Samenvatting van alle literatuur die gelezen moet worden voor project 1 van blok 4.2 van de master Klinische Kinder- en Jeugd Psychologie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
DeHart. (2004). H6: Infant social and emotional development (203-214)
Development in the second six months
• Baby’s kunnen specifieke mensen herkennen als aparte, onafhankelijke dingen die reacties geven en die
reacties kunnen terugkrijgen. Hierdoor kunnen ze ook bepaalt gepland gedrag laten zien en krijgen ze een
sense van de self. Deze verbeteringen hebben belangrijke implicaties voor het ontstaan van specifieke
emoties en het vermogen om deze emoties te kunnen reguleren en controleren.
• Tussen 6-12 maanden wordt het sociale gedrag van de baby toenemend georganiseerd rondom de primaire
verzorgers, met een doelgerichtheid die in de eerdere maanden niet werd gezien. In deze periode wordt de
hechting gevormd, wat een belangrijk kenmerk is van deze ontwikkelingsperiode.
• Ontwikkelingen in de tweede helft van het eerste levensjaar zijn zo enorm, dat ze gezien kunnen worden als
kwalitatieve verbeteringen.
Emotional development
• Emotionele reacties worden meer frequent in de tweede helft van het eerste levensjaar en ze veranderen op
een aantal manieren:
o Het ontstaan van specifieke emoties die van elkaar te onderscheiden zijn
o Emotionele reacties toenemend worden onmiddellijk in plaats van dat ze tijd kosten om op te bouwen
o De klassieke emotionele gezichtsuitdrukkingen beginnen te ontwikkelen
• Aan het eind van het eerste levensjaar kunnen baby’s eerdere herinneringen ophalen, uitkomsten anticiperen
en intentioneel gedrag vertonen. Het gevolg hiervan is dat emotionele reacties optreden als reactie op
gebeurtenissen met bepaalde betekenissen. In de tweede helft van het eerste levensjaar laten baby’s ook
oprechte verbazing zien wanneer iets onverwachts gebeurt.
• Emotional reactions to the unfamiliair:
o Stranger distress: negatieve reacties van baby’s (tussen 7-10 maanden, hiervoor nog niet, mogelijk
wel langer) op onbekenden. De mate van distress verschilt per baby. Onderzoek laat zien dat distress
richting vreemden niet duidt op behoedzaamheid voor onbekende dingen in het algemeen. Ook blijkt
dat de context invloed heeft op reacties op onbekenden. Hoe sneller de onbekende benadert en des
te meer opdringerig deze persoon zich gedraagt, hoe waarschijnlijker het is dat de baby gestrest
raakt. Een bekende omgeving en bekende formats van interactie kunnen stranger distress
verminderen. Ook de aanwezigheid en de reactie van de primaire verzorger kunnen invloed hebben
op de reactie van de baby. De reactie van de baby is minder angstig wanneer de primaire verzorger
dichtbij is, maar wanneer de verzorger een bezorgde gezichtsuitdrukking heeft, kan dit de reactie bij
de baby heftiger maken.
o In het kort laten baby’s van 10 maanden oud evaluaties zien van dreigingen veroorzaakt door
onbekenden en nieuwe situaties. Deze evaluaties zijn zeer afhankelijk van de context waarin de
gebeurtenis plaatsvindt en het gevoel van veiligheid en mogelijkheden voor controle bij het kind. Op
basis van deze factoren en eerdere gebeurtenissen categoriseren baby’s gebeurtenissen als prettig
of onprettig.
• Emotional regulation and coping:
o In de tweede helft van het eerste levensjaar krijgen baby’s betere emotieregulatie en coping
technieken, zoals:
1
, ▪ Wegkijken als een onbekende komt en daarna weer aankijken. Baby’s die dit patroon laten
zien gaan over het algemeen niet huilen en zijn meer accepterend richting onbekenden.
▪ Express signalen sturen naar primaire verzorger (bijv. zorgen dat mama je oppakt) of
bewegen richting de verzorger wanneer de baby zich bedreigt voelt.
▪ Veel van deze emotieregulatie is dyadic regulatie: de baby en verzorger doen het samen.
o Samenvattend worden bij baby’s in de tweede helft van het eerste levensjaar emotionele reacties
gebaseerd op de betekenis van gebeurtenissen. Tegelijkertijd hebben baby’s toenemend verfijnde
vaardigheden ontwikkeld om te kunnen omgaan met emotionele arousal. Zulk complex gedrag is
congruent met bewijs dat op dit moment paden zijn ontwikkeld tussen de cerebrale cortex en het
limbisch systeem.
The formation of attachments
• Attachment: attachment is een langdurende emotionele band tussen een baby en een verzorgende. De
attachment relatie heeft speciale emotionele kwaliteiten, welke niet alleen blijken uit de distress bij het kind
wanneer deze gescheiden wordt van de verzorgende en uit de blijdschap wanneer ze herenigd zijn, maar ook
in de veiligheid die het kind lijkt af te leiden in aanwezigheid van deze persoon. Op een leeftijd van 12
maanden willen baby’s per se opgetild worden door de verzorgende, zoeken ze de verzorgende op wanneer
ze ontdaan zijn en zijn ze blijer om nieuwe omgevingen te ontdekken wanneer de verzorgen dichtbij is.
• Hallmarks of attachment: de ontwikkeling van attachment volgt een bepaalt patroon. Een teken dat
attachment ontstaat is seperation distress (= negatieve reacties van baby’s wanneer de verzorgende tijdelijk
vertrekt). Dit treedt ongeveer tegelijkertijd op met negatieve reacties op onbekenden. Dit gedrag wordt in elke
cultuur gezien aan het einde van het eerste levensjaar. Ongeveer op hetzelfde moment ontstaan greeting
reactions (= positieve reacties van baby’s wanneer de verzorgende verschijnt). Een laatste teken van
attachment is secure-base behavior (= gedrag waarbij de baby de verzorgende gebruikt als een basis van
ontdekking).
• The bases of attachment: de attachment relatie ontwikkelt gedurende het eerste levensjaar en deze
ontwikkeling evolueert verder tijdens de peutertijd en daarna. Het is het product van vele uren van interactie
waarbij de verzorgende en de baby leren om hun gedrag te coördineren. Hechting is een ander proces dan
bonding (= de initiële emotionele reactie van de ouder richting de nieuwgeborene). Attachment is een
wederkerige relatie tussen ouder en baby die ontwikkelt gedurende een lange tijdsperiode en er is veel bewijs
dat attachment lange termijn impact heeft op de ontwikkeling van de baby. Tegengesteld is er geen bewijs dat
er een bepaalde behoefte is voor onmiddellijk contact tussen ouders en hun kind. Gezien attachment het
product is van herhaaldelijke interactie met een verzorgende, hoeft het niet de biologische ouder te zijn aan
wie het kind gehecht raakt. Baby’s raken bovendien vaak gehecht aan meerdere personen, hoewel de
moeder vaak wel de voorkeurspersoon blijft. Mogelijk is dit vanwege de grotere betrokkenheid van de moeder
bij het kind. Als iemand anders dan de moeder de primaire verzorger is in zowel tijd als emotionele toewijding,
is die persoon waarschijnlijk om het belangrijkste attachment figuur te zijn van het kind. Vanuit zowel het
leerperspectief als evolutionair perspectief is het logisch dat er een soort hiërarchie ontstaat van personen
waaraan een kind gehecht is. Er zijn een aantal theorieën die het proces van attachment willen verklaren:
o Vroege psychoanalytische theorie & traditioneel leren theorie: baby’s worden gehecht aan de moeder,
omdat zij geassocieerd wordt met voeding.
o Eriksen & Bowlby: plaatsen meer nadruk op de interactie tussen verzorger en kind. Bowlby zegt dat
hechting is ontstaan door natuurlijk selectie, hierbij hoeft alleen een volwassenen aanwezig te zijn,
voedsel niet. Dit is ook te zien in de studie van Harlow, waar de aapjes liever de zachte moeder
zonder voedsel hadden, dan de harde moeder met voedsel.
Explaining individual differences in early social and emotional development
Wanneer je baby’s gaat observeren zijn er vaak enorme verschillen in emotionele reacties op zowel bekende als
onbekende situaties. Er zijn twee belangrijke benaderingen om deze individuele verschillen te verklaren. Degene
welke relevant is voor dit blok is gebaseerd op de psychosociale theorie van Erikson en de attachment theory van
Bowbly, waarbij de nadruk wordt gelegd op de kwaliteit van zorg die de baby ontvangt en dat dit zorgt voor de
variabiliteit in de veiligheid van hechting tussen baby en verzorgende.
The attachment framework
• In vrijwel alle gevallen raken baby’s gehecht aan hun verzorgende, ook wanneer zij mentale of fysieke
beperkingen hebben. Zelfs mishandelde baby’s raken gehecht. Enkel wanneer er geen mogelijkheden zijn
voor lopende interactie tussen een specifieke verzorgende is er geen mogelijkheid voor hechting.
• Gezien de universaliteit in hechting wilde Bowbly individuele verschillen in hechtingskwaliteit identificeren.
Bowbly verwachtte dat de kwaliteit van de hechting gebaseerd is op de kwaliteit van de ontvangen zorg. Het
vertrouwen in de beschikbaarheid van de verzorgende is wat Erikson trust noemde en Bowbly refereert
hiernaar als secure attachment. Veilige hechting kan niet ontwikkelen wanneer zorg onbeschikbaar is of
incidenteel aanwezig is. Ook wanneer de volwassene het kind afwijst is dit niet mogelijk. Waarschijnlijk
ontstaat er dan insecure of anxious attachment.
• Patterns of attachment:
2
, o Om Bowbly’s hypothese te testen moest
zowel veiligheid van hechting als
gevoeligheid voor zorg gemeten worden,
zodat de links hiertussen onderzocht
kunnen worden. Mary Ainsworth speelde
hierbij een belangrijke rol. Op basis van
observaties zowel thuis als in het lab
identificeerde ze een patroon van hechting
die ze veilig noemde en verschillende
patronen de ze als angstig bestempelde.
Om individuele hechtingspatronen van een
baby te onderzoeken, ontwikkelde ze een
laboratoriumprocedure die bekend staat als
Strange Situations. Bij deze procedure
gaan de baby en de verzorgende (altijd de
moeder in de experimenten van Ainsworth)
een speelkamer binnen, waarbij de baby
deze mag gaan ontdekken. Tijdens een
aantal voorvallen wordt de baby
blootgesteld aan een onbekende
volwassene, zowel wanneer de moeder
aanwezig als afwezig is, de baby kort
alleen gelaten is en tot slot weer herenigd
is met de moeder. Ainsworth ontdekte dat
het gedrag van de baby tijdens deze
procedure nauw gerelateerd was aan
patronen van huilen en thuis ontdekken,
wat suggereerde dat het een valide meting
was van hechting.
o De meeste baby’s (60-70%) ontwikkelen een secure attachment (= een patroon van hechting
waarbij de baby zelfverzekerd is van het vermogen en de responsiviteit van de verzorger, en de
verzorger kan gebruiken als een veilige basis om te ontdekken.
o Er is echter ook een deel wat anxious attachment ontwikkeld (= een patroon van hechting waarbij
de baby niet zelfverzekerd is van het vermogen en de responsiviteit van de verzorger, en de
verzorger niet kan gebruiken als een veilige basis om te ontdekken). Dit gebrek aan veiligheid kan
vele vormen aannemen. Een patroon is anxious-resistant attachment (= een hechtingspatroon
waarbij de baby zich met tegenzin scheidt van de verzorgende, maar ambivalentie laat zien richting
de verzorgende na een korte scheiding). Bij dit patroon zoeken baby’s veel contact met hun
verzorgende en zijn ze behoedzaam voor vreemden. Een ander patroon is anxious-avoidant
attachment (= een hechtingspatroon waarbij de baby zich gemakkelijk scheidt van de verzorgende
en contact vermijdt na een korte scheiding). Ze zijn meestal niet behoedzaam voor vreemden. Wat
vooral opvalt is hun reactie wanneer de verzorger terugkeert: actief vermijden.
o Deze twee patronen van anxious attachment zijn later verder omschreven. Resistant baby’s worden
gezien als het maximaliseren van expressie van hechtingsgedrag in de hoop dat de verzorgende
adequaat gaat reageren. De avoidant baby’s doen echter aan minimaliserende expressie van
hechting om de verzorger zoveel mogelijk te vervreemden en een afstand te behouden.
o Wanneer de verzorgende gezien wordt als een dreiging bijv. in het geval van mishandeling kan
disorganized-disoriented attachment ontwikkelen (= een type van anxious attachment waarbij de
baby tegengestelde kenmerken van verschillende patronen van anxious attachment laat zien of
versuft en gedesoriënteerd overkomt.
• Quality of care and security of attachment: om de effecten van kwaliteit van zorg te onderzoeken zijn twee
benaderingen:
o Het kijken naar ouder-baby interactie wanneer de baby erg jong is en dan later de veiligheid van de
hechting bekijken. Verschillende soorten interacties, worden met verschillende soorten hechting
geassocieerd.
▪ Sensitieve verzorging geassocieerd met veilige hechting.
▪ Anxious-avoidant hechting wordt geassocieerd met een verzorger die onverschillig, afwijzend
en emotioneel onbeschikbaar is.
▪ Anxious-resistant hechting wordt geassocieerd met ineffectief troosten.
▪ Disorganized hechting is geassocieerd met angstmakend of verwarrend gedrag van de
verzorger.
o De effecten van kwaliteit van verzorging op hechting beoordelen is gericht op het identificeren van
ouders die kinderen verwaarlozen of mishandelen en deze dan de vergelijken met kinderen die niet
slecht behandeld worden. Verschillend gedrag wordt met verschillende soorten hechting
geassocieerd:
3
, ▪ Anxious-resistant hechting is geassocieerd met extreme armoede en fysieke verwaarlozing.
▪ Anxious-avoident is geassocieerd met fysieke mishandeling of emotionele onbeschikbaarheid
• The context of caregiving: als de ontwikkeling van veilige hechting afhankelijk is van de zorg die het kind
ontvangt, zouden factoren die de invloed van de kwaliteit op het verlenen van zorg gerelateerd moeten zijn
aan hechting. Drie van deze factoren zijn onderzocht en zijn met hechting geassocieerd:
o De hoeveelheid stress in het leven van de verzorgende
o De hoeveelheid sociale steun die beschikbaar is voor de verzorgende
o De ontwikkelingsgeschiedenis van de verzorgende
• Infant attachment and later development: individuele verschillen in veilige hechten zouden mogelijk
belangrijk zijn vanwege de implicaties voor latere ontwikkeling. De moeilijkheid van Bowbly’s theorie is dat
verschillende patronen van hechting verschillende verwachtingen bij de baby opwekken, ook wel internal
working models (= algemene verwachtingen van een baby over de sociale wereld, inclusief de responsiviteit
van de verzorgende, het eigen vermogen van de baby om zorg te verkrijgen en de aard van sociale relaties).
Volgens Bowlby zetten deze representaties zich voort en beïnvloeden deze later gedrag en relaties.
• Samenvattend focussen attachment theorists zich op de organisatie van het gedrag van een baby richting een
verzorgende, welke een attachment figuur wordt. De kwaliteit van deze hechtingsrelatie resulteert van de
geschiedenis van interactie met de verzorgende. Deze interactie wordt beïnvloed door de algemene context
van zorg. De attachment relatie voorziet een framework voor latere ontwikkeling en wordt gereflecteerd door
de mate van zelfvertrouwen, socialiteit en capaciteit om te kunnen omgaan met uitdagingen van het kind.
DeHart. (2004). H8: Toddler social and emotional development (278-285)
Parent-toddler relations
Bij alle ontwikkelingsveranderingen heeft de ouder-kindrelatie veel invloed. Aan de ene kant zorgen ouders voor
nieuwe bronnen van plezier en nieuwe mogelijkheden voor communicatie met anderen en aan de andere kant zorgen
kinderen voor nieuwe verlangens en uitdagingen voor de verzorgers.
The parents tasks
• In elke fase van ontwikkeling moeten ouders hun gedrag aanpassen om aan te sluiten bij de behoeftes van
hun kind en de aansluitende capaciteiten en beperkingen. De snelle sociale, cognitieve en taalontwikkelingen
van de toddlerhood maken deze uitdagend voor ouders van 1-3 jaar oude kinderen. Tijdens de toddlerperiode
hebben ouders twee belangrijke taken:
o Het ondersteunen van de exploratie van het kind
o Goede grenzen voor de kinderen stellen; de hoeveelheid instructies vanuit ouders neemt enorm toe
wanneer het kind tussen de 12-18 maanden oud is.
• Het bieden van ondersteuning en grenzen creëert een structuur waarin kinderen hun vermogens in alle
gebieden kunnen ontwikkelen. In gebieden van cognitieve en taalontwikkeling ondersteunen ouders
kinderen bij nieuwe taken door hen ontwikkelingsgepaste richtlijnen, tips en adviezen te geven, wat vaak
scaffholding wordt genoemd. Ondersteuning vanuit ouders om de exploratie en probleemoplossende
vaardigheden van de peuters te bevorderen onder begeleiding van hun ouders wordt guided self-regulation
genoemd. Hierdoor leren peuters om hun gedrag te reguleren. Belangrijk is de algemene benadering van
ouders richting het kind en er is bewijs dat de algemene kwaliteit van zorg, met name de consisentie waarin
ouders grenzen stellen en ondersteuning bieden, een belangrijke rol speelt in hoe het kind zich ontwikkelt.
Changes in caregiving during the toddler period
• Tijdens de peuterperiode vinden er veranderingen plaats ten aanzien van de verzorging voor het kind. In
Westerse landen worden vaders meer betrokken bij het kind in vergelijking met de betrokkenheid van vaders
tijdens de babyperiode. Het hebben van twee primaire verzorgenden met een ietwat verschillende stijl van
interactie is niet noodzakelijk voor de ontwikkeling van een kind, maar kan wel voordelen opleveren.
Individual adaptions: the roots of personality
Persoonlijkheid wordt erg ontwikkeld in toddlerhood. De basis hiervan is de patterns of adaption (= individuele stijlen
van reacties op anderen en omgeving die de wortels vormen van persoonlijkheid).
Becoming a seperate person
• Een belangrijk beginpunt voor de ontwikkeling van het individu is de seperation-individuation proces (=
Mahler’s term voor de psychologische scheiding van het kind van de verzorgende en het toenemende
bewustzijn over het zijn van een individu). Bij 18 maanden zijn kinderen al minder distresst wanneer ze tijdelijk
gescheiden worden van de verzorger dan 6 maanden daarvoor.
• Dit proces gaat niet voor elk kind even soepel. Erikson’s theorie stelt dat een belangrijke factor de manier is
waarop ouders grenzen opleggen aan hun kinderen. Hier refereerde hij naar met de term autonomy versus
shame and doubt. Dit houdt in dat wanneer een sense of self bij een peuter begint te ontstaan en het ouders
confronteert over de grenzen die opgelegd zijn door ouders, er een positief gevoel van onafhankelijkheid en
competentie verkregen kan worden op basis van gevoelens dat hij/zij ondersteund wordt of dat er juist
gevoelens van schaamte en twijfel over zichzelf kan ontstaan. Een andere beïnvloedende factor is de mate
van algemeen vertrouwen (basic trust) wat het kind heeft ontwikkeld. Wanneer dit vertrouwen sterk is kan de
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur DePsychologieStudent. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,48. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.