Woordleer en zinsleer
WOORDLEER
LIDWOORD (pg 10-11)
o Welke?
o De
§ Bepaald lidwoord
§ Mannelijk en vrouwelijk
o Het
§ Bepaald lidwoord
§ Onzijdig
o Een
§ Onbepaald lidwoord
§ Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig
o Oude naamvalsvormen
§ Der, des, den,…
___________________________________________________________________________________________
o Uitzonderingen
o De / het NIET in combinatie met zelfstandig nw à geen lidwoord
ZELFSTANDIG NAAMWOORD (pg 12-13)
o Mensen, dieren, dingen, eigenschappen, idealen, ruimten, tijden en hoeveelheden
o Meestal lidwoord ervoor
o Kenmerken
o Verkleinen
o In meervoud
o Soms ve andere woordsoort à een zelfstandig nw maken
o Als lidwoord voor een werkwoord staat à zelfstandig nw
___________________________________________________________________________________________
o Uitzonderingen
o Niet altijd kan je een zelfstandig nw in meervoud of enkelvoud zetten + ook niet altijd
verkleinen à toch blijft het een zelfstandig nw
§ Vb hersenen, jeugd,…
BIJVOEGKIJK NAAMWOORD (pg 14-15)
o Gewoonlijk voor zelfstandig nw
o Kenmerken
o Naast grondvorm à ook een verbuigingsvorm
o In vergrotende en overtreffende trap zetten
, o Kan ook achter zelfstandig nw
o Bijvoeglijk gebruikte voltooid deelwoorden à bijvoeglijk nw
WERKWOORD (pg 16-17)
ZELFSTANDIG WW
o Belangrijkste ww in de zin (dat niet behoort tot de categorie koppel ww)
HULP WW
o Helpt het zelfstandig ww of koppel ww in de zin
o Vb. zijn, hebben, worden, moeten, mogen, kunnen, zullen, willen,…
KOPPEL WW
o Belangrijkste ww in de zin (dat behoort tot de categorie koppel ww)
o Vb. zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen
VOORNAAMWOORDEN (pg 18-29)
PERSOONLIJK VNW
o Verwijzen naar een persoon
o Komen zelfstandig voor
o Ik – mij – me – jij – je – jou – hij – hem – zij – ze – haar – het – wij – we – ons – jullie – u – zij – ze – hen
– hun
___________________________________________________________________________________________
o Uitzonderingen
o Ww met zich à zich (en de vormen – me-je-zich-ons) à geen persoonlijk vnw
BEZITTELIJK VNW
o Geven altijd een bezit aan
o Staan gewoonlijk voor een zelfstandig nw
o Kan ook zelfstandig voorkomen
o Vb. de jouwe
o Mijn – jouw – uw – zijn – haar – ons – onze – jullie – je – uw – hun – haar – d’r
AANWIJZEND VNW
o Wijzen, soms nadrukkelijk, personen en zaken aan
o Die – deze – dat – dit – zo’n – zulke – hetzelfde – dezelfde – diezelfde – datzelfde – zelf dusdanig –
zodanig – dergelijke
VRAGEND VNW
o Vraag je naar personen, begrippen of dingen
o Vaak aan begin ve zin
o Wie – wat – welke – wat voor een – wiens
___________________________________________________________________________________________