. Men mag dus met andere woorden geen verrichtingen meer uitvoeren wanneer die
verrichtingen zouden gaan leiden tot een debetstand op de rekening. Mocht dat toch worden doorgevoerd dan zal
de consument geen enkele debetrente kunnen verschuldigd zijn mbt de debetstand die is ontstaan. Aangezien de
basisbankdienst een techniek is die door de wetgever werd gecreëerd voor de sociaal zwakkeren (want aan een
interessante klant zal men niet weigeren om een rekening te openen) heeft de wetgever meteen ook de kost die
maximaal verbonden mag worden aan die basisbankdienst beperkt. In 2020 is de maximale kostprijs op jaarbasis
van de basisbankdienst €16,26 en meer mag een bank daarvoor ook niet gaan aanrekenen. Dat betekent met
andere woorden dat de reële kost van zo een basisbankdienst voor een bank wellicht vaak hoger zal zijn dan de
kostprijs die zij mogen aanrekenen.
Wanneer mag men nu die basisbankdienst weigeren? => (1) wanneer de consument al ergens anders een
zichtrekening heeft; (2) wanneer zou blijken dat de consument elders rekeningen heeft (spaar- of termijnrekening)
waarvan het gemiddeld gecumuleerd creditsaldo op jaarbasis €6000 of meer bedraagt. Voorbeeld: een consument
heeft een eerste spaarrekening bij Fortis met daarop gemiddeld op jaarbasis €2500 en een tweede spaarrekening
bij ING met daarop gemiddeld op jaarbasis €3000. Kan de consument aanspraak maken op de basisbankdienst bij
KBC? => kijken naar het gecumuleerde saldo van de verschillende rekeningen dus in dit voorbeeld €5500 en dat is
minder dan €6000 dus zal de consument aanspraak kunnen maken op de basisbankdienst. Het feit dat het gaat om
een gemiddeld saldo betekent dat wanneer er ergens tijdens het voorbije jaar gedurende bijvoorbeeld enkele
dagen extra geld op de rekening heeft gestaan dat niet het recht op de basisbankdienst verhinderd want men moet
kijken naar het gemiddeld saldo op jaarbasis. De aanvraag van een basisbankdienst geschiedt via een
gestandaardiseerd aanvraagformulier en op dat formulier moet de consument verklaren of men al dan niet beschikt
over een gecumuleerd gemiddeld kredietsaldo van meer dan €6000 en daarbij is het irrelevant waar men daarover
beschikt. Men gaat dus in eerste instantie dat aan de consument zelf vragen, maar deze kan verkeerde informatie
geven (op straffe van valsheid in geschrifte) en dan zal het ervan afhangen of de financiële instelling dat kan
achterhalen of niet. (3) wanneer men reeds is veroordeeld voor het schenden van de witwaswetgeving. Hetzelfde
met een veroordeling voor bedrieglijk bankroet, valsheid in geschrifte, oplichting en dergelijke meer en de reden
daarvoor is logisch want men heeft dan in het verleden aangetoond dat men niet altijd betrouwbaar is. LET OP: het
feit dat men in een collectieve schuldenregeling zou zitten is geen argument om de basisbankdienst te gaan
weigeren. De mogelijkheden om dat te gaan weigeren in bepaalde gevallen zijn dus limitatief bepaald in de wet,
dus in alle andere omstandigheden gaat het over een recht op een basisbankdienst in hoofde van de consument.
Als men gaat trouwen, kan men dan nog na het huwelijk zelfstandig een zicht- of spaarrekening gaan openen zonder
de toestemming van de echtgenoot? => JA, maar het is eigenaardig dat dit in het burgerlijk wetboek staat want als
men een rekening opent op eigen naam zonder de betrokkenheid van de wederhelft dan moet de bank de andere
partner in kennis stellen van het feit dat men een rekening heeft geopend. In de realiteit gebeurt dat absoluut niet
altijd, banken gaan de kennisgeving vaak niet verrichten hoewel dat een regel is die in de wetgeving is ingeschreven.
Waarom niet? => de miskenning van de kennisgeving wordt niet specifiek gesanctioneerd.
o Rekeningovereenkomst
▪ Juridische kwalificatie
➢ Zichtrekening
9
, ❖ Bewaargeving (Art.1915 ev. BW)? => Neen: cassatie 16 september 1993 => geen
verbod compensatie
❖ Verbruiklening (Art.1892 ev. BW)? => Neen
❖ Contract ‘sui generis’
➢ Spaarrekening
➢ Termijnrekening
Juridische kwalificatie van de rekeningovereenkomst: kan men de rekeningovereenkomst civielrechtelijk als een
bepaald klassiek contract gaan kwalificeren? => JA, maar op vandaag is dat relatief beperkt. De vaststelling dat de
kwalificatie van beperkt belang is, heeft vooral te maken met twee elementen: (1) voor wat betreft zichtrekeningen
is er wel wat reglementering die dwingend van toepassing is en waarvoor dus met andere woorden de kwalificatie
niet van belang is; (2) men zit in de praktijk ook nog met de algemene bankvoorwaarden en zij gaan vaak in een
belangrijke mate van detail bepalen welke de rechten en plichten van de partijen zijn. Dat maakt dat de
civielrechtelijke kwalificatie voor het oplossen van heel wat problemen eigenlijk wat overbodig is geworden.
Wat men zeker weet mbt de zichtrekening is dat deze zeker niet kan worden gezien als een bewaargeving, wat dus
meteen impliceert dat de regelen uit het burgerlijk wetboek mbt die bewaargeving niet van toepassing zullen zijn
op de zichtrekening. Men weet dat zeker omdat het Hof van Cassatie in 1993 heeft geoordeeld dat de overeenkomst
inzake zichtrekening niet als een contract inzake bewaargeving kan worden beschouwd. Dat was een logische
uitspraak van het Hof want wanneer men gaat kijken naar het contract inzake bewaargeving dan ziet men eigenlijk
dat degene die de zaak in bewaring neemt niet mag overgaan tot het gebruiken van die zaak. Financiële instellingen
gaan uiteindelijk de deposito’s die werden verkregen van het cliënteel aanwenden om daarmee kredieten te gaan
verstrekken aan andere klanten dus het is met andere woorden inherent aan het financieel systeem dat de
ontvangen tegoeden wel gebruikt worden. Aangezien de klassieke bewaargeving net vereist dat er geen gebruik is
van de ontvangen zaak door de bewaarnemer is het logisch dat de zichtrekeningovereenkomst niet als een
bewaargeving kan worden beschouwd. Maar wat is het dan wel? => geen volledige eensgezindheid, er is een
stroming waarin wordt geargumenteerd dat de zichtrekening kan worden beschouwd als een verbruiklening maar
er is ook een andere stroming (die daarbij ook de meerderheidsopvatting lijkt te zijn) die aangeeft dat de
zichtrekening niet als een welbepaalde benoemde overeenkomst gekwalificeerd kan worden. Men is dan van
mening dat het gaat om een contract sui generis, een contract dat niet tot een van de klassieke civielrechtelijke
figuren kan worden gereduceerd. Vergelijkbare discussies gaan zich voordoen mbt de spaarrekening en mbt de
termijnrekening, al lijkt er voor wat betreft de termijnrekening meer eensgezindheid te zijn dat deze wel als een
verbruiklening kan worden beschouwd. Men spreekt van verbruikleen wanneer het zaken betreft die teniet gaan
door het gebruik ervan. Verbruiklening of eenvoudige lening is een contract waarbij de ene partij aan de andere
een bepaalde hoeveelheid zaken geeft, onder verplichting van degene die deze zaken ontvangt, evenveel zaken van
gelijke soort en hoedanigheid terug te geven. Waarom zou een termijnrekening meer bij de verbruiklening aan
kunnen lenen dan een zichtrekening? => heeft te maken met het verschillend doel van beide rekeningen.
Conclusie: het belang van die vraag naar de kwalificatie is op vandaag relatief beperkt, gelet op het feit enerzijds
dat er dwingende wetgeving is en anderzijds dat de algemene bankvoorwaarden in detail gaan reglementeren
welke de rechten en plichten van de partijen zijn.
▪ Rekeningovereenkomst wordt beheerst door ‘bankreglement’ (algemene/bijzondere
voorwaarden)
➢ Clausules eenzijdig opgesteld door kredietinstelling
➢ Normeren de contractuele verhouding tussen kredietinstelling en cliënteel
De algemene bankvoorwaarden zijn het geheel van regelen die eenzijdig worden opgesteld door de bank om de
rechten en plichten van de partijen in het kader van de rekeningovereenkomsten te gaan bepalen. In België worden
de algemene bankvoorwaarden opgesteld door iedere bank afzonderlijk, elke financiële instelling heeft dus zijn
eigen algemene bankvoorwaarden en dat is niet noodzakelijk het geval in andere landen (vb. Nederland heeft
10