Wetenschappelijk Denken – Contact 5
1. Niveau D
➔ Socrates (Athene 470-399 v.C.)
➢ Charismatisch filosoof en leraar
➢ Had een grote groep volgelingen en leerlingen
➢ Werd bekend door de geschriften van Plato en Xenophon
➢ Bekend om zijn dialogen, niet om zijn geschriften
➢ Door middel van indringende dialoog kennis vergroten = Socratische methode –
vroedvrouwentechniek (maieutiek)
➢ Onderwerpen voor deze dialogen waren meestal deugden als rechtvaardigheid,
zelfbeheersing, vroomheid, dapperheid en wijsheid.
➢ Door beredeneerd onderzoek zocht Socrates naar algemeen geldende waarheden en
principes voor het menselijk doen en laten, essenties.
➢ Socratische denkmethode: Dialectiek
• Dialoog in vraag en antwoord: dialectiek (these, antithese, synthese)
• Constructief scepticisme (maieutiek): ironie – anamnese - hermeneutiek
• Kenmerken van de dialogen:
➢ Rationeel begrip
➢ Verlangen om de verrukking van nieuwe inzichten te ondergaan
➢ Tolerantie
➔ Plato (Athene: 428-347 v.C.)
➢ Was voorbestemd om Atheens politicus te worden
➢ Leerling van Socrates, leraar van Aristoteles
➢ Koos definitief voor filosofie n.a.v. Socrates' dood
➢ Zeer begaafd schrijver en stilist: dialogen
➢ Dialectiek als voorloper van de logica
➢ Stichter van de Atheense Academie (387 v.C.)
➢ Denken:
• Ideeënwereld voorafgaand aan de fysieke wereld
• Scheiding tussen ideeënwereld en dagelijks leven
• Belang van mathematische verbanden
➢ Plato’s allegorie van de grot
• Allegorie in dialoogvorm over de relatie tussen waarneming en werkelijkheid
➔ Aristoteles (Athene 384-322 v.C.)
➢ Eén van de meest invloedrijke klassieke filosofen in de westerse traditie
➢ Bronnen: collegedictaten / woordenboek
➢ Gedurende 20 jaar actief in Plato's Academie tot diens dood
➢ Eerste Homo Universalis & Systeemfilosoof
➢ Bekwaam in de totaliteit van de (toen bekende) wetenschappen: filosofie, psychologie,
politieke en sociale wetenschappen, wiskunde en natuurwetenschappen, taal- en
letterkunde, theater...
➢ Voerde de logica en de methodologie in als manier om wetenschap en filosofie te
bedrijven.
➢ Sticht in 335 v.C. in Athene eigen school (peripatetische school / Lyceum)
➢ Leraar van Alexander de Grote
➢ Denkmethode:
• Dialectisch in de stijl van Plato
• Analytisch-deductief volgens "categorische syllogismen"
• Rekening houdend met observaties en formalismen
• Nieuw causaliteits- begrip
➢ Wereldbeeld:
• Holistisch
• Monistisch
• Bezielde natuur
➢ Hylemorfisme → elk individueel ervaarbaar ding is een combinatie van een stof, materie
(hylè) en een vorm (morphè).
➢ Verandering en beweging
, • Bij elke verandering / beweging kan men zich vier vragen stellen:
➢ Wat is er veranderd?
➢ Hoe is de vorm tot stand gekomen?
➢ Wie/wat heeft de verandering teweeggebracht?
➢ Met welk doel?
• Om deze vier vragen te beantwoorden geeft Aristoteles resp. vier "oorzaken":
➢ Een materiële oorzaak (causa materialis) → marmer
➢ Een formele oorzaak (causa formalis) → een idee
➢ Een bewegende oorzaak (causa efficiens) → de beeldhouwer
➢ Een finale oorzaak of doel-oorzaak (causa finalis) → het beeld
• "God" = zuivere act, zonder stof of potentie, "de eerste onbewogen beweger",
uiteindelijke oorzaak van alle zijn en van alle worden. De mens maakt deel uit van
de kosmos, die steeds naar grotere volmaaktheid evolueert
➔ Aristoteles als wetenschapper
➢ Hanteerde een analytische, inductieve manier van denken. Alle dingen zijn met het
verstand te begrijpen
➢ Bestudeerde bewegingen in de natuur en de biologie, en kwam onder de indruk van de
ordening en doelmatigheid daarin. Dit bracht hem tot de uitspraak "De natuur doet niets
vergeefs".
➢ De wereld bestaat uit vier elementen: aarde, water, lucht en vuur, omgeven door de ether,
het z.g. 'vijfde lichaam', en daarbuiten sfeerlagen, waarvan de buitenste die van de vaste
sterren zou zijn. De uiterste sfeer is in zijn visie God, de Onbewogen Beweger.
➢ Met zijn studie van de erfelijkheid, waarin hij al onderscheid maakte tussen dominante en
recessieve factoren, liep Aristoteles vooruit op het werk van Gregor Mendel.
➢ Biologie:
• Onveranderlijkheid der soorten: geen evolutie
• Opbouw der soorten van laag naar hoog ontwerp
• Spontane generatie van leven
• Vitalisme (vs. materialisme)
➢ Astronomie:
• Onveranderlijkheid van de sterrenhemel
• Opbouw in bolschillen rond de aarde
• Vijfde element: aeter (in eeuwige cirkelv. Beweging)
• Beweging: door "eerste oorzaak"
➔ Voorwetenschappelijke karakter van klassiek Griekenland
➢ Zeer sterke scheiding tussen:
• Denken ↔ Doen
• Theorie ↔ Praktijk
• Natuurfilosofie ↔ Mechanische kunsten
➢ Denken: Contemplatief en niet-experimenteel
➢ Waarheid zit in de ideeën, niet in de waarneming
➢ Zuiverheid en onveranderlijkheid der ideeën
➢ Toevalligheid en onvolmaaktheid van het dagelijks leven
➢ Denken is een dissectie van ideeën
➢ Heel wat moderne denkrichtingen
• Scepticisme: begint bij Pyrrho van Elis en Sextus Empiricus (± 200 v. C).
Opschorting van het oordeel (epochè), onverstoorbaarheid (ataraxia)
• Epicurisme: eerste humanisme op wetenschappelijke basis → Epicurus, ook ± 300
v. C. Gericht op genoegen en rechtvaardigheid, niet godsdienstig.
• Cynisme: Diogenes van Sinope (± 350 v. C), afwijzing van de gevestigde waarden
in de wereld en van de sociale conventies
2. Wetenschappelijk denken als methode (H2-H6)
➔ Wetenschap in de “donkere” middeleeuwen
➢ Wetenschap (vooral meetkunde en astronomie) waren rechtstreeks verbonden met het
goddelijke.
➢ God heeft de wereld geschapen naar geometrische en harmonische principes. Het
onderzoeken hiervan is dus het zoeken en aanbidden van God.