,2. Hoe christenen hun geloof ‘her-inner-en’ en vieren in het liturgisch en pastoraal jaar
Hoe het liturgisch en pastoraal jaar telkens 1 element uit de christelijke geloofsbelijdenis onder de aandacht brengt
Wat geloven christenen eigenlijk?
De christenen geloven: ‘Jezus Christus’. De historische man Jezus van Nazareth krijgt de titel ‘Christus’. Hiermee willen christenen zeggen: ‘Ik
geloof dat Jezus van Nazareth, de Messias is. De mens die zich zo door Gods Geest liet leiden zodat God die Liefde is, zich in Hem kon
openbaren. Hij is gekruisigd en gestorven maar God heeft Hem uit de dood doen opstaan.’
Weetje
Later werd de geloofsbelijdenis uitgebreid tot ‘Jezus Christus, Gods Zoon en onze Verlosser
• De eerste letters van elk woord in deze zin vormen in het Grieks het woord ‘ichtus’ wat ‘vis’ betekent
• Hierdoor is de afbeelding van een vis één van de eerste christelijke symbolen geworden
• Pas na 1000 jaar werd het kruis het voornaamste symbool voor het christendom
• In de eerste eeuwen van het christendom was het kruis als Romeins marteltuig nog een te pijnlijke herinnering aan Jezus zijn dood
Weetje
Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde,
en in Jezus Christus, Zijn enige Zoon, onze Heer,
die ontvangen is van de Heilige Geest, geboren uit de Maagd Maria
die geleden heeft onder Pontius Pilatus,
gekruisigd is, gestorven en begraven,
die nedergedaald is ter helle, de derde dag verrezen uit de doden,
die opgevaren is ten hemel, zit aan de rechterhand van God, Zijn almachtige Vader,
vandaar zal Hij komen oordelen de levenden en de doden.
Ik geloof in de Heilige Geest,
de heilige Katholieke Kerk, de gemeenschap van de heiligen,
de vergiffenis van de zonden,
de verrijzenis van het lichaam,
het eeuwig leven.
Deze tekst is zeer oud, dat merk je aan de vele symbolische taal die verwerkt is hierin. Spreken over je geloof en over dat wat mensen
overstijgt, kan nooit in de eerste taal verduidelijkt worden.
Over de inhoud van de christelijke geloofsbelijdenis en vooral over de precieze verwoording ervan, werd in de eerste eeuwen van de kerk
ernstig nagedacht en gediscussieerd. Pas met de oecumenische concilies van Nicea in 325 en Constantinopel in 381 kwam men tot een
tekst waarover iedereen het eens was. Deze geloofsbelijdenis wordt vandaag nog altijd erkend door rooms-katholieken, orthodox-katholieken
en de meeste protestantse christenen.
Het liturgisch jaar als didactiek van de christelijke geloofsbelijdenis
Je kan dit vergelijken met een diamant met veel facetten. Telkens je deze diamant vastneemt, wordt 1 facet of zijde extra belicht. Je zet die
zijde dan op de voorgrond. Door de diamant langzaam om te draaien, ontdek je alle facetten en hierdoor de pracht van de volledige diamant.
,Het is een traditie van de kerk geworden om op vaste momenten in het jaar een ander aspect van de christelijke geloofsbelijdenis op de
-
voorgrond te plaatsen, hierdoor ontdek je de volledige christelijke geloofsbelijdenis. Op deze manier ontstond het liturgisch en het pastoraal jaar
waarin vaste aspecten van de geloofsbelijdenis onder het licht geplaatst worden.
Deze didactiek werd door de eerste missionarissen bedacht die in het West-Europa het christendom verkondigen. Ze hebben deze data
gekozen die aansloten bij de symboliek van de natuur en vaak ook bij heidense feesten.
Elk seizoen heeft zijn eigen symbolische betekenis bij mensen. We kunnen bijvoorbeeld zeggen dat iemand in de herfst van zijn leven is, dit zeg
je meestal wanneer je een bejaarde persoon bedoelt. Tegen jongere mensen zeg je vaak dat ze in de lente van hun leven zijn.
‘Lente’ betekent voor veel dichters en schrijvers het beeld van ‘toekomst zien’, ‘na een negatieve periode weer moed vinden’, ‘blijheid’. De
zomer betekent dan weer ‘oogsten’, ‘de vruchten plukken van je inzet’. Herfst gaat gepaard met ‘weemoed’, ‘afscheid nemen’, ‘denken aan
vergankelijkheid’. De winter staat symbool voor ‘koude’, ‘vereenzaming’, ‘depressie’. Winter betekent anderzijds ook ‘uitkijken naar licht’ en
‘verlangen naar warmte’ en ‘geborgenheid vinden’.
De gevoelens en symboliek die seizoenen oproepen, zijn universeel ook voor de voorchristelijke religies die in West-Europa bestonden, hierbij
aansloten. De zon werd aanbeden als een god in het Romeinse keizerrijk en bij de Germaanse en Keltische volkeren. De winterzonnewende
werd in het specifiek gevierd doordat de mensen het gevoel hadden dat de zonnegod op sterven lag. De mensen voerden rituelen uit en vierden
feest om de zonnegod opnieuw te laten geboren worden. Na de winter hadden ze ook feesten om ervoor te zorgen dat de aarde weer wakker
werd, in mei bijvoorbeeld werd de meiboom geplant. Tijdens het zaaien en planten, maar ook voor het oogsten van de gewassen, hield men
sterk rekening met de stand van de maan. Het oogstfeest was een feest dat ze aan het einde van de zomer vierden. Men was er ook zeer
sterk van overtuigd dat de geesten van overledenen terugkeerden en contact zochten met de levenden rond 1 november wanneer de bladeren
van de bomen vielen. Op dit moment moest je je beschermen om niet in de macht te komen van die ‘kwade geesten’.
Bij een goed opgebouwde godsdienstles ga je aansluiten bij wat de leerlingen al kennen en meemaken, missionarissen sloten bij hun
verkondigingen ook aan bij wat mensen al kenden en beleefden in hun eigen religie. De natuurfeesten kregen een nieuwe christelijke betekenis.
Sommige gebruiken werden overgenomen en kregen een nieuwe betekenis, andere gebruiken werden verboden doordat ze teveel angst met
zich meedroegen in plaats van vertrouwen te bieden aan de mensen.
Het liturgisch en het pastoraal jaar zijn in West-Europa gegroeid, ze sluiten aan bij de symbolische kracht van de seizoenen in het noordelijk
halfrond. Op de evenaar en in het zuidelijk halfrond sluiten christenen het liturgisch jaar helemaal niet aan bij de seizoenen.
Het liturgisch jaar in de godsdienstlessen van de lagere school
Het Rooms-Katholiek leerplan heeft in elk leerjaar aandacht voor het liturgisch en pastoraal jaar, er zit een mooie opbouw in verwerkt waarin
leerlingen elk jaar iets meer van de christelijke geloofsbelijdenis kunnen ontdekken en ze zich hierin kunnen verdiepen. Hierdoor is er ook een
spiraalbeweging aanwezig, in de lessen sluit je best aan bij wat leerlingen al kennen maar ook bij de symboliek van de seizoenen en hoe zij die
ervaren.
-
In de godsdienstles hang je deze poster best op waarop het liturgisch en pastoraal jaar zijn afgebeeld.
Met behulp van natuurelementen kan je de sfeer van de seizoenen oproepen om dan inhoudelijk door te
gaan naar de geloofsinhoud van elk feest.
, Licht voor de wereld: in Jezus komt God de mens nabij. De KERSTCYCLUS
Advent: verlangen naar het Licht in de duisternis
Wanneer het donker wordt…
De advent is in de katholieke kerk de periode vanaf de 4e zondag voor Kerstmis. In onze gebieden zijn dit ook
de donkerste dagen van het jaar waarin mensen uitkijken naar het moment waarop de dagen opnieuw langer worden.
Duisternis is vaak het symbool van verdriet, uitzichtloosheid, moedeloosheid van mensen in het algemeen, maar
zeker ook van mensen die in armoede leven en uitsluiting ervaren.
Zoals we in de natuur uitkijken naar zonlicht wanneer het in december bijna licht wordt, zo kijken ook christenen uit
naar de komst van de Messias, de mens die Gods Liefdevolle wereld op aarde brengt.
Elke keer opnieuw kijkt de mens uit naar Licht in het donker, naar een wereld waarin vrede aanwezig is, gerechtigheid en liefde de boventoon
hebben.
Een wereld zoals God die droomt waarin alle mensen en de hele natuur tot zijn recht komen.
Een samenleving waar Jezus ook naar streefde en waarvan Hij de doorbraak aankondigde: het Rijk van God.
Advent is voor christenen de periode waarin ze zich voorbereiden op de komst van Jezus.
• Ze vragen zich af hoe ze Jezus in hun hart kunnen geboren laten worden, hoe ze kunnen groeien in het vertrouwen dat Jezus Christus
‘Het Licht’ is
• Ze proberen zelf ‘een licht’ te zijn voor mensen die ‘in het duister’ leven
• Ze willen actief meebouwen aan de wereld waarin iedereen tot zijn recht komt
Les geven over advent? Vraag je dan eerst zelf af…
Als je op een goede manier een les godsdienst wil geven, moet je je altijd eerst afvragen wat de inhoud van de les voor jou betekent en wat dit
voor de leerlingen kan betekenen. Bij de voorbereiding van de lessen over de advent is het belangrijk voor jezelf eerst de volgende vragen te
stellen:
• Hoe ervaar je zelf duisternis? Ben je bang in het donker? Vind je het akelig om bijvoorbeeld alleen in een donkere straat of bos of huis?
Vind je het spannend? Vind je het gezellig?
• Wat maakt jou droevig? Wie deed jou verdriet? Voel jij je soms ook eens moedeloos? Zijn er situaties die jij hopeloos vindt?
• Hoe beleef je zelf de ‘donkere dagen voor Kerstmis’? Kijk ook jij in de winter uit naar het langer worden van de dagen? Naar zonlicht?
Naar de lente?
• Hoe doorbreek jij de kilte in de duisternis? Letterlijk, maar ook figuurlijk?
• Duisternis is voor veel mensen symbool voor moedeloosheid, verdriet, angst. Kan jij je hierbij iets voorstellen? Welke symbolen heb je elf
voor deze gevoelens?
• Ook in onze taal bestaan er veel uitdrukkingen waarin verdriet, uitzichtloosheid, angst worden uitgebeeld met begrippen die naar duisternis
verwijzen. Bijvoorbeeld ‘in de put zitten’.
• Zoek voorbeelden uit je eigen leefwereld en uit de actualiteit waar je onrecht en uitzichtloosheid ziet bestaan. Waar het verdriet van
mensen je raakt.
• Herinner je je zelf een moment waarbij een lichtpunt je letterlijk en/of figuurlijk weer hoop gaf? Wanneer was dat?
• Kan je vertellen hoe je hoop en vertrouwen weer groeide hiermee? Welke mensen hebben voor jou al ‘licht’ in je leven betekend? Hoe ben
je zelf al een ‘licht’ geweest voor andere mensen?