De vragen zijn na elke hoofdstuk vertaald naar het Nederlands, alle juiste antwoorden zijn er ook in aangeduid. Dit vak wordt gegeven door Professor Rudi D’Hooge in het jaar , op de Vrij Universiteit Brussel
Human Biology (fourteenth edition) – Sylvia S.
Mader
Vertaling Nederlands – vragen per hoofdstuk met juiste antwoord
Hoofdstukken 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 16, 17, 18, 20 en 21
H2
1. Het atoomnummer geeft de
a. Aantal neutronen in de kern.
b. Aantal protonen in de kern.
c. Gewicht van het atoom.
d. Aantal protonen in de valentieschil.
2. Isotopen verschillen in hun
a. Aantal protonen.
b. Atoomnummer.
c. Aantal neutronen.
d. Aantal elektronen.
3. Welk type binding ontstaat door de volledige overdracht van elektronen van het ene
atoom naar het andere?
a. Covalent
b. Ionisch
c. Waterstof
d. Neutraal
4. Een covalente binding waarin elektronen niet gelijkelijk worden gedeeld heet
a. Polair.
b. Normaal.
c. Apolair.
d. Neutrale.
5. Verbindingen met een affiniteit voor water zijn
a. Samenhangend.
b. Hydrofiel
c. Hydrofoob.
d. Zelfklevend.
6.Water stroomt vrij maar scheidt zich niet in afzonderlijke moleculen omdat water
a. Samenhangend.
b. Hydrofiel.
c. Hydrofoob.
d. Zelfklevend.
7. _____ draagt waterstofionen (H *) bij aan een oplossing.
a. Basen
b. Isotopen
c. Zuren
d. Verbindingen
8. Welke van de volgende is een organisch molecuul?
a. CO2
b. O2
c. H2O
1
,d. C6 H12 O6
9. De combinatie van twee monomeren om een polymeer te produceren is een voorbeeld
van welke van de volgende soorten reacties?
a. Denaturatie
b. Hydrolyse
c. Synthese van uitdroging
d. Complementaire basenparing
10. Welke van de volgende is een monosaccharide?
a. Glucose
b. Lactose
c. Cellulose
d. Sucrose
11. Een voorbeeld van een polysacharide dat wordt gebruikt voor energieopslag bij
mensen is
a. Cellulose.
b. Cholesterol.
c. Glycogeen.
d. Zetmeel.
12. Welk van de volgende is het plantenpolysacharide dat niet door mensen verteerbaar
is?
a. Fructose
b. Lactose
c. Zetmeel
d. Cellulose
13. Verzadigde en onverzadigde vetzuren verschillen in de
a. Aantal dubbele koolstof-koolstofbindingen.
b. Consistentie bij kamertemperatuur.
c. Aantal aanwezige waterstofatomen.
d. Deze zijn allemaal correct.
14. Een triglyceride bevat
a. Glycerol en drie vetzuren.
b. Glycerol en twee vetzuren.
c. Proteïne en drie vetzuren.
d. Een vetzuur en drie suikers.
15. Welke van de volgende lipiden wordt gebruikt om de geslachtshormonen testosteron
en oestrogeen aan te maken?
a. Fosfolipiden
b. Transvetten
c. Triglyceriden
d. Cholesterol
16. Variaties in driedimensionale vormen tussen eiwitten zijn het gevolg van binding
tussen de
a. Aminogroepen.
b. R-groepen.
c. Ionengroepen.
2
,d. H-atomen.
17. Op welk niveau van eiwitstructuur werken meerdere polypeptideketens samen?
a. Primaire
b. Secundair
c. Tertiair
d. Quartair
18. Onder extreme omgevingsomstandigheden, zoals temperatuur of pH, kunnen eiwitten
hun driedimensionale vormverliezen. Dit heet
a. Uitdroging synthese.
b. Hydrolyse.
c. Spijsvertering.
d. Denaturatie.
19. Een RNA-nucleotide verschilt van een DNA-molecuul door
a. Een ribosesuiker.
b. Een uracil-basis.
c. Een fosfaatmolecuul.
d. Zowel a als b zijn correct.
20. Dit nucleïnezuur is typisch betrokken bij energiereacties in een cel.
a. RNA
b. DNA
c. ATP
d. Deze zijn allemaal correct.
H3
1. Als de grootte van een cel afneemt, wordt de verhouding van het oppervlak tot het
volume
a. Neemt toe.
b. Neemt af.
c. Blijft hetzelfde.
2. De cel theorie stelt dat
a. Al het leven komt van reeds bestaande cellen.
b. Al het leven bestaat uit cellen.
c. De cel is de basiseenheid van het leven.
d. Deze zijn allemaal correct.
3. Prokaryoten bevatten al het volgende, behalve
a. Cytoplasma.
b. Plasmamembraan.
c. DNA.
d. Een kern.
4. De endosymbiontentheorie verklaart welke van de volgende?
a. De oorsprong van de eerste prokaryote cel
b. De vorming van het plasmamembraan
c. Waarom DNA het genetisch materiaal is in alle cellen
3
, d. Hoe eukaryote cellen zijn geëvolueerd uit prokaryote cellen
5. Welke van de volgende maakt geen deel uit van het vloeibaar mozaïkmodel?
a. Fosfolipiden
b. Eiwitten
c. Cholesterol
d. Chromatine
6. Gefaciliteerd transport verschilt van diffusie doordat gefaciliteerde diffusie
a. Het passieve gebruik van een dragereiwit omvat
b. Het actieve gebruik van een dragereiwit omvat
c. Een molecuul van een lage naar een hoge concentratie verplaatst
d. Het gebruik van ATP-moleculen omvat
7. Wanneer een cel in een hypotone oplossing wordt geplaatst,
a. Opgeloste stof verlaat de cel om de concentratie aan beide zijden van het membraan
gelijk te maken.
b. Water verlaat de cel naar het gebied met een lagere concentratie opgeloste stoffen.
c. Water komt de cel binnen in de richting van het gebied met de hogere
concentratie opgeloste stof.
d. Opgeloste stof verlaat en water komt de cel binnen.
Kies voor vragen 8-11 uit de volgende antwoorden. Antwoorden kunnen meerdere malen
gebruikt worden
Sleutel:
a. Golgiapparaat
b. Nucleus
c. Ribosoom
d. Lysosoom
8. Locatie van het chromatine en nucleolus (b)
9. Organel waar eiwitten en lipiden van de ER worden gemodificeerd (a)
10. Bevat spijsverteringsenzymen (d)
11. De plaats van eiwitsynthese (c)
12. De ribosomen op het ruwe endoplasmatische reticulum komen samen in de _________
terwijl ____________ zijn gemonteerd in de glad endoplasmatisch reticulum.
a. Eiwitten; fosfolipiden
b. Cholesterol; eiwitten
c. DNA; eiwitten
d. Cholesterol; fosfolipiden
13. Het cytoskelet van een cel bestaat uit al het volgende, behalve
a. Microtubules.
b. Actine filamenten.
c. Extracellulaire matrix.
d. Tussenliggende filamenten.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur yaseminbahceli. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.