Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Tentamen B Hersenontwikkeling - Samenvatting ALLE literatuur €5,49   Ajouter au panier

Resume

Tentamen B Hersenontwikkeling - Samenvatting ALLE literatuur

 78 vues  10 fois vendu
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Samenvatting van alle literatuur voor tentamen B van de cursus Hersenontwikkeling: gedrag en leren. Typische en atypische ontwikkeling. Zie blz. 1 voor een overzicht van de hoofdstukken en artikelen.

Aperçu 3 sur 21  pages

  • Non
  • H6 (145-153) en h7 (179-200)
  • 4 juin 2020
  • 21
  • 2019/2020
  • Resume
avatar-seller
Samenvatting literatuur Hersenontwikkeling: gedrag en leren – Deeltentamen B

Hoorcollege 9
Blair, R.J.R., Leibenluft, E., & Pine, D.S. (2014). Conduct disorder and callous-unemotional traits in Youth. The
New England Journal of Medicine, 371, 2207-2216. DOI: 10.1056/NEJMra1315612
Matthews, M., Nigg, J.T., & Fair, D.A. (2014). Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Andersen, S.L., & Pine,
D.S. (Eds.). The neurobiology of childhood. Current Topics in Behavioral Neuroscience, 16, 235-266.
DOI: 10.1007/7854_2013_265
Hoorcollege 10
Hellendoorn, A., Wijnroks, & Leseman, P (2015). Unraveling the nature of autism: finding order amid change.
Frontiers in Psychology, 6, 1-16. DOI: 10.3389/fpsyg.2015.00359
Pelphrey, K.A., Yang, D.Y.-J, & McPartland, J.C. (2014). Building a social neuroscience of autism spectrum
disorder. Andersen, S.L., & Pine, D.S. (Eds.). The neurobiology of childhood. Current Topics in
Behavioral Neuroscience, 16, 215-232. DOI: 10.1007/7854_2013_265
Hoorcollege 11
D. Mareschal, B. Butterworth, & A. Tolmie (2013). Educational Neuroscience. West Sussex: John Wiley & Sons,.
ISBN: 978-1-118-72589-4.
 Hoofdstuk 6 (blz. 145-153) en 7 (blz. 179-200)
Hoorcollege 12
Schwartz, J.R., & Monk, C.S. (2014). The role of corticolimbic circuitry in the development of anxiety disorders
in children and adolescents. Andersen, S.L., & Pine, D.S. (Eds.). The neurobiology of childhood. Current
Topics in Behavioral Neuroscience, 16,133-148 . DOI: 10.1007/7854_2013_265
Tseng, W.L., Leibenluft, E., & Brotman, M.A. (2014). A systems neuroscience approach to the pathophysiology
of pediatric mood and anxiety disorders. Andersen, S.L., & Pine, D.S. (Eds.). The neurobiology of
childhood. Current Topics in Behavioral Neuroscience, 16, 294-317. DOI: 10.1007/7854_2013_265
Hoorcollege 13 en 14
Galván, A. (2014). Neural systems underlying reward and approach behaviors in childhood and adolescence.
Andersen, S.L., & Pine, D.S. (Eds.). The neurobiology of childhood. Current Topics in Behavioral
Neuroscience, 16, 168-189 . DOI: 10.1007/7854_2013_265
Sheffield, J.M., & Barch, D.M. (2016). Cognition and resting-state functional connectivity in Schizophrenia.
Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 61, 108-120. DOI: 10.1016/j.neubiorev.2015.12.007
Tottenham, N. (2014). The importance of early experiences for neuro-affective development. Andersen, S.L., &
Pine, D.S. (Eds.). The neurobiology of childhood. Current Topics in Behavioral Neuroscience, 16,109-129
. DOI: 10.1007/7854_2013_265
Hart, H., & Rubia, K. (2012). Neuroimaging of child abuse: a critical review. Frontiers in Human Neuroscience,
6, 1-24. DOI: 10.3389/fnhum.2012.00052

,Hoorcollege 9
Artikel Blair et al.: Conduct disorder and callous-unemotional traits in youth
Gedragsproblemen: een patroon van herhalend regelovertredend gedrag, agressie en het negeren van
anderen. Gedragsproblemen bij jongeren zijn voorspellend voor een toegenomen risico op middelenmisbruik,
crimineel gedrag en educatieve verstoring; ze dragen een aanzienlijke maatschappelijk last door
interpersoonlijk leed en financiële kosten.
Psychopathische kenmerken. ‘Callous-unemotional’ (ongevoelig-emotieloos)  verminderd schuldgevoel,
ongevoeligheid, onverschillig gedrag en verminderde empathie. Deze kenmerken zijn deel van de diagnose
gedragsstoornis (een subgroep identificeren met onderscheidende klinische kenmerken en neurocognitieve
verstoringen; vaak een slechtere prognose en reactie op behandeling dan subgroep zonder CU).
Ontwikkeling en uitkomst. Kinderen met overeenkomstige klinische profielen hebben vaak verschillende
longitudinale uitkomsten. Kinderen met langetermijn gedragsproblemen vertonen kenmerken van een
gedragsstoornis vaak op vroege schoolleeftijd, maar weinig kinderen voldoen aan de criteria van de stoornis
vóór 10 jaar (wel voor 10 jaar = bijzonder slechte uitkomsten). CU-kenmerken geïdentificeerd bij kinderen zo
jong als 2 jaar; onder kinderen met gedragsproblemen voorspellen ze een bijzonder vroege aanvang van een
ernstige, aanhoudende variant van gedragsproblemen (CU-kenmerken zijn stabiel). Prognose van een
gedragsstoornis is vaak slecht maar de uitkomst varieert. Blijvende psychopathologie is de regel maar zijn aard
kan variëren (bijv. wel/niet antisociale persoonlijkheidsstoornis).
Neurocognitieve disfuncties. Gebrekkige empathie vindt relatief selectief plaats in jongeren met CU-
kenmerken; verhoogde gevoeligheid voor bedreigingen vindt niet plaats in deze groep; gebrekkige
besluitvorming wordt op dezelfde manier uitgedrukt in jongeren met een gedragsstoornis met en zonder CU-
kenmerken (wordt gedeeld door meerdere syndromen die gedragsproblemen bevatten).
Gebrekkige empathie: bijzonder selectieve associatie met gedragsstoornis vergezeld door CU-kenmerken;
gebrek = minimale emotionele respons en een verminderd vermogen stress in peers te herkennen of er
fysiologisch op te reageren; aanwezigheid van CU-kenmerken voorspelt een zwakke respons op typische
socialisatiepraktijken en is gerelateerd aan amygdala-disfunctie (verminderde reactie op angstige gezichten).
Verhoogde gevoeligheid voor bedreigingen: de amygdala maakt deel uit van een circuit en omvat de
hypothalamus en peri-aqueductale grijze stof die reacties op bedreigingen medieert  bevriezen, vluchten of
reactieve agressie toenemend in de nabijheid van de dreiging; verhoogde reactiviteit in dit circuit na
blootstelling aan bedreiging verhoogd de kans op reactieve agressie; subgroep met CU-kenmerken =
gereduceerde amygdalafunctie tijdens taken die empathisch reageren of dreigingsevaluatie vereisen.
Gebrekkige besluitvorming: personen die niet leren om keuzes te maken die leiden tot beloningen i.p.v. straffen
hebben een verhoogd risico op impulsiviteit, frustratie en reactieve agressie; personen met gedragsstoornis
vertonen deze moeilijkheden tijdens taken die flexibele reacties vereisen op veranderende taken. Onderzoek:
gebrekkig functioneren van de hersenen is geassocieerd met gebrekkige besluitvorming (gebrekkige werving
van het striatum en ventromediale prefrontale cortex). Komt vaker voor dan gebrekkig empathie/bedreiging.
Genetische en omgevingsrisico’s. Werken samen door hun effecten op de hersenfunctie.
Genetisch risico: gemiddelde tot hoge erfelijkheid voor klinische aspecten van gedragsproblemen waaronder
agressie en CU-kenmerken; prestatie op neurocognitieve taken gerelateerd aan empathie en besluitvorming
zijn ook erfelijk.
Omgevingsrisico: moederlijke voeding of rookgedrag (prenataal, invloed op ontwikkeling van neurale structuren
als amygdala, striatium en ventromediale PFC); postnataal = lage niveaus van ouderlijke monitoring,
blootstelling aan geweld, harde en inconsistente discipline en omstandigheden zoals armoede waar de andere
risicofactoren geneigd zijn samen te vloeien (ook gerelateerd aan verstoorde neurocognitieve functie).
Omgevingsfactoren kunnen interacteren met kenmerken van het kind.
Behandeling. Vroege behandeling kan effectief zijn en ontwikkelingsprogressie voorkomen maar er is behoefte
aan betere behandelingen  huidige behandelingen richten zich op symptomen i.p.v. onderliggende
mechanismen. Psychosociale interventies  Multidimensional Treatment Foster Care en Multisystemic Therapy
behandelen diverse aspecten van gedragsproblemen door het toepassen van sociale en emotionele
leertechnieken; andere vorm faciliteert geschikte opvoedpraktijken. Farmacologische interventies (voorzichtig
toepassen)  anti-psychotische medicijnen (geïrriteerdheid/agressie in kinderen reduceren) en psycho-
stimulerende medicijnen. Hersendisfunctie geassocieerd met gedragsstoornis is relatief stabiel en vereist dus
behandeling op lange termijn.
Conclusie. De diagnose van gedragsstoornis omvat tenminste 2 subgroepen: een groep met CU-kenmerken
(geassocieerd met een toegenomen risico op blijvend antisociaal gedrag) en een groep met verhoogde
gevoeligheid voor bedreigingen en reactieve agressie; beide verstoringen in neurale system kritisch voor
besluitvorming. Gedragsstoornis met CU-kenmerken is moeilijker te behandelen.

, Artikel Matthews et al.: Attention deficit hyperactivity disorder
ADHD: aanvang in vroege kindertijd (diagnose vaak met schoolleeftijd), gekenmerkt door symptomen van
onoplettendheid, impulsiviteit en hyperactiviteit; gaat vaak samen met problemen in educatie, sociaal
functioneren en/of mentale ziekte in adolescentie en jongvolwassenheid.
Geschiedenis van ADHD. Na een epidemie in 1915-1920: kinderen die herseninfecties overleefden hadden
veel problemen met verzet, impulsiviteit en overactiviteit (overeenkomst met ADHD); vanaf 1950/1960
stimulerende middelen voorschrijven  invloed op concepten, aandacht van cognitieve- en leerproblemen naar
hyperactiviteit. Theorieën varieerde van corticale over-stimulatie of corticale onder-opwinding naar
psychoanalytische en psychosociale theorieën  nu nog steeds. DSM-II: introductie van kindertijd-stoornissen.
1970: nadruk op problemen met aanhoudende aandacht- en impulscontrole bovenop hyperactiviteit; ‘attention
deficit disorder’ (ADD) in DSM-III.
1987: stoornis hernoemd als ‘attention-deficit hyperactivity disorder’.
1980/1990: uitgebreid onderzoek naar de informatie- en beloningsprocessen geassocieerd met ADHD; ontstaan
subtypen in DSM-IV.
2000-2010: ‘multiple pathway models’ van ADHD = aandachts- en motivatie-gerelateerde theorieën dragen bij
aan de stoornis.
2013: DSM-V; ADHD voor het eerst geassocieerd met uitbreidende literatuur over structurele en functionele
hersen-beelden en moleculaire genetische onderzoeken = biologische correlaties van ADHD. ADHD  2
gedragsdomeinen (onoplettendheid en hyperactiviteit-impulsiviteit) nog in ‘gebruik’. Symptomen van
onoplettendheid-desorganisatie voorspellen academische problemen, bepaalde rijproblemen, peer-
verwaarlozing etc. Symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit voorspellen agressie, peer-afwijzing etc.
De genetica van ADHD
Erfelijkheid: ADHD vertoont een hoge erfelijkheidsgraad (gezins- en tweelingstudies) en genetische etiologie in
ADHD (adoptie-studies); risicogenen kunnen individuen blootstellen aan ADHD terwijl andere factoren het
ADHD-fenotype kunnen beïnvloeden.
Moleculaire bevindingen: additieve genetische effecten verklaren tot 80% van de variantie in het ADHD-
fenotype (tweelingstudies). De effectgroottes van gemeenschappelijke ADHD risico-varianten zijn waarschijnlijk
erg klein. Kandidaat-gen-studies (genen kiezen o.b.v. theoretische grond)  dopamine-functioneren is
betrokken in ADHD; alle geïdentificeerde kandidaat-genen verklaren minder dan 5% van de genetische variatie.
Neurofysiologische theorieën van ADHD. 2 modellen: top-down, gecontroleerde verwerkingsproblemen
(cognitieve controle, executief functioneren) versus bottom-up, motiverende en ‘incentive’ of beloningsreactie.
Bewijs voor beide modellen, suggereert dat beide typen van psycho-biologische systemen betrokken zijn.
Executieve (top-down) theorieën
Typische ontwikkeling van executieve functies  van minder reflexief en stimulus-gebonden gedrag naar meer
doelgericht, zelfgeorganiseerd en flexibel gedrag. Typische rijping = progressie in meerdere fasen waarin
verschillende componenten en soorten controle zich op verschillende momenten ontwikkelen (kindertijd-
adolescentie. Functionele neuroanatomie: selectieve werving van specifieke prefrontale corticale gebieden; de
verschillende regio’s vallen samen in een klein aantal gedistribueerde neurale netwerken.
Executief functioneren in ADHD  veel hersenregio’s en circuits gerelateerd aan de typische ontwikkeling van
executieve functies zijn atypisch in kinderen met ADHD (controle, inhibitie, werkgeheugen, planning etc.).
Sensorische/belonings- (bottom-up) theorieën: ADHD wordt vaak geassocieerd met problemen met emoties
(moeite met boosheid, stemming en affectregulatie); emotionele problemen waaronder zelfregulatie
(onoplettendheid) en inhibitie (hyperactiviteit en impulsiviteit) zijn belangrijke kenmerken van ADHD en
interacteren met elkaar. Individuen met ADHD hebben de neiging om zwaar te wegen aan onmiddellijke
beloningen en zijn overgevoelig voor vertraagde beloning = gedrag gekenmerkt door een buitensporige
benadering; ook vertonen ze een falen in vermijding = gedrag blijven vertonen ook al resulteert het in
negatieve consequenties.
Heterogeniteit in ADHD
De klinische presentatie van ADHD is heterogeen en de fenotypen zijn uitgebreid  dimensionaliteit van
kenmerk-domeinen; comorbide gedrags- en psychiatrisch profiel van gedragsstoornis, angststoornis, depressie
of leerstoornis; familiegeschiedenis van ADHD en geslachtseffecten. De 2 dimensies van symptomen hebben
verschillende neurale en klinische correlaties; de neuropsychologische profielen van personen met ADHD laten
variabiliteit binnen en tussen personen zien. Etiologische heterogeniteit  hoewel er talloze unieke
neuropsychologische maten zijn voorgesteld die verband houden met ADHD, zijn ze van toepassing op slechts
een subset van degenen met de stoornis. Meer aandacht voor de heterogeniteit in typische populaties –
onderzoek: verschillende cognitieve profielen bestonden zowel in de ADHD als de controlegroep; verhelderen
welke cognitieve functies atypisch zijn in elk gegeven kinder hangt af van de context geboden door de
controlepopulaties; de heterogeniteit in individuen met ADHD bleek ‘gevestigd’ in de normale variatie.
Neuro-imaging
Morfologische veranderingen gemeten met MRI in typische ontwikkeling en ADHD: omvang en vorm van
hersenstructuren; witte materie = lineaire ontwikkeling tot in jonge volwassenheid (myelinisatie); grijze

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur verastrijker. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80364 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€5,49  10x  vendu
  • (0)
  Ajouter