LMP – Motivatietheorieën
MOTIVATIETHEORIEËN
Motivatie beschrijft wat mensen aanzet tot acties. Motivatie heeft betrekking op het “WAAROM”
mensen een bepaald gedrag stellen.
Motivatie beïnvloedt keuze, frequentie, intensiteit, emotie bij en duur van gedrag.
Gedrag = Persoon x Context
Omgevings- en studentkenmerken situationele motivatie gedrag
Verschillende motivatietheorieën trachten complementair het “waarom” van gedrag te verklaren. In
de in deze samenvatting besproken theorieën kan het volgende aan de basis van gedrag liggen:
1. Drijfveer (zelfdeterminatietheorie).
2. Intentie (doeloriëntatie / GOAL).
3. Overtuiging (doelmatigheid / self-efficacy).
4. Inhoud (Interesse).
1
,LMP – Motivatietheorieën
ZELFDETERMINATIETHEORIE (ZDT / drijfveer - Deci & Ryan)
Volgens de ZDT koestert eenieder 3 aangeboren psychologische behoeften:
Deze basisbehoeften zijn ingebakken in de menselijke natuur.
Er zijn geen verschillen in sterkte van de behoeften, maar wel in de mate waarin ze
bevredigd zijn.
Bevrediging van de basisbehoeften (in een werk- en/of leercontext vooral bereikt door
ondersteunende in plaats van veeleisende kenmerken) is positief in heel veel opzichten.
Persoon Omgeving
Vervulling van de basisbehoeften
Autonomie
Relationele verbondenheid
Competentie
(a)Motivatie Welzijn Attitudes Gedrag
gecontroleerd, stress, burn-out, neg. gev. intentie stoppen met leren ongewenst gedrag, afwezigh.
autonoom graag leven, pos. gevoelens tevredenheid, betrokkenheid prestatie, pro- en creactiviteit
AUTONOMIE
- De wens om psychologisch vrij te handelen. Het gevoel zonder druk te functioneren.
- Bevredigd als de persoon (leerling) volledig achter de reden voor het gedrag staat,
ongeacht of men dit gedrag zelf geïnitieerd heeft.
- Verwijst naar de mogelijkheid om eigen gedrag zelf te bepalen (geen druk).
RELATIONELE VERBONDENHEID
- De wens om positieve relaties op te bouwen, zichzelf geliefd en verzorgd te voelen.
- De wens om zelf voor anderen te zorgen.
- Sociaal contact moet betekenisvol en diepgaand zijn.
- Ergens bij horen.
COMPETENTIE
- De wens om doeltreffend met de omgeving om te gaan: de omgeving exploreren,
begrijpen en beheersen.
- Hoog competentiegevoel gaat gepaard met een verhoogd zelfvertrouwen.
2
,LMP – Motivatietheorieën
Amotivatie Extrinsieke motivatie Intrinsieke
motivatie
Extern Geïntrojecteerde Geïdentificeerde Geïntegreerde
gereguleerd motivatie motivatie motivatie
Gecontroleerde motivatie Autonome motivatie (willen)
(moeten)
internalisatie neemt toe
AMOTIVATIE (non-regulatie)
Geen zicht op de relatie tussen het eigen gedrag en de uitkomsten van een taak.
Geen besef van een doel, verwachting van een beloning of de gevoelde mogelijkheid de
uitvoering van de taak te beïnvloeden.
Leerlingen zijn niet tot leren te bewegen.
EXTRINSIEKE MOTIVATIE
Niet de inhoud, maar de uitkomst is van belang.
Gedrag wordt vertoond omwille van de uitkomst die buiten de activiteit gelegen is.
Volgens ZDT heerst er een kwalitatieve hiërarchie in extrinsieke motivatie:
EXTERNE REGULATIE
Anderen zetten de leerling onder druk. Het gedrag wordt van de leerling verwacht.
Men kan promotie- of preventiegeoriënteerd zijn (beloning krijgen, straf vermijden).
Geen internalisatie.
GEÏNTROJECTEERDE REGULATIE
Leerlingen zetten zichzelf onder druk = intern controlerend.
De eigenwaarde wordt gekoppeld aan het uitvoeren van de activiteit.
o Negatieve gevoelens (schuld, schaamte, angst, enz) vermijden.
o Positieve gevoelens (trots, enz) nastreven.
Gedeeltelijke internalisatie.
Externe regulatie en geïntrojecteerde regulatie kennen gevoelens van externe of interne druk,
verplichting en controle en behoren om deze reden tot GECONTROLEERDE MOTIVATIE (moeten).
GEÏDENTIFICEERDE REGULATIE
De activiteit wordt belangrijk of betekenisvol ingeschat. De leerling erkent de
waarde en de zinvolheid van een taak, bv. studeren van leer- en
motivatiepsychologie is belangrijk voor de professionele loopbaan.
Taaksignificantie en -identiteit zijn motiverende kenmerken.
De leerlingen vereenzelvigen zich met redenen die buiten de leertaak liggen. Externe
redenen worden geïnternaliseerd (identificatie).
Proces van internalisatie is volledig.
GEÏNTEGREERDE REGULATIE (niet vermeld in het boek van Vanhoof et al., 2012)
Activiteiten passen binnen het waardenkader.
3
, LMP – Motivatietheorieën
Identificatie en integratie zijn extrinsieke vormen van motivatie, omdat men een uitkomst wenst
te bereiken die buiten de activiteit gelegen is. Bijgevolg spreken we van AUTONOME MOTIVATIE
(willen). Autonome motivatie is kwalitatief altijd beter dan gecontroleerde motivatie.
Geïnternaliseerde waarden zullen geen intrinsieke motivatie worden. Naarmate de internalisatie
toeneemt, vergroot de kans op bevrediging van de psychologische basisbehoeften autonomie,
verbondenheid en competentie.
INTRINSIEKE MOTIVATIE
Niet zozeer de uitkomst, maar de inhoud is van belang. Men leert om dat men dat wenst.
De activiteit wordt uitgevoerd omdat ze leuk of interessant is.
Meest autonome vorm van motivatie (zelf handelen).
De basis van ontwikkeling.
Internalisatie is niet meer nodig: de drijfveren bevinden zich reeds in de leerling.
Extrinsieke en intrinsieke doelen en waarden binnen ZDT:
DOELEN
INTRINSIEK EXTRINSIEK
Zelfontplooiing. Hoge status.
Bijdrage aan de samenleving. Macht.
Goede sociale relaties. Financieel succes
Taakoriëntatie. Prestatieoriëntatie.
Bevredigt basisbehoeften. Eigenwaarde afhankelijk van de mening van
anderen.
Compensatiestrategie indien de hulpbronnen
(basisbehoeften) bedreigd worden. Hierdoor
dreigt men in een negatieve spiraal terecht te
komen.
WAARDEN
INTRINSIEK EXTRINSIEK
Mate waarin leerlingen belang hechten Arbeidsomstandigheden (voorwaarden,
aan de taakgerelateerde aspecten. verhoudingen, enz.)
Opgelet: binnen de A&G worden sociale relaties
als extrinsiek beschouwd. Binnen ZDT behoort
dit tot de basisbehoeften en is dus intrinsiek
gemotiveerd.
Intrinsieke doelen en waarden zijn meer nastrevenswaardig dan extrinsieke -.
Nastreven van extrinsieke waarden is niet problematisch, tot ze de bovenhand nemen en
belangrijker worden dan intrinsieke waarden.
4