1. Aggregatieve vraag
2. Aggregatief aanbod
AA en LAA
• Snijpunt: verwacht prijspeil 𝑃𝑒
o Als 𝑃𝑒 stijgt, eisen vakbonden hogere W
▪ Nominale loonrigiditeit: dit proces duurt lang
▪ Nominale loonflexibiliteit: dit proces gaat snel
o AA schuift naar boven
• Helling AA
o Hogere Q gaat gepaard met hogere P
o Hoe gemakkelijk kan P wijzigen?
▪ Prijsrigiditeit (Keynes)
• Prijzen wijzigen beperkt (bv. verzekeringscontracten,
‘menukosten’…)
• Vlakkere AA
▪ Prijsflexibiliteit (Klassiek)
• Prijzen kunnen snel wijzigen
• Steilere AA
3. Aggregatieve vraag en aggregatief aanbod
4. Schokken
• Conjunctuurschommelingen door ‘schokken’
o Positieve en negatieve schokken
o Vraagschok: AV verschuift
▪ Reëel: 𝐶, 𝐼, 𝐺, 𝑋, 𝑀, 𝑇 …
▪ Monetair: 𝑀𝑉 , 𝑀𝐴 , 𝑖
o Aanbodschokken: AA en LAA verschuiven
, ▪ Technologie
▪ Kosten van intermediaire goederen: olieschok, grondstoffenprijzen…
• Onze analyse:
o Startsituatie ’neutrale conjunctuur’ 𝑄 = 𝑄 ∗
‘korte termijn’
o Er doet zich een schok voor zodat 𝑄 < 𝑄 ∗ of 𝑄 > 𝑄 ∗
o Aanpassingsproces tot 𝑄 = 𝑄 ∗
o Meningsverschillen… ‘lange termijn’
o Realiteit: complexer:
▪ Combinatie van verschillende schokken tegelijk (bv. coronacrisis)
▪ Invloed van schokken uit het verleden die lang effect hebben
• Start: 𝑃1 , 𝑄1
𝑊1 𝑊∗
𝑄1 = 𝑄 ∗, 𝑈 = 𝑈 ∗, 𝑃1 = 𝑃𝑒1 , 𝑃1
= 𝑃 (neutrale conjunctuur)
𝑒1
• Positieve vraagschok: bv. stijging van G (AV1 → AV2)
• 𝑃2 , 𝑄2
𝑊1 𝑊∗
𝑄2 > 𝑄 ∗ , 𝑈 < 𝑈 ∗ , 𝑃2 > 𝑃𝑒1 , < (hoogconjunctuur)
𝑃2 𝑃𝑒1
• Vakbonden niet meer tevreden → nieuwe
onderhandelingen: 𝑊 eisen overeenkomstig 𝑷𝒆𝟐 = 𝑷𝟐
• 𝑃3 , 𝑄3 (nieuw snijpunt)
𝑊2 𝑊∗
𝑄3 > 𝑄 ∗ , 𝑈 < 𝑈 ∗ , 𝑃3 > 𝑃𝑒2 , < (nog steeds hoogconjunctuur)
𝑃3 𝑃𝑒2
• Nog aanpassing… tot 𝑃4 , 𝑄4
𝑊4 𝑊∗
𝑄4 = 𝑄 ∗ , 𝑈 = 𝑈 ∗ , 𝑃4 = 𝑃𝑒4 , 𝑃4
=𝑃
𝑒4
Na verloop van tijd keren we terug naar Q* (LT aanbod)
̶ Op korte termijn: 𝑄 > 𝑄 ∗ , hogere tewerkstelling
• 𝑃 > 𝑃𝑒
• Hoe sterk zullen prijzen zich aanpassen? Prijsrigiditeit of prijsflexibiliteit?
• Het beoogde reëel loon wordt niet bereikt
• Loononderhandelingen…
• Hoe snel kunnen lonen zich aanpassen?
• Volgende loononderhandelingen?
̶ Op lange termijn: 𝑄 = 𝑄 ∗, 𝑃 = 𝑃𝑒
• Output stimuleren, maar zorgt op LT voor inflatie
• Keynes: ’in the long run, we are all dead’ → periode kan lang duren tot we terug
in LT aanbod terechtkomen → niet op LT nadenken, maar op KT!
Meningsverschillen
• Prijsflexibiliteit of prijsrigiditeit?
o Prijsrigiditeit (Keynes): vlakke AA
▪ Weinig prijsstijging => vraagschok vertaalt zich in outputwijziging
o Prijsflexibiliteit (Klassiek): steile AA
▪ Veel prijswijziging => vraagschok vertaalt zich in prijswijzigingen (direct)
(aanpassingsproces duurt minder lang)
2. Aggregatief aanbod
AA en LAA
• Snijpunt: verwacht prijspeil 𝑃𝑒
o Als 𝑃𝑒 stijgt, eisen vakbonden hogere W
▪ Nominale loonrigiditeit: dit proces duurt lang
▪ Nominale loonflexibiliteit: dit proces gaat snel
o AA schuift naar boven
• Helling AA
o Hogere Q gaat gepaard met hogere P
o Hoe gemakkelijk kan P wijzigen?
▪ Prijsrigiditeit (Keynes)
• Prijzen wijzigen beperkt (bv. verzekeringscontracten,
‘menukosten’…)
• Vlakkere AA
▪ Prijsflexibiliteit (Klassiek)
• Prijzen kunnen snel wijzigen
• Steilere AA
3. Aggregatieve vraag en aggregatief aanbod
4. Schokken
• Conjunctuurschommelingen door ‘schokken’
o Positieve en negatieve schokken
o Vraagschok: AV verschuift
▪ Reëel: 𝐶, 𝐼, 𝐺, 𝑋, 𝑀, 𝑇 …
▪ Monetair: 𝑀𝑉 , 𝑀𝐴 , 𝑖
o Aanbodschokken: AA en LAA verschuiven
, ▪ Technologie
▪ Kosten van intermediaire goederen: olieschok, grondstoffenprijzen…
• Onze analyse:
o Startsituatie ’neutrale conjunctuur’ 𝑄 = 𝑄 ∗
‘korte termijn’
o Er doet zich een schok voor zodat 𝑄 < 𝑄 ∗ of 𝑄 > 𝑄 ∗
o Aanpassingsproces tot 𝑄 = 𝑄 ∗
o Meningsverschillen… ‘lange termijn’
o Realiteit: complexer:
▪ Combinatie van verschillende schokken tegelijk (bv. coronacrisis)
▪ Invloed van schokken uit het verleden die lang effect hebben
• Start: 𝑃1 , 𝑄1
𝑊1 𝑊∗
𝑄1 = 𝑄 ∗, 𝑈 = 𝑈 ∗, 𝑃1 = 𝑃𝑒1 , 𝑃1
= 𝑃 (neutrale conjunctuur)
𝑒1
• Positieve vraagschok: bv. stijging van G (AV1 → AV2)
• 𝑃2 , 𝑄2
𝑊1 𝑊∗
𝑄2 > 𝑄 ∗ , 𝑈 < 𝑈 ∗ , 𝑃2 > 𝑃𝑒1 , < (hoogconjunctuur)
𝑃2 𝑃𝑒1
• Vakbonden niet meer tevreden → nieuwe
onderhandelingen: 𝑊 eisen overeenkomstig 𝑷𝒆𝟐 = 𝑷𝟐
• 𝑃3 , 𝑄3 (nieuw snijpunt)
𝑊2 𝑊∗
𝑄3 > 𝑄 ∗ , 𝑈 < 𝑈 ∗ , 𝑃3 > 𝑃𝑒2 , < (nog steeds hoogconjunctuur)
𝑃3 𝑃𝑒2
• Nog aanpassing… tot 𝑃4 , 𝑄4
𝑊4 𝑊∗
𝑄4 = 𝑄 ∗ , 𝑈 = 𝑈 ∗ , 𝑃4 = 𝑃𝑒4 , 𝑃4
=𝑃
𝑒4
Na verloop van tijd keren we terug naar Q* (LT aanbod)
̶ Op korte termijn: 𝑄 > 𝑄 ∗ , hogere tewerkstelling
• 𝑃 > 𝑃𝑒
• Hoe sterk zullen prijzen zich aanpassen? Prijsrigiditeit of prijsflexibiliteit?
• Het beoogde reëel loon wordt niet bereikt
• Loononderhandelingen…
• Hoe snel kunnen lonen zich aanpassen?
• Volgende loononderhandelingen?
̶ Op lange termijn: 𝑄 = 𝑄 ∗, 𝑃 = 𝑃𝑒
• Output stimuleren, maar zorgt op LT voor inflatie
• Keynes: ’in the long run, we are all dead’ → periode kan lang duren tot we terug
in LT aanbod terechtkomen → niet op LT nadenken, maar op KT!
Meningsverschillen
• Prijsflexibiliteit of prijsrigiditeit?
o Prijsrigiditeit (Keynes): vlakke AA
▪ Weinig prijsstijging => vraagschok vertaalt zich in outputwijziging
o Prijsflexibiliteit (Klassiek): steile AA
▪ Veel prijswijziging => vraagschok vertaalt zich in prijswijzigingen (direct)
(aanpassingsproces duurt minder lang)