Inhoud
1 Begrippen en classificatie ................................................................................................................ 3
1.1 Begrippen ................................................................................................................................ 3
1.2 Indeling in interactievormen op basis van de betrokken partijen .......................................... 4
2 Intrapersoonlijke interactie ............................................................................................................. 4
2.1 Intrapersoonlijke conflicten: conflicten tussen het persoon en zichzelf ............................... 4
3 Interpersoonlijke interactie: interactie van personen onderling .................................................... 5
4 Mechanismen die interactie en communicatie beïnvloeden .......................................................... 7
5 Conflicten ........................................................................................................................................ 7
5.1 Oorzaak en aanleiding ............................................................................................................. 7
5.2 Escalatiefasen .......................................................................................................................... 7
5.3 Conflicthanteringsstijlen.......................................................................................................... 8
5.4 Agressie en geweld .................................................................................................................. 8
5.5 Einde van een conflict ............................................................................................................. 8
6 Begrippen en classificatie ................................................................................................................ 9
7 Denken over persoonlijkheid .......................................................................................................... 9
7.1 Het nature-nurturedebat ........................................................................................................ 9
7.2 Persoonlijkheidstheorieën....................................................................................................... 9
7.3 Zelfbeeld ................................................................................................................................ 11
8 Denken over rollen in de samenleving: identiteit ......................................................................... 12
8.1 Kenmerken en indeling.......................................................................................................... 12
8.2 Geslachtsidentiteit ................................................................................................................ 13
8.3 Groepsidentiteit .................................................................................................................... 13
8.4 Culturele identiteit ................................................................................................................ 14
9 Invloed van groepsidentiteit: conformisme en deviant gedrag .................................................... 15
9.1 Omgaan met beïnvloeding .................................................................................................... 15
9.2 Individuele verklaringen voor deviant gedrag....................................................................... 16
9.3 Sociologische verklaringen voor deviant gedrag ................................................................... 16
9.4 Gevolgen................................................................................................................................ 17
10 Denken over de samenleving: waarden en normen ................................................................. 17
10.1 Waarden en normen ............................................................................................................. 17
10.2 Gedeelde waardenbeleving................................................................................................... 18
11 Begrippen en classificatie .......................................................................................................... 19
Yusur Mzand Samenvatting gedragswetenschappen 3de graad
,12 Organisaties en groeperingen ................................................................................................... 19
12.1 Gezin ...................................................................................................................................... 19
12.2 Referentiegroep .................................................................................................................... 20
12.3 Beroepsgroep ........................................................................................................................ 20
12.4 Middenveld............................................................................................................................ 20
12.5 Organisaties in een snel veranderende samenleving............................................................ 21
13 Verschillen tussen groeperingen: sociale stratificatie............................................................... 21
13.1 Begrippen en classificatie ...................................................................................................... 21
13.2 Verklaringen voor sociale stratificatie ................................................................................... 21
13.3 Gevolgen van sociale stratificatie (ongelijkheid)................................................................... 22
13.4 Evolutie van sociale stratificatie ............................................................................................ 22
13.5 Sociale mobiliteit ................................................................................................................... 22
14 Wisselwerking: macht ............................................................................................................... 22
15 Wisselwerking: individueel of collectief belang ........................................................................ 23
16 Expressie .................................................................................................................................... 23
16.1 Begrippen en classificatie ...................................................................................................... 23
17 Denken over emoties ................................................................................................................ 24
Yusur Mzand Samenvatting gedragswetenschappen 3de graad
,Interactie en communicatie
1 Begrippen en classificatie
1.1 Begrippen
- Communicatie:
• zender en ontvanger begrijpen elkaars signalen (= informatieoverdracht)
• proces van informatie-uitwisseling: zender, boodschap en ontvanger
Stap mislukt > geen communicatie
- Interactie: = acties tussen mensen, niet altijd begrijpen
➔ Besluit: Communicatie is altijd interactie, maar interactie is niet altijd communicatie
- axioma’s van Watzlawick (de 5 axioma’s benoemen, illustreren en toepassen)
• wie is Watzlawick?
• = de basis voor iedere communicatie
• De 5 axioma’s:
1. Onmogelijk om niet te communiceren: gedrag is een communicatievorm
× Twee soorten taal: 1. Digitale taal (universeel + regels over opgesteld) bv. Geschreven taal
2. Analoge taal (anders in verschillende groepen) bv. Lichaamstaal
× Storing: 1. Ontkenning v/d communicatie
2. Afwijzing v/d communicatie
3. Eenzijdige beëindiging van de communicatie
2. Relatie heeft invloed op de inhoud of Communicatie heeft een inhouds- en bezittingsaspect
Het betrekkingsaspect classificeert het inhoudsaspect (=metacommunicatie)
× Twee aspecten: 1. Inhoud: letterlijke boodschap
2. Betrekking: relatie met de andere speelt een rol
× Storing: 1. Slechte relatie bemoeilijkt de inhoud
2. Onenigheid over inhoud kan relatie raken
3. Relatie uit communicatie houden
3. De relatie met de andere is afhankelijk van hoe je de interactie gaat
interpreteren → Ieder zijn waarheid: boodschap kan anders geïnterpreteerd
worden
× Storing: 1. Eigen gedrag rechtvaardigen door gedrag v/e ander
2. Selffulfilling prophecy: houding lokt reactie uit > bevestiging in mening >
onveranderde mening
3. Een punt oorzaak wordt (onder dwang)
4. Taalaxioma: mensen communiceren digitaal en analoog:
➔ Digitale taal: verbaal en inhoud
➔ Analoog: relatie en non-verbaal
Yusur Mzand Samenvatting gedragswetenschappen 3de graad
, × Storing: 1. Inconsistentie van 2 communicerende (verkeerde interpretatie analoge)
2. Inconsistentie van 1 communicerende (onbewust eigen analoge communicatie)
3. Paradox: analoge en digitale stemmen niet overeen
4. Dubbele binding: overheersing van 1 vorm
5. Communicatie is symmetrisch of complementair.
Wegwerken van verschillen > overeenstemming bereiken (symmetrisch)
Nadruk op verschillen > elkaar aanvullen + inzicht komen (complementair)
Beide vormen nodig voor succesvolle communicatie.
× Twee communicatievormen: 1. Complementaire actiepatronen
2. Symmetrische actiepatronen
× Storing: 1. Enkel overeenkomsten zoeken
2. Bij standpunten blijven + geen overeenkomsten zoeken
3. Gebruik van macht > afhankelijkheid of onzelfstandigheid
1.2 Indeling in interactievormen op basis van de betrokken partijen
- intrapersoonlijke interactie: communicatie met persoon en zichzelf
- interpersoonlijke interactie: directe communicatie tussen twee of meerdere personen
- intragroepsinteractie: interactie tussen leden van dezelfde groep
- intergroepsinteractie: interactie tussen leden verschillende groep
- mengvorm: combinatie van versch. vormen interacties
2 Intrapersoonlijke interactie
2.1 Intrapersoonlijke conflicten: conflicten tussen het persoon en zichzelf
- Motivationele conflicten: motivatie komt in conflict met ander doel, dat zorgt voor frustratie
en stress. (negatieve gevolgen)
• Oplossing: 1. Vermijdingsgedrag: Vermijden van onaangename ervaringen →
× Passief: bv. angst om niet te slagen > stoppen met studeren
× Actief: bv. angst om niet te slagen > bijles
2. Toenaderingsgedrag → Nastreven wat men niet heeft
→ Behouden wat men heeft
- Cognitieve dissonantie: is de onaangename spanning die iemand ervaart bij tegenstrijdige
overtuigingen, ideeën of opvattingen of bij handelen in strijd met de eigen overtuiging.
× Drie componenten: 1. Affectief (eigen gevoel)
2. Cognitie (kennis erover)
3. Conatief (gedrag dat je gaat stellen)
× Vier voorwaarden: 1. Ongewenste negatieve gevolgen
2. Persoonlijk verantwoordelijk
3. Fysiologische opwinding (irritatie)
4. Interne attributie
Yusur Mzand Samenvatting gedragswetenschappen 3de graad
,Attributie
- causale attributietheorie: mensen verklaren het gedrag van anderen en zichzelf in termen
van oorzaak en gevolg om succes/mislukking te verklaren, versch. types/manieren:
• interne en externe attributie: interne : oorzaak ligt bij jezelf, externe: oorzaak ligt buiten
jezelf
• stabiele en instabiele attributie: stabiel → oorzaak wijzigbaar, instabiel→ oorzaak
onwijzigbaar
• controleerbare en oncontroleerbare attributie: controleerbaar→ je hebt zelf vat op de
situatie, oncontroleerbaar→ je hebt zelf geen vat op de situatie
• specifieke en globale attributie : globaal→ oorzaak slaat op alle situaties, specifiek→
oorzaak slaat op specifieke situatie
- attributiefouten:
• Fundamentele attributiefout: de invloed van karakter op gedrag wordt overschat+
gedragingen zijn door de persoonlijkheid of het karakter.
• Zelfhandicapping: mislukkingen verantwoorden door een beperking als excuus te gebruiken
• Self-serving bias : bij mislukking ligt de schuld aan externe factoren
• Defensieve attributie: ter zelfbescherming: falen is door externe factoren, succes door
interne factoren.
• Stereotypering: kenmerk van een persoon wordt toegeschreven aan een hele groep bv. alle
blonden zijn dom
3 Interpersoonlijke interactie: interactie van personen onderling
- vormen van interpersoonlijke interactie:
1. Ruil: vrijwillig iets uitwisselen met voordelen voor beiden
2. Conflict: gedrag is afhankelijk van de rolverwachting
3. Conformiteit: er zijn gemeenschappelijke kenmerken
4. Machtsuitoefening: 1 persoon wilt iets bereiken→ andere dwingen om iets voor hem te
doen, geven,..
5. Samenwerking: samenwerken voor gemeenschappelijke doel
6. Competitie: doel is schaars→ vechten voor doel+ vrede tss partijen bij resultaat
- Rolconflicten:
• Rolpatroon: de verwachtingen bij een bepaalde sociale rol bv. man/vrouw
• intern en extern rolconflict: interne: versch. mensen hebben versch. verwachtingen bij
eenzelfde positie
externe: rollen van verschillende functies botsen met elkaar
- modellen voor interpersoonlijke interactie: opbouw, rollen, invloed op gedrag van de ander
1. roos van Leary: bedoeling= ons gedrag hangt af van onze relatiewens met de ander (welke
relatie willen we met de ander)
• bestaat uit: horizontale as: links= tegen (enkel eigen belang belangrijk) , rechts= samen (gem.
belang: belang van anderen ook belangrijk)
verticale as: boven= boven (baas→ leiden), onder= onder (onderdaan→ volgen)
Yusur Mzand Samenvatting gedragswetenschappen 3de graad
, • Drie principes: 1. Bovengedrag roept ondergedrag op
2. Tegengedrag roept tegengedrag op
3. Naastgedrag roept naastgedrag op
• Acht rollen: 1. Leidend
2. Helpend
3. Heewerkend
4. Afhankelijk
5. Teruggetrokken
6. Opstandig
7. Agressief
8. Competitief
2. axenroos:
• Axenroos: Interactie tussen mensen typeren + gebaseerd op roos van Leary
De axenroos is voorgesteld met totemdieren
• Opgesteld door Ferdinand Cuvelie
• Benadert interactie door 3 invalshoeken:
I. relatiewijze (manier waarop informatie-uitwisseling gebeurt, 6 wijzen: aanbieden (geven),
aannemen (ontvangen) (die twee: harmoniezone), aanvechten, weerstaan (allebei=
conflictzone), houden en lossen (allebei= afzonderingszone), voorgesteld dr 6 sectoren→ (zie
foto links)
II. Inzet: wat uitgewisseld wordt tijdens de interactie, 3 soorten:
informatie en richtlijnen, goederen en diensten, bijzijn (aanwezigheid, fysieke nabijheid) en
persoon (wat je van jezelf laat zien, persoonlijke eigenschappen)
III. Communicatiekanaal: woorden, gebaren, intonatie, lichaamstaal
Relatiewijzen 10 axen
Yusur Mzand Samenvatting gedragswetenschappen 3de graad
,4 Mechanismen die interactie en communicatie beïnvloeden
Een aantal mechanismen beïnvloeden de interactie tussen personen en tussen groepen:
1. rolpatronen: verwachtingen over een bepaald rol bv. jongen/meisje, bij rolconflicten:
verwachtingen komen niet overeen met de rol→ intern: rol >< eigen doelstelling), Extern:
tegenstelling tussen verschillende rollen.
2. conformiteit: zich aanpassen aan bepaalde situatie/groep/ verwachting/…
1. Compliance (meegaan): Instemming met meerderheid zonder zelf overtuigd
2. Conversion (omgaan): Wel overtuigd van standpunt groep > aanpassing
3. deviantie: tegengesteld aan conformiteit: we weten de verwachtingen→ doen tegengesteld
4. Stereotypen: kenmerk 1 persoon→ hele groep bv. alle Amerikanen zijn dik
5. Vooroordelen: oordeel zonder zekerheid/achtergrondinformatie
Waarom stereotyperen? Argument voor racistisch/discriminerend gedrag (op basis van
ras/sekse/nationaliteit/.. oordelen)
6. Frustratie: door bv. tegengestelde meningen
7. Angst: onrust, paniek
8. Etnocentrisme: andere culturen beoordelen met normen en waarden van de eigen SL
5 Conflicten
conflicten analyseren op basis van deze kenmerken:
5.1 Oorzaak en aanleiding
- oorzaak en aanleiding van een conflict
oorzaak: 1 partij wilt iets, andere partij niet (geen overeenstemming)
aanleiding: er gebeurt iets die de conflict laat beginnen
- vormen van conflict naargelang de oorzaak:
• belangenconflict: belangen niet overeen
• Waardenconflict: waarden niet overeen
• Machtsconflict: 2 partijen hebben versch. machtspositie, partij met meeste macht kan haar
wil opleggen bv. baas en werknemer
• Generatieconflict: conflict tss generaties bv. Grootouders en kleinkinderen.
5.2 Escalatiefasen
- escalatieladder van Glasl: voorstelling van hoe conflicten kunnen escaleren (erger,
moeilijker,.. worden)
1. fase 1 : rationele fase (win-win): je gaat in debat→ vredig
• stap 1: hardere discussie, aandacht op verschillen→ spanning
• stap 2 verbale conflict in vorm van debat
• stap 3 daden i.p.v. woorden → empathie neemt sterk af
bemiddeling: vrienden, collega’s, familie,..
2. fase 2 : emotionele fase (win-loose): argumenten ook al beschadig je de ander→ agressiever
• stap 4: partijen gaan op zoek naar bondgenoten
• stap 5: gezichtsverlies: volledige wanttrouwen in ander+ verlies morele geloofwaardigheid
• stap 6: dreigementen
bemiddeling: neutrale personen, stimuleren teruggang fase 1 + stop ontwikkeling conflict
Yusur Mzand Samenvatting gedragswetenschappen 3de graad
, 3. fase 3 : escalatiefase (loose-loose): alle middelen toegelaten andere uit te schakelen→ meest
agressief
• stap 7: beperkte vernietiging van vijand
• stap 8: vernietiging van vijand
• stap 9: samen de afgrond in: elke partij aanvaardt de eigen vernietiging indien de andere
partij ook vernietigd wordt.
Bemiddeling: rechtspraak,..
5.3 Conflicthanteringsstijlen
- het model van Thomas en Kilman:
- de conflicthanteringsstijlen: manieren van omgaan met conflicten:
1ste omgangsmanier (haai): Doordrukken/ concurreren > doel belangrijk, relatie niet
2de omgangsmanier (uil): Samenwerken > doel en relaties belangrijk
3de omgangsmanier (kwal): Compromis sluiten (overeenkomst)
4de omgangsmanier (schildpad): Vermijden > noch doelen, noch relatie
5de omgangsmanier (teddybeer): Toegeven/ aanpassen> doel niet, relatie belangrijk
5.4 Agressie en geweld
− soorten geweld:
• fysiek geweld: lichamelijk
• psychisch geweld: mentaal
• structureel geweld: geweld zit opgesloten in maatschappelijke structuren. + heeft te
maken met: Sociale onrechtvaardigheid, uitbuiting, hongersnood, analfabetisme en
ongelijke kansen -> Gewelddadige maatschappij.
• cultureel geweld: geweld voor culturele redenen bv. Zoeloes, moslims,..
5.5 Einde van een conflict
5. Conflict beëindigen door:
1. Vonnis (derde partij)= scheidsrechter of directieve oplossing
2. Bemiddeling (derde partij, hulp bij oplossing vinden)= participatieve oplossing
3. Zelf oplossen
4 en 5: minder
4. Onderdrukking constructieve
vormen om
5. Onafhankelijkheid (geen relatie meer, onafhankelijk v/d ander worden) een conflict te
beëindigen
=> 3 werkwijzen: 1. Consensus (gemeensch. standpunt)
2. Compromis (beide toegevingen)
3. Stemmen (meerderheid beslist)
4. veroordelen: bij vonnissen
Yusur Mzand Samenvatting gedragswetenschappen 3de graad