Geschiedenis 3 ASO
Waarom leer ik dit vak?
Geschiedenis is de dialoog tussen verleden, heden en toekomst. Door inzicht te krijgen in wat
vroeger gebeurd is, kan je de huidige samenleving beter begrijpen.
je leert je eigen positie bepalen door ideeën en samenlevingen te bestuderen. Je leert af te
wegen wat de voor- en nadelen zijn. Je beseft wat de mogelijke gevolgen kunnen zijn. Je bent
in staat om maatschappelijke fenomenen vanuit meerdere perspectieven te bekijken.
De media kunnen een gebeurtenis vandaag als iets positief of als iets negatief voorstellen. Zo
gebeurt het ook bij de studie over het verleden. Bronnen bieden geen exacte weergave van dat
verleden. Op basis van een kritische bronnenanalyse maken historici een bepaald beeld van
het verleden. Dat beeld hangt af van hun persoonlijke situatie en van de context waarin ze
leven. Het komt er dus op aan om altijd kritisch te zijn over de teksten die je leest of de
afbeeldingen die je ziet.
Geschiedenis is meer dan data alleen. Geschiedenis is meer dan losse feitjes alleen. Data en
feiten zijn meer een kapstok die je een goede achtergrond bieden om een stapje verder te
gaan. Het is zinvol om te begrijpen hoe en waarom iets in de tijd verandert of gelijk blijft. Het
is leerrijk om te verklaren waarom bijvoorbeeld een politieke verandering tot een sociale
verandering kan leiden. Het is boeiend om te analyseren welke invloed een lokaal proces op
het internationale vlak heeft. Het is verrassend om te zien wat je allemaal uit foto's,
spotprenten of films kan afleiden.
Wat moet ik leren
In het vak geschiedenis van de derde graad bestudeer je de
samenlevingen na het ancien régime: de nieuwste tijd en de eigen tijd. Je
toont belangstelling en waardering voor de samenleving uit deze
historische periodes.
Historische vaardigheden
Op alle leerinhouden zal je historische vaardigheden moeten
toepassen. Deze zijn noodzakelijk om op een correcte manier om te
,gaan met bronnen
-informatie uit gevarieerd bronmateriaal opzoeken, ordenen, selecteren,
vergelijken en structureren en deze selectie kritisch verantwoorden
-op gevarieerd bronnenmateriaal de methode van de historische kritiek
toepassen.
-in historische informatie de hoofd- en bijzaken van elkaar kunnen
onderscheiden
-in historische informatie feiten en meningen van elkaar kunnen
onderscheiden
-historische informatie interpreteren en verbanden leggen tussen
informatie
-historische informatie situeren in het historisch referentiekader
-begrijpen dat geschiedenis een constructie van het verleden is op basis
van de interpretatie van het bronnenmateriaal
-je eigen standpunt bepalen tegenover een historisch probleem
-de leerinhouden verbinden met de actualiteit.
Gebruik van werkwoorden
Benoemen en uitleggen : inhoud in eigen woorden omschrijven
Vergelijken : overeenkomsten en verschillen aanduiden
Verklaren: reden van een evolutie uitleggen
Illustreren: concreet voorbeeld geven
Toepassen: theorie kunnen verbinden aan bronnen
Analyseren: inhoud zeer grondig beheersen, verschillende facetten
kunnen uitleggen
Beoordelen: na een grondige analyse een standpunt formuleren met
duidelijke argumenten.
Oorzaak en gevolg
Continuïteit of discontinuïteit
,Begrippenlijst
Censuur: Het onderdrukken van informatie, vaak door overheden,
om kritiek te vermijden.
Cijns: Een belasting of heffing, vaak in de vorm van
grondpacht in middeleeuwse samenlevingen. Het
kiesrecht op basis van cijns speelde een rol in 19e-
eeuwse democratisering.
Coalitie: Een samenwerking tussen verschillende politieke
partijen om een regering te vormen. In België is dit
historisch gezien vaak noodzakelijk door de
versnipperde partijlandschap.
Conservatief: Een stroming die bestaande tradities en structuren wil
behouden. Historisch prominent in monarchieën en
tegen revoluties zoals de Franse Revolutie.
Kolonisatie: Het stichten van overzeese gebieden door Europese
machten
Democratie: Een regeringsvorm waarbij het volk invloed heeft, zoals
de Atheense stadstaten. De ontwikkeling van
democratie werd in Europa versneld door de Verlichting
en revoluties.
Demografie: De studie van bevolkingsopbouw en -bewegingen,
cruciaal voor het begrijpen van historische migraties,
zoals de Grote Volksverhuizingen.
Dynastie: Een regerende familie die haar macht over generaties
behoudt, zoals de Habsburgers of de Tudors.
Periferie : Gebieden aan de rand van een machtig centrum, vaak
economisch afhankelijk of minder ontwikkeld. In de
wereldgeschiedenis verwijst het vaak naar kolonies of
minder ontwikkelde regio's ten opzichte van dominante
kernlanden.
Maritiem : Betrekking hebbend op zeevaart en scheepvaart.
Historisch belangrijk tijdens het tijdperk van
ontdekkingsreizen, toen maritieme machten zoals
Portugal en Nederland wereldhandel en kolonisatie
beheersten.
Ruraal: Gebieden op het platteland, gekenmerkt door landbouw
en lage bevolkingsdichtheid. Historisch gezien waren
rurale gebieden vaak het centrum van economische
activiteit vóór de industrialisatie.
Lokaal: Betrekking hebbend op een specifieke plaats of
gemeenschap. In de geschiedenis speelt het lokale
niveau een belangrijke rol bij sociale veranderingen en
revoluties, zoals de Parijse gemeenschappen tijdens de
Franse Revolutie.
Alliantie : Een bondgenootschap tussen landen of groepen, vaak
militair of politiek, met gedeelde belangen. Historisch
bekend zijn de Triple Alliantie en Triple Entente tijdens
de Eerste Wereldoorlog.
, Klerikaal : Beweging die pleit voor een sterke invloed van religie
op de politiek.
Beschavingen: De culturele, sociale en technologische ontwikkeling van
een maatschappij. Historisch gekoppeld aan
kolonialisme, waarbij Europese machten hun eigen
normen oplegden aan gekoloniseerde volken.
Economische crisis: Periodes van economische achteruitgang, zoals de
Grote Depressie in 1929, vaak gevolgd door
maatschappelijke en politieke onrust.
Federalisering: De overgang van een unitaire naar een federale
staatsstructuur, zoals in België sinds de jaren 1970.
Genocide: Het systematisch uitroeien van een bevolkingsgroep,
zoals de Armeense genocide (1915) of de Holocaust.
Globalisering: Het proces van toenemende economische en culturele
uitwisseling wereldwijd. Historisch relevant sinds het
tijdperk van ontdekkingsreizen en kolonialisme.
Grondwet : De basiswet van een staat die de rechten van burgers
en de werking van de overheid vastlegt. De eerste
moderne grondwet was die van de Verenigde Staten
(1787).
Holocaust/ Shoah: De systematische vervolging en vernietiging van zes
miljoen Joden door nazi-Duitsland tijdens de Tweede
Wereldoorlog.
Ideologie: Een samenhangend geheel van ideeën, zoals
communisme of liberalisme, die maatschappelijke
structuren en politiek beïnvloeden.
Imperialisme: De uitbreiding van macht en invloed van een land, vaak
door kolonisatie, zoals de Europese imperialistische
expansie in Afrika.
Interbellum: De periode tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog
(1919-1939), gekenmerkt door politieke instabiliteit en
economische crisis.
Kapitalisme: Een economisch systeem gebaseerd op privébezit en
winst, dat historisch dominant werd tijdens de
Industriële Revolutie.
Klassenmaatschappi Een maatschappij ingedeeld naar sociale klassen, zoals
j: tijdens het feodalisme en later in kapitalistische
systemen.
Moderniteit: De overgang naar moderne samenlevingen, gekenmerkt
door industrialisatie, secularisatie en wetenschap.
Monarchie: Een staatsvorm met een koning of koningin als
staatshoofd, vaak erfelijk. Historisch dominant tot de
opkomst van republieken.
Natie: Een groep mensen met gedeelde taal, cultuur of
geschiedenis, vaak leidend tot nationalistische
bewegingen.
Oppositie: De politieke partijen die niet regeren en het beleid
bekritiseren. Historisch belangrijk in democratieën.
Politiek: De manier waarop een samenleving wordt bestuurd,