MICROBIOLOGIE - DELPUTTE
Vraag 1
Geef de 4 postulaten van Koch zoals hij ze initieel opgesteld heeft, wat was er mis met deze
postulaten? Pas ze aan naar de postulaten van de 21e eeuw.
Postulaten Robert Koch (bacteriologist):
1 Het micro-organisme moet in overvloed in alle
organismes die aan de ziekte lijden te vinden zijn en mag
niet in niet-zieke dieren gevonden worden.
2 Het micro-organisme moet uit een ziek dier geïsoleerd
kunnen worden en kunnen groeien in een reincultuur.
3 Micro-organismen uit de cultuur moeten dezelfde ziekte
veroorzaken wanneer terug ingebracht in een gezond dier.
4 Het micro-organisme moet opnieuw geïsoleerd kunnen worden uit het ziek gemaakte dier en
geïdentificeerd kunnen worden als identiek aan het origineel geïsoleerde micro-organisme.
Hier zaten enkele gebreken in die ook Koch tijdens zijn leven nog aangepast heeft:
* Eis van 1e postulaat was mis, niet alle dieren die infectie dragen zijn ziek (vnl bij virussen).
* Wat betreft het 2e postulaat, niet alle micro-organismen kunnen groeien in reincultuur.
* Eis van 3e postulaat ook niet absoluut, niet elk dier blootgesteld aan infectieus agens wordt ziek.
In de 21ste eeuw zijn de postulaten van Koch aangepast naar 7 nieuwe postulaten.
1 Een nucleïnezuur sequentie behorend tot een pathogeen moet in de meeste gevallen aanwezig
zijn bij een infectieuze ziekte. Microbiële nucleïnezuren moeten voornamelijk gevonden worden in
organen/anatomische plaatsen waar de ziekte zich manifesteert, en niet in organen die geen
pathologie vertonen.
2 Minder, of geen pathogeen-geassocieerde nucleïnezuren mogen worden aangetroffen in een
gastheer of weefsels die niet ziek zijn.
3 Wanneer de ziekte voorbij is moet het aantal (pathogeen-geassocieerde) nucleïnezuren dalen tot
ondetecteerbaar. Bij een relaps moet het aantal nucleïnezuren weer stijgen.
4 Wanneer detectie van nucleïnezuur sequenties voorafgaat aan de ziekte, of als het aantal kopieën
overeenkomt met de ernst van de ziekte/pathologie zal er een oorzakelijk verband zijn tussen de
gedetecteerde nucleïnezuren en de ziekte.
5 De natuur van het micro-organisme dat afgeleid wordt van de nucleïnezuur sequentie aanwezig
zou consistent moeten zijn aan de gekende biologische karakteristieken van die groep organismen.
6 In pathologisch weefsel op cellulair niveau kijken naar eventuele hybridisatie met microbiële
nucleïnezuur sequenties. Sommige virussen veroorzaken ziekte als cellen beginnen te vermeerderen,
maar zijn niet in andere cellen aanwezig.
7 Deze op nucleïnezuur sequentie gebaseerde methoden moeten reproduceerbaar zijn.
Om bacteriën te visualiseren gebruikt men fase-contrast microscopie.
Om virussen te visualiseren gebruikt men transmissie elektronen microscopie.
Om spirocheten te visualiseren gebruikt men donkerveld microscopie (enige manier).
1
, MICROBIOLOGIE - DELPUTTE
Vraag 2:
Bespreek de balans tussen gezondheid en ziekte met positieve en negatieve factoren, geef er 8.
(H1, Dia 35-38, introductie)
Er zijn heel erg veel kiemen (ook pathogene kiemen) aanwezig in de omgeving. Je kan dieren niet in
een een quarantaine steken waar er geen kiemen aanwezig zijn. De aanwezigheid van pathogene
kiemen betekent niet altijd dat de dieren ziek worden, dit is afhankelijk van de balans tussen
positieve en negatieve factoren.
Het is niet enkel belangrijk om ziekte te genezen, maar ook om deze te vermijden, dit doe je door de
balans aan de positieve kant te houden.
Je houdt hiervoor rekening met de volgende punten:
Negatief Positief
Slecht vaccinatie programma Goed gepland programma
Ondoeltreffende ziektecontrole maatregelen Doeltreffend ziektecontrole programma
Misgebruik van chemoprophylaxis Strategisch gebruik van chemoprophylaxis
Gecontamineerd voer of water Pathogeen vrij voer en water
Slechte nutriënten balans Voeding met juiste nutritie/balans
Dehydratatie door te weinig water beschikbaar Voldoende water plaatsen
Slecht gecontroleerde ventilatie Gecontroleerde ventilatie
Slechte temperatuur controle Goede temperatuurs regeling
Ineffectieve bestrijding van insecten- en Effectief insecten- en ongedierte
ongedierte (vector control) bestrijdingsprogramma
Overbevolking in de stallen Genoeg ruimte per dier
Willekeurige selectie van vervangingsdieren Weldoordachte selectie van vervangingsdieren
De huid, het gastro-intestinale stelsel en de openingen naar de buitenwereld van het urogenitaal
stelsel zijn gekoloniseerd door een ‘normale flora’, deze is onderdeel van het beschermings-systeem.
Andere organen (bijv. lever, milt, bloedbaan of hersenen) hebben géén normale flora, wanneer je
hier flora ziet ben je meestal ziek.
Neonatale dieren, blootgesteld via contact, ingestie of inhalatie worden makkelijk gekoloniseerd met
normale flora, omdat er nog geen flora aanwezig is.
Kolonisatie = Groei van micro-organismen op lichaamsoppervlakken, zonder dat hier een (zichtbare)
reactie van de gastheer op volgt.
Infectie = Interactie tussen gastheer en vermeerderend micro-organisme, meestal met cel- of
weefselbeschadiging. Dit lokt bij de gastheer een reactie uit om het micro-organisme te elimineren
en zo de gastheer te beschermen tegen verdere invasie/herinfectie.
Infectieziekte = Infectie die resulteert in lichamelijke dysfunctie of schade aan de gastheer.
2
, MICROBIOLOGIE - DELPUTTE
Vraag 3:
Geef de definitie van: infectiviteit, pathogeniciteit en virulentie. (H1, Dia 49, Introductie)
Infectiviteit: Het vermogen van een micro-organisme om een infectie te veroorzaken en dus om te
invaderen in het lichaam. Wanneer je een infectie hebt betekent dit nog niet dat je ook een ziekte
hebt. Infectie is dus het invaderen van een micro-organismes zonder dat je klinsiche symptomen
ondervindt.
Pathogeniteit: Het vermogen van een micro-organisme om een infectieuze ziekte te veroorzaken. Dit
betekent dat er dus pathologische of pathofysiologische veranderingen zijn van het lichaam. Hierbij
heb je dus wel klinische symptomen.
Virulentie: De graad van pathogeniteit (hoe pathogeen) van het micro-organisme. Dit kan bepaald
worden op twee verschillende manieren:
* Hoeveel gevallen van mortaliteit zien we bij een infectie?
* Het vermogen om binnen te treden en schade toe te brengen aan het weefsel van de gastheer.
3
, MICROBIOLOGIE - DELPUTTE
Vraag 4:
Geef de 4 cellen van het innate immuunsysteem en op welke pathogenen ze het beste werken.
(H1, Dia 85 (+ dia 61 - 89), Introductie)
Neutrofielen (‘zelfmoordterroristen’):
Werken het best tegen bacteriën en ook redelijk tegen
fungi. Kort levende fagocytotische cellen, produceren
antimicrobiële substanties.Ze zijn erg agressief, blijven
bacterie achtervolgen tot deze gevangen is. Zijn bij een
infectie meestal het eerst ter plaatse, diapedese vanuit
de bloedbaan o.i.v. chemotaxische stoffen.
Macrofagen:
Omgevormde monocyten, werken het
best tegen bacteriën, maar ook redelijk
tegen virussen en fungi. Lang levende
(meer gedifferentiëerde) fagocytotische
cellen. Sterven niet nadat ze pathogenen
hebben aangevallen. Produceren
antimicrobiële substanties en cytokines. Doen antigen-
presentatie aan T-cellen om de specifieke immuunreactie in
gang te zetten. Er zijn veel verschillende macrofagen die allemaal specifiek hun
eigen naam krijgen, zo heb je bijvoorbeeld Kuppfercellen (lever), histiocyten
(bindweefsel), microgliacellen (CZS) en Herzfehlercellen (longen).
Dendritische cellen:
Werken het best tegen virussen, maar ook redelijk tegen
bacteriën en fungi. Presenteren antigenen aan T-cellen
(actief, want wordt verwerkt voor presentatie) en B-cellen
(passief als een immuuncomplex aan B-cel). Zijn een link
tussen het innate en het adaptieve immuunsysteem. Bevat
PPR’s (pathogen recognition receptors) zoals TLR (toll like
receptor) voor het herkennen van pathogene producten.
NK-cellen:
Werken het beste tegen virussen. Grote granulaire
lymfocyten. Herkennen geen specifiek antigen, maar eerder
‘non-self’. Identificeren abnormale cellen en schakelen deze
uit. Cytotoxisch voor virus-geïnfecteerde cellen en
tumorcellen. Secreteert IFN-γ wat macrofagen activeert.
NK-cellen zijn belangrijk in vroege stadia van virale infecties,
ze hebben geen immunologisch geheugen. Ze herkennen
doelcellen op twee verschillende manieren, via MHC-1 of
ADCC (antibody dependent cell-mediated cytotoxicity).
4