SAMENVATTING VAN SAMENVATTING
1. Inleiding
1.1 Methoden om kennis te vergaren
Niet-wetenschappelijke methoden:
- Vasthoudendheid
- Intuïtie
- Autoriteit
- Rationalisme
- Empirie
Vasthoudendheid Accepteren van info als waar, omdat het altijd zo
(tenacity) geweest is
Bijgeloof, clichés (vb. tegenstelden trekken elkaar aan)
MAAR: foute info moeilijk te corrigeren
Intuïtie Accepteren van info als waar, want voelt juist aan
(Buikgevoel, voorgevoel)
Snelle manier als geen andere info beschikbaar is
MAAR: accurate en foutieve info niet te onderscheiden
Autoriteit Accepteren van informatie als waar, want het is
afkomstig expert in een bepaald gebied
Vaak goed startpunt
+ methode van geloof: blind vertrouw in autoriteitsfiguur
MAAR: niet altijd accurate info (bronnen checken!)
Rationalisme Antwoorden zoeken door logisch te redeneren
Vertrekkend uit premissen (gekende feiten / assumpties)
dan logica gebruiken om tot een logische conclusie te komen
(geen info verzameld, geen observaties, geen evidentie…)
argument
MAAR: logische conclusie klopt pas ALS beide premissen
kloppen
Empirie Antwoorden zoeken door directe observatie of directe
sensorische ervaring (zintuigen, wereld rondom ons
observeren)
MAAR: interpretatie wereld niet altijd correct (vb. visuele
illusies)
Trial and error
1.2 De wetenschappelijke methode
= manier om kennis te vergaren waarbij specifieke vragen geformuleerd worden
en systematisch naar antwoorden worden gezocht
1. Observatie van gedrag of ander fenomeen
a. Trekt je aandacht, informeel (natuurlijk, niet gepland), taak
gegeneraliseerd = inductie
2. Hypotheses vormen
a. Identificatie variabelen die geassocieerd zijn met je observatie
b. Variabelen = karakteristieken / condities die variëren , observaties
zijn beïnvloedt door verschillende variabelen
1
, c. Hypothese bevat beschrijving / verklaring van relatie tussen
variabelen (geen definitieve verklaring
3. Predicties vormen
a. Hypothesen toepassen op specifieke, observeerbare
situatie. 1 hypothese meerdere predicties (moeten
toetsbaar zijn) obv deducties (logisch proces)
4. Predictie observeren obv systematische, geplande
observatie (empirische methode: onderzoek /
dataverzameling)
a. Doel = fair en niet-gebiaste test om te testen of
predictie klopt
5. Observaties gebruiken om hypothesen te
ondersteunen, weerleggen of herspecifiëren
a. Terug naar STAP 2: hypothesevorming
Wetenschappelijke methode = methode om informatie te halen
uit een bepaalde onderzoeksvraag. Vormt een bepaalde hypothese, waaruit
logische predicties worden gevolg die vervolgens empirisch worden getest.
Nieuwe observaties leiden tot nieuwe hypothesen dezelfde stappen worden
herhaaldelijk gemaakt (circulair proces)
3 belangrijke principes:
- Empirisch: observaties zijn gestructureerd en systematisch
- Openbaar: mogelijkheid om te repliceren, verifiëren, peer review
- Objectief: overtuigingen en biases onderzoeker mogen geen invloed
hebben (blinde procedures)
Pseudowetenschap
- Geen toetsbare en weerlegbare hypotheses: worden genegeerd of
wegverklaard
- Gebaseerd op subjectief bewijs
- Theorie blijft onveranderd, stabiel
- Niet gegrond uit vorig onderzoek, creëert volledig nieuwe disciplines en
technieken
1.3 De empirische cyclus
= onderzoeksproces, manier waarop wetenschappelijke methode toegepast
wordt om interessante vraag te beantwoorden – verschillende stappen (elk met
eigen voor- en nadelen)
Algemeen idee voorbereiding dataverzameling evaluatie & interpretatie
resultaten publicatie onderzoek
Kwantitatief onderzoek Kwalitatief onderzoek
Onderzoek variabelen die typisch Data narratief van aard (verslagen,
variëren in kwantiteit opnames…)
2
, numerieke scores, samengevat, Nauwgezette observaties, interviews…
geanalyseerd, geïnterpreteerd met
standaard statistische procedures
Vaak lopen ze wel samen
1. Zoek een onderzoeksidee: selecteer
onderwerp en zoek in literatuur naar
onbeantwoorde vraag algemeen thema,
algemeen startpunt dat verder evolueert tot
specifieke onderzoeksvraag
2. Vorm een hypothese: doel = kijken of
resultaten je hypothese bevestigen of
wegwerpen
3. Bepaal hoe je je variabelen zal
definiëren en meten: zo definiëren dat
het mogelijk is om ze te meten adhv
empirische observatie (ook afhankelijk van
je pp)
4. Identificeer de participanten Wie?
Hoeveel? Hoe/ waar rekruteren? Ethisch!
(participanten = mensen / subjects =
niet-mensen)
5. Selecteer een onderzoeksstrategie:
algemene aanpak om hypothese te
evalueren, bepaald door type vraag en ethiek en andere beperkingen
6. Selecteer een onderzoeksdesign: specifieke methodes en procedures
7. Uitvoeren: dataverzameling (individueel of in groep, welke omgeving)
8. Evalueer data obv statistische methodes
9. Rapporteer resultaten: openbaar!
10. Verfijn of herformuleer je onderzoeksidee hypothese
bevestigd: onderzoek de grenzen, verfijn de onderzoeksvraag / hypothese
weerlegd: premissen bijstellen
2. Hypothesen formuleren
2.4 Hypotheses vormen
Karakteristieken van een goede hypothese:
Logisch: logische conclusie (hypothese in huidig onderzoek) trekken uit de
premissen (onderzocht in vorig onderzoek)
Toetsbaar: alle variabelen, gebeurtenissen en individuen moeten
geobserveerd en gemeten kunnen worden echte situaties!
3
, Weerlegbaar: mogelijk om onderzoeksresultaten te falsifiëren, anders
ongeschikte wetenschappelijke methode. Oppassen met waardeoordelen,
morele of religieuze zaken
Positief: stelling over het bestaan van iets, geen hypothese over de
afwezigheid (er is geen relatie, geen verschil…) niet toetsbaar
3. Variabelen definiëren en meten
3.1 Constructen en operationele definities
Variabele = kenmerken of condities die veranderen voor verschillende individuen
of situaties Doelen = impact van variabele(n) op andere variabele(n) meten of
nagaan of groepen individuen verschillen mbt bepaalde variabele(n)
Vb: effect van therapie op depressieve symptomen, invloed van alcohol op
rijgedrag, etc
- Onafhankelijke variabele of predictor (X)
- Afhankelijke variabele of outcome (Y)
Onafhankelijke variabele / Afhankelijke variabele / outcome Y
predictor X
- Verwachte oorzaak - Verwachte effect
- Voorspellende / verklarende - Variabele die voorspeld /
variabele verklaard wordt
- Variabele die gemanipuleerd - Variabele die gemeten wordt
wordt
- Concrete variabelen = direct te observeren, makkelijk te definiëren,
eenvoudig te meten
- Abstracte variabelen = niet direct observeerbaar, complexer te meten
- Constructen = hypothetische entiteiten die we creëren obv theorie en
speculatie, die helpen het gedrag in een theorie verklaren en voorspellen
vaak geen directe observatie, maar factoren die construct
beïnvloeden wel meten (externe stimuli & extern gedrag)
- Theorie = set stellingen over mechanismen onderliggend aan een
bepaald gedrag. Een theorie organiseert en integreert verschillende
observaties rond dit gedrag en de relatie met andere variabelen. Een
goede theorie genereert predicties over het gedrag
Operationele definitie = procedure om indirect variabelen te meten en
definiëren die niet direct meetbaar zijn. Specifieert een manier om extern,
observeerbaar gedrag te meten en gebruikt vervolgens dit gedrag als definitie en
meting van het hypothetisch construct (vb. intelligentie)
Limieten van operationele definitie
- Operationaliseringen ≠ construct
4