Dit is een samenvatting van het boek Ontwikkelingspsychologie 6e druk van Liesbeth van Beemen & Marieke Beckerman.
De samenvatting van 65 pagina's omvat het hele boek (Hoofdstuk 1 t/m 16).
Ontwikkelingspsychologie
Hoofdstuk 1
1.1
Ontwikkelingspsychologie blikt terug. ‘Als ik wil begrijpen wie ik ben en waarom ik de dingen
doe de ik doe, dan wil ik iets weten over mijn voorgeschiedenis.
Ontwikkelen = het doorlopen van een reeks toestanden OF
een getrapt proces waarin elke volgende trede op een ‘hoger’ niveau staat OF
Ontwikkeling wordt opgevat als een reeks progressieve veranderingen die tot
hogere niveaus van differentiatie en functioneren leiden.
van sommige reeksen kennen we het begin- en eindpunt – Bijv. Een huis bouwen
van sommige reeksen is het begin- en eindpunt niet onbekend – Bijv.
Computertechnologie.
De psychologische ontwikkeling van de mens staat nooit stil, maar alleen in de kinder- en
jeugdjaren leiden deze veranderingen door de combinatie van rijping en leren tot een steeds
hoger niveau van functioneren. Deze levensfase eindigt met het bereiken van de
volwassenheid.
Rijping = Rijping impliceert verandering en vooruitgang op 2 niveaus: van klein naar groot
(groei) en van eenvoudig naar complex (differentiatie)
Leren verwijst naar het verwerven van kennis en vaardigheden op basis van ervaring.
Ontwikkelingspsychologie houdt zich met 2 fundamentele kwesties bezig:
1. Welke psychologische toestanden doorlopen individuen tijdens hun ontwikkeling?
2. Welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de overgang van de ene toestand naar de
volgende?
1.2
Een belangrijk element binnen de ontwikkelingspsychologie is tijd.
Het is dan ook gebruikelijk om kinder- en jeugdjaren op te splitsen in perioden
1. Babyperiode (0-12 maanden)
2. Peuterperiode (1-4 jaar)
3. Kleuterperiode (4-6 jaar)
4. Schoolperiode (6-12 jaar)
5. Adolescentie (12-18 jaar)
Met kinderen wordt vaak de leeftijdsgroep 0-12 jaar bedoeld en met jeugdigen of jongeren
wordt de leeftijdsgroep 12-18 jaar bedoeld.
Babyperiode:
We spreken van een baby of een zuigeling zolang het kind nog niet loopt. In deze tijd is het
groei- en ontwikkelingstempo heel hoog.
Een van de belangrijkste ontwikkelingen is: het ontstaan van de eerste gehechtheidsrelatie
(een eerste mijlpaal in de persoonlijkheidsontwikkeling)
,Peuterperiode:
De belangrijkste leerervaring van een peuter is de taalontwikkeling. De taalontwikkeling
vormt de basis van de snel toenemende sociale en communicatieve vaardigheden.
Een eigenschap van peuters is egocentrisme. Peuters denken en handelen sterk vanuit hun
eigen belevingswereld en kunnen zich nog niet in anderen verplaatsen.
Peuters gaan vaak naar de peuterspeelzaal of kinderopvang om de stap naar het
basisonderwijs de vergemakkelijken.
Kleuterperiode:
De kleuter is meer dan een peuter op andere kinderen gericht en heeft een rijke fantasie.
In Nederland gaan vrijwel alle 4-jarigen al naar school, terwijl de leerplicht pas begint bij 5-
jarigen. Door het contact met leeftijdsgenootjes breidt de omgeving van een kleuter zich
steeds meer uit.
Schoolperiode:
In deze fase neemt de cognitieve ontwikkeling een belangrijke rol in. Naast school en buurt
komen veel schoolkinderen via sport- of hobbyactiviteiten met andere kinderen en
volwassenen in contact.
Adolescentie:
Het begin van de adolescentie wordt ingeluid voor de pubertijd, waarmee de periode van
geslachtsrijping bedoeld wordt. Adolescent = ook wel jeugdigen of jongeren.
Belangrijk is de ontwikkeling van seksualiteit en identiteit. Tijdens de adolescentie is de
relatie met leeftijdsgenoten minstens zo belangrijk als de band met ouders.
1.3
De belangstelling voor kinderen is van relatief recente datum. Vroeger maakte men al op
jonge leeftijd kennis met alle facetten van het leven: werk, ziekte, dood, seksualiteit,
geboorte. Als er al sprake was van onderwijs, was dit niet leeftijdsgebonden. De grote massa
bleef analfabeet.
De verlichte filosofen Locke en Rousseau:
Locke (1632-1704) stelde dat elk kind als een onbeschreven blad ter wereld kwam, dus
zonder noemenswaardige erfelijke bagage. Hij pleitte voor een strikte opvoeding die
uiteindelijk zou resulteren in optimale zelfdiscipline en vorming van de geest. Men was
gewend dat mensen slechte gewoonten moesten afleren.
Rousseau (1712-1778) geloofde sterk in de aangeboren goedheid van de mens. Het
onbedorven kind zou met zijn nieuwsgierigheid en tomeloze energie slechts ruimte, respect
en stimulans nodig hebben en zo min mogelijk de correctie van zijn opvoeder moeten
ervaren. Ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget zou zich goed kunnen vinden in de
omschrijving van Rousseau.
Charles Darwin (1809-1882), het eerste onderzoek naar kinderen:
Locke en Rousseau verrichtten nooit enig onderzoek naar de ontwikkeling van menselijk
,gedrag. Charles Darwin deed dat wel. Hij observeerde zijn zoon gedurende zijn eerste 3
levensjaren. Dit om verdere steun voor zijn evolutietheorie te vinden. De observaties
werden niet systematisch verricht en de interpretaties waren subjecief.
1.4
Aanvankelijk was de ontwikkelingspsychologie vooral beschrijvend. De auteurs van de eerste
babybiografieën observeerden, schreven hun waarnemingen op en voegden hier hun eigen
interpretaties aan toe.
Wetenschappelijk onderzoek met nu aan het volgende voldoen:
- streven naar waarheid
- objectiviteit
- rationaliteit
Om te kunnen bewijzen dat een onderzoek aan het bovenstaande voldoet, moet een
buitenstaander de uitspraken controleren.
Een wetenschapper wilt laten zien dat zijn theorie klopt. Dit kan hij het beste doen aan de
hand van experimenten.
Experimenten in de psychologie zijn vaak bedoeld om een verband of samenhang tussen
twee factoren aan te tonen.
Correlatie is een samenhang van eigenschappen die duidelijk bij elkaar horen. Zoals: wie
lang is weegt meer dan iemand die klein is.
De meeste onderzoekers willen weten of de ene eigenschap de oorzaak is van de andere. Dit
is een causaal of oorzakelijk verband.
1.5
Met het meten in de psychologie is het droevig gesteld. We kunnen wel iemands IQ
berekenen maar moeten ook toegeven dat we er zo 10 punten naast kunnen zitten.
Hoe meten we eigenlijk concentratie, agressie, competentie, identiteit en andere begrippen
die aan bod komen? Om een eigenschap te meten moeten we deze operationaliseren.
Operationaliseren = een eigenschap zodanig ‘vertalen’ dat er meetbare gegevens aan
gekoppeld kunnen worden.
Bijvoorbeeld agressie: als we willen meten hoe agressief iemand is, kunnen we agressie
omzetten in observeerbare gedragingen (schoppen, slaan en schelden)
Resultaten moeten ook betrouwbaar en valide zijn. Betrouwbaar houdt in dat de meting
ongeacht het tijdstip en de persoon die de meting verricht, steeds hetzelfde resultaat
oplevert. Een meetinstrument dat het meetresultaat beïnvloedt, is per definitie
onbetrouwbaar. Bijv. een bloeddrukmeter waardoor de bloeddruk van alleen het aanblik al
omhoog schiet.
Valide houdt in of het instrument wel de eigenschap meet waarvoor het bedoeld is. Om te
zeggen dat een instrument valide is, moet het geijkt worden. Dit houdt in dat het
meetresultaat vergeleken wordt met een standaard of criterium.
Technieken waarmee gegevens onder kinderen verzameld kunnen worden:
Observatie
Vooral voor het onderzoek naar baby’s, kleuters en peuters is observatie belangrijk. Je kunt
hen namelijk geen vragenlijst voorleggen of een interview afnemen.
Een onderzoeker die kinderen observeert zal dit zo onopvallend mogelijk doen. Anders is,
, zoals hierboven beschreven, het meetinstrument onbetrouwbaar. Onderzoekers zijn gek
video-opnames omdat ze dit kunnen terugspoelen.
Interview en vragenlijst
Open interview: vraagtechniek waarbij de vragen deels geleid zijn door gegeven
antwoorden. Je wilt bijvoorbeeld weten naar welke tv-programma’s jonge kinderen kijken en
wat ze daarvan vinden.
Gestructureerd of gesloten interview: bestaat uit een vaste reeks vragen die bij
verschillende kinderen in dezelfde volgorde gesteld worden. Door de vaste structuur kunnen
de antwoorden van de proefpersonen met elkaar vergeleken worden.
Vragenlijst: een vragenlijst heeft naast een vaste hoeveelheid vragen ook een beperkt aantal
antwoordmogelijkheden. Een vragenlijst kan bij kinderen pas afgenomen worden wanneer
ze redelijk kunnen lezen (vanaf groep 5: 8 of 9 jaar oud)
In een onderzoek naar jongere kinderen vullen de ouders het onderzoek in. Dit heeft als
nadeel dat de waarneem en beleving van de ouders de objectiviteit kunnen schaden.
Nadelen ondervragingstechnieken:
- kind moet voldoende taalvaardigheden hebben
- vragen moeten zorgvuldig geformuleerd worden
- ongelijke verhouding wanneer kinderen door een volwassenen worden geïnterviewd
- Kinderen zijn gewend antwoorden te geven die volwassenen graag horen
- Denken dat er maar 1 goed antwoord is.
Methoden om ontwikkeling te meten:
Bij het dwarsdoorsneeonderzoek wordt op één specifiek moment de meetresultaten van
kinderen van verschillende leeftijden met elkaar vergeleken.
Bijv.: We geven een groep 4-jarigen en een groep 8-jarige dezelfde geheugentaak en
vergelijken hun prestaties.
Als de groep 4-jarigen, afgezien van hun leeftijd, niet in andere opzichten verschilt van de
groep 8-jarigen, kunnen we concluderen dat bij een beter resultaat van de 8-jarigen de
geheugenprestaties toenemen tussen het 4e en het 8e levensjaar.
Maar dit is NIET altijd het geval.
Bijv.: We laten een groep 30-jarigen en een groep 60-jarigen dezelfde intelligentietest doen.
Het resultaat is dat de 30-jarigen veel beter scoren dan de 60-jarigen. Mogen we dan nu
concluderen dat intelligentie afneemt tussen je 30e en je 60e?
Nee, het is bekend dat er een verband is tussen de intelligentie en het scholingsniveau. Maar
het scholingsniveau was 40 jaar geleden veel lager dan het huidige. Dat kan verklaren
waarom de 60-jarigen lager scoren. We hebben hier te maken met een generatieverschil.
Het generatieverschil is een belangrijke beperking in het dwarsdoorsnededonderzoek. Het
generatieverschil wordt aangezien voor een ontwikkelingseffect. Een generatieverschil
berust op het cohorteffect. Een cohort is een groep mensen met hetzelfde geboortejaar. De
leden van een cohort hebben allemaal op dezelfde leeftijd maatschappelijke en culturele
invloeden ondergaan.
Het cohorteffect is de invloed die specifieke, tijdgebonden maatschappelijke gebeurtenissen
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur kellyvdk_. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.