MENSELIJKE
BIOLOGIE
2023-2024 psychologie 1ste bachelor
Korte samenvatting
,1
, HOOFSTUK 2: DE STRUCTUUR EN FUNCTIE VAN CELLEN
OPBOUW VAN EEN CEL
Interne structuren van een cel:
1. Celkern of nucleus
o Informatiecentrum met genetisch materiaal
2. Ribosomen
o Structuren samengesteld uit RNA
o Staat in voor eiwitsynthese
3. Endoplasmatisch reticulum ER
o Synthetiseert meeste chemische verbindingen die door cel worden aangemaakt
o 2 soorten ER:
▪ Ruw ER: oppervlakte bezaaid met ribosomen
- Synthese eiwitten
▪ Glad ER: zonder ribosomen
- Synthese van andere macromoleculen; verpakken eiwitten en lipiden
4. Golgi-apparaat
o Verpakking en verzendcentrum van de cel
o Verfijnt producten van ER
5. Blaasjes
o Omsluiten iets in de cel
o Verschillende soorten blaasjes:
▪ Blaasjes die cellulaire producten verzenden en opslaan: omsluiten en transporteren producten
van ER en golgi-apparaat
▪ Secretoire blaasjes: migreren naar plasmamembraan en geven hun inhoud buiten de cel af
▪ Endocytotische blaasjes: omsluiten bacteriën en grondstoffen uit extracellulaire omgeving
▪ Peroxisomen: enzymen voor afbraak van giftige afvalstoffen
▪ Lysosomen: spijsverteringenzymen
6. Mitochondriën
o Energiecentrale
Structuren voor ondersteuning en transport:
1. Cytoskelet
o Ondersteunt en verankert
structuren binnen de cel
2. Cilia en flagella
o Cilia: luchtwegen (haarachtig)
o Flagella: zaadcellen (haarachtig)
3. Centriolen
o Voor proces van celdeling
2
, HOOFDSTUK 3: VAN CELLEN NAAR ORGAANSYSTEMEN
4 types van weefsel:
- Epitheel
- Bindweefsel
- Spieren
- Zenuwen
EPITHEELWEEFSEL
= bestaan uit cellagen die verschillende oppervlakten en lichaamsholten bedekken en bekleden
→ vormen ook klieren (endocrien en exocrien)
Soorten epitheelweefsels:
- Squamous epithelium: vormt buitenoppervlakte van huid en bekleed binnenoppervlakten
van bloedvaten, longen, mond, keel en vagina (plat)
- Cuboidal epithelium: vormt niertubuli en bedekt oppervlakten van eierstokken (kubus)
- Columnar epithelium: bekleed delen van spijsverteringstelsel, voortplantingsorganen en
strottenhoofd (slijmbekercellen) (hoog en rechthoekig)
- Enkelvoudig of simple epitheel: 1 laag en zo dun dat er moleculen doorheen kunnen
- Gestratificeerd epitheel: meerdere lagen en biedt bescherming
Verbindingen van epitheelcellen:
1. Tight junctions: niks kan cel passeren
2. Adhesion junctions: enige beweging zodat weefsels zich kunnen uitrekken en buigen
3. Gap junctions: beweging van ionen en water mogelijk
BINDWEEFSEL
= weefsel dat zachtere organen tegen zwaartekracht ondersteunen, lichaamsdelen met elkaar verbinden, vet
opslaan en bloedcellen produceren
Vezelig bindweefsel: verbinding verschillende lichaamsdelen
Soorten vezels:
- Collageen vezels: geven kracht en zijn flexibel
- Elastische vezels: kunnen uitrekken zonder te breken
- Reticulaire vezels: structureel raamwerk voor zachte organen
- Los bindweefsel of areolair bindweefsel: omringt interne organen, spieren en bloedvaten
- Dicht bindweefsel: in pezen, ligamenten en onderste huidlagen
- Elastisch bindweefsel: rond organen die veel van vorm moeten veranderen
- Reticulair bindweefsel: intern raamwerk voor zachte organen
Gespecialiseerd bindweefsel: voor bepaalde functie in lichaam uit te voeren
- Kraakbeen: weefsel waaruit bot ontwikkeld, behoudt vorm van lichaamsdelen, beschermt en dempt
gewrichten
- Botten: harde minerale afzetting van calcium en fosfaat
- Bloed: plasma, RBC, WBC, bloedplaatjes
- Vetweefsel: vetopslag, isolatie en beschermlaag rond interne organen
3
,SPIERWEEFSEL
= weefsel dat bestaat uit cellen die gespecialiseerd zijn om in te korten of samen te trekken
3 soorten spierweefsels:
- Skeletspieren: verbonden met pezen die hechten aan botten en als ze samentrekken beweegt lichaam
- Hartspieren: onvrijwillige spier; als 1 cel wordt geactiveerd worden alle andere cellen ook geactiveerd
- Gladde spieren: omringt holle organen en buizen, onvrijwillige spier
ZENUWWEEFSEL
= weefsel dat bestaat uit cellen die gespecialiseerd zijn in het opwekken en doorgeven v elektrische impulsen
- Hersenen, ruggenmerg en zenuwen die info van en naar organen brengen
- Neuronen: wekken elektrische impulsen op en geven ze door
- Gliacellen: geven geen elektrische impulsen door, beschermen neuron en voorzien voedingstoffen
HUID ALS ORGAANSYSTEEM
Opbouw van huid:
- Epidermis= buitenste laag
o Meerdere lagen squamous epitheel
o 2 soorten cellen vormen epidermis:
▪ Keratinocyten: bescherming levende cellen die eronder bedekt zijn, snelle vervanging van
keratinecellen zorgt dat huid snel kan genezen
▪ Melanocyten: produceren donkerbruin pigment dat wordt opgepikt en opgeslagen door
keratinocyten, beschermt tegen Uv-straling
- Dermis= binnenste laag
o Vezels laten huid uitrekken als we bewegen en geven kracht
o Andere structuren in dermis:
▪ Haar
▪ Zachte spier: gehecht aan basis van haarzakje, gladde spieren trekken samen als koud
▪ Talgklieren: olieklieren
▪ Zweetklieren: regelen lichaamstemperatuur door zweet
▪ Bloedvaten: voeden cellen met voedingstoffen en verwijderen afvalstoffen
▪ Sensorische zenuwuiteinden: info over buitenomgeving
- Hypodermis= ondersteunende laag
4
, HOOFSTUK 4: HET SKELET
Skelet bestaat uit 3 soorten bindweefsel
- Botten
- Ligamenten
- Kraakbeen
Botten: levend weefsel dat verschillende soorten levende cellen, zenuwen en bloedvaten bevat
Opbouw van een lang bot:
- Bestaat uit een schacht (diafyse) met aan elk uiteinde een vergrote knop (epifyse)
o Dicht compact bot= bijna vaste structuur met centrale kanalen die zenuwen en bloedvaten bevatten
o Bestaat grotendeels uit osteocysten (= omsluiten levende cellen, gerangschikt in cilindrische
structuren: osteonen)
▪ Ontvangen voedingstoffen door diffusie van bloedvaten die door Haveriaans kanaal gaan
▪ Wanneer bot zich ontwikkeld en hard wordt, komen osteocysten vast te zitten in lacunes
▪ Blijven in contact met dunne kanaaltjes (canaliculi)
o Sponsachtig bot= rooster van harde, sterke trabeculae; vullen binnenste delen van epifysen
o Even hard als compact bot maar minder dicht
- Centrale holte in diafyse = gevuld met geel beenmerg (= vet dat gebruikt kan worden voor energie)
- Lange botten van bovenarmen en benen = gevuld met rood beenmerg (= RBC, WBC en bloedplaatjes)
- Buitenoppervlak is bedekt met laag bindweefsel (=periosteum)
Ligamenten: hechten aan bot en geven kracht aan bepaalde gewrichten maar maken beweging mogelijk
Kraakbeen: bevindt zich waar ondersteuning onder druk nodig is en beweging noodzakelijk is
3 soorten kraakbeen:
- Fibrocartilage: collageenvezels in dikke bundels → goed bestand tegen druk en spanning
- Hyalien kraakbeen: glad kraakbeen van dunne collageenvezels → embryonale structuren en bedekt
uiteinden van volwassen botten in gewrichten
- Elastisch kraakbeen: elastinevezels → geeft structuur aan uitwendig oor en epiglottis
5
,HERMODELLERING EN REPARATIE VAN HET BOT
4 cellen die betrokken zijn bij botvorming:
1. Chondroblasten: vormen model van toekomstig bot
2. Osteocyten: rijpe botcellen die structuur in stand houden
3. Osteoblasten: vorming nieuwe botcellen (calcitonine)
4. Osteoclasten: botoplossende cellen (bijschildklierhormoon)
4 soorten botten van het skelet:
- Lange botten
- Korte botten
- Platte botten
- Onregelmatige botten
HET AXICALE SKELET
- De schedel
o Schedelbeenderen: platte botten in schedel die hersenen omsluiten en beschermen
o Frontale bot
o 2 pariëtale botten
o 2 slaapbeenderen
o Wiggenbeen
o zeefbeen
o Gezichtsbeenderen: vormen voorkant van de schedel
o 2 bovenkaakbeenderen
o Gehemelte
o Vomerbot: deel van neustussenschot dat linker- en rechterhelft
verdeelt
o 2 zygomatic bones: jukbeenderen en buitenste gedeelte van
oogkassen
o Neusholte
o 2 traanbeenderen
o Onderkaak
o Achterhoofdsbeen
o Foramen magnum: waar wervelkolom aansluit op schedel en
ruggenmerg
o Sinussen: luchtruimte schedel en gezichtsbeenderen
- Tongbeen: maakt geen direct contact met andere botten van axiale skelet
- Wervelkolom of ruggengraad: bevestigingsplaats voor 4 ledenmaten en spieren
5 anatomische gebieden:
o Cervicaal: 7 nekwervels
o Thoracaal: 12 wervels
o Lumbaal: 5 wervels
o Sacrum: 5 versmolten sacrale wervels
o Stuitbeen: 4 gefuseerde wervels
- Ribben en borstbeen
o 12 ribben waarbij elk uiteinde van rib zich vertakt vanuit thoracale gebied
o Andere uiteinde van de bovenste 7 paren hechten zich aan het borstbeen
6
,APPENDICULAIRE SKELET
- Borstgordel: ondersteunend frame voor bovenste ledematen
o 2 sleutelbeenderen en 2 schouderbladen
o Arm en hand bestaan uit 30 verschillende botten
- Bekkengordel: bestaat uit 2 coxale botten, heiligbeen en stuitbeen
o Dijbeen/femur: langste en sterkste bot
o Knieschijf/patella: beschermt en stabiliseert kniegewricht
o Scheenbeen (tibia) en kuitbeen (fibula) komen samen bij 7 tarsale
botten (→ enkel en hiel)
o Middenvoetsbeentjes/metatarsals: 5
o Vingerkootjes/phalanges: 14
GEWRICHTEN, PEZEN EN LIGAMENTEN
- Vezelige gewrichten: verbinden botten in schedel en hersenen en
stabiliseren deze → dunne lijnen tussen schedelbotten
- Kraakbeengewrichten: verbonden door hyalien kraakbeen
- Synoviale gewrichten: meest beweegbare gewrichten waarin botten
worden gescheiden door dunne, met vloeistof gevulde holte
o Aan elkaar vastgemaakt en gestabiliseerd door ligamenten
o Binnenkant van holte is bekleed met synoviaal membraan
o Scharnierende oppervlakten bedekt met hyalien kraakbeen om wrijving
te verminderen
Verschillende soorten synoviale gewrichten:
1. Scharniergewricht: maakt beweging in 1 vlak mogelijk
▪ Kruisbanden
▪ Bursae of vochtzakjes
▪ Kraakbeenschijven of menisci
2. Kogelgewricht: maakt groter bewegingsbereik mogelijk → kom
ZIEKTEN EN AANDOENINGEN VAN HET SKELET
- Osteoporose: overmatig botverlies door onbalans tussen snelheid botafbraak door osteoclasten en
nieuwe botvorming door osteoblasten
- Verstuiking: gevolg van uitgerekte of gescheurde ligamenten → inwendige bloedingen
- Bursitis en tendinitis: ontsteking van bursae of pezen
- Artritis: algemene term voor gewrichtsontsteking
7
, HOOFDSTUK 5: HET SPIERENSTELSEL
3 verschillende soorten spieren:
1. Skeletspieren
2. Hartspieren
3. Gladde spieren
Functies van spieren:
1. Spieren produceren beweging: vrijwillig of onvrijwillig
2. Spieren bieden weerstand aan beweging
3. Spieren genereren warmte
SKELETSPIEREN
• Synergetische spieren= spieren die samenwerken om zelfde beweging te creëren
• Antagonistische spieren= spieren die tegenover elkaar staan
- Meeste skeletspieren hechten zich via pezen aan botten
Een enkele spier= groep individuele spiercellen met zelfde oorsprong en aanhechting en
zelfde functie
- Gerangschikt in bundels (fascicles) ingesloten in omhulsel van fibreus bindweefsel (fascia)
- Meerdere lagen fascia vormen pezen
Een enkele myofibril
- Z-lijn
- Sacromeer (een myofibril kan meer dan 100.000 sacromeren bevatten)
Een enkele sacromeer
- Dikke filamenten: samengesteld uit myosine
- Dunne filamenten: samengesteld uit actine
→ bij spiercontractie glijden myosine- en actinefilamenten langs elkaar
SAMENTREKKEN EN ONTSPANNEN VAN SPIEREN
4 elementen die van belang zijn om skeletspier te laten samentrekken en ontspannen
1. Skeletspier geactiveerd door zenuw
• Scheiden acetylcholine af → activeert skeletspieren
2. Zenuwactiviteit veroorzaakt Ca concentratie
• Komst van elektrische impuls zorgt voor het vrijkomen van calciumionen, calcium diffundeert in
celcytoplasma en komt in contact met myofibril
3. Aanwezigheid Ca veroorzaakt contractie
• Samentrekkingsmechanismen van glijdende filamenten: spieren trekken samen wanneer sacromeren
korter worden (ze worden korter als dikke en dunne filamenten langs elkaar glijden
• Calcium voorkomt of veroorzaakt contractieproces
o Bij aanwezigheid calcium bindt het aan troponine, waardoor myosinebindingsplaatsen op actine
vrijkomen. Myosine vormt kruisbruggen met actine en trekt de actinefilamenten naar het midden
van het sarcomeer, wat spiercontractie veroorzaakt.
4. Spiercel wordt niet meer gestimuleerd door zenuw, dus stopt de contractie
• Zenuwactiviteit stopt: zonder zenuwimpulsen komt er geen calcium vrij
8