1. Beginselen van de economie
1.1 Introductie
Economie, opsplitsing in 3 onderwerpen:
o Micro-economie = gedetailleerde analyse van bepaalde markten en activiteiten in de
economie
o Macro-economie = analyse van de gehele economie, onderzoekt de fenomenen zoals
nationaal inkomen, economische groei, werkloosheid en inflatie (Hd 8, 9, 10 en 11)
o Internationale economie = bestudeerd de economische interacties tussen landen en richt
zich tot problemen zoals internationale handels- en wisselkoersregelingen
Adam Smith:
o Grondlegger economische wetenschap
o Was een filosoof
David Ricardo:
o Internationale handel
John M. Keynes:
o Grondlegger macro-economie
o Schoof publieke investering naar voor als oplossing voor de
crisis (socialistische partijen)
Joseph Schumpeter:
o Creatieve destructie = nieuwe technologieën en innovaties
gaan vorige ontwikkelingen vernietigen
Joan Robinson
Elinor Ostrom:
o Enige vrouwelijke nobelprijs winnaar
o Common resources
o Mechanismen achter het falen van de markt
Paul Krugman:
o Aanhanger Keynes
Milton Friedman:
o Onderzocht monetarisme
o Vrije markt = overheid moet zo weinig mogelijk tussen komen in de markt
1.2 Schaarste en efficiëntie
Economie = een sociale wetenschap die bestudeert hoe maatschappij schaarse middelen aanwendt
en verdeelt voor de productie van goederen en diensten
o Twee sleutel ideeën:
(1) Goederen zijn schaars:
• Schaarste: behoeften overschrijden de productiemogelijkheden
• Productiemogelijkheden bepaald door de productiefactoren:
o Arbeid
o Kapitaal
o Natuurlijke hulpbronnen
o Ondernemerschap
• Schaarste op 2 manieren:
o Gelimiteerd in fysieke kwantiteiten
o Gelimiteerd in gebruik (arbeid en kapitaal)
• Schaarste is het uitgangspunt
• Relatieve schaarste = de aanwezige middelen afzetten tegen de behoefte
(2) De maatschappij moet zijn middelen efficiënt gebruiken:
• Efficiëntie: doelmatig gebruik van productiefactoren om aan behoeften te
voldoen
1
, o Essentie economie = starten van de aanname van schaarste en dan kijken hoe ze moeten
plannen om zo efficiënt mogelijk goederen en diensten te produceren, met de laagste
materiële kost, inspanning, geld en tijd
Te kiezen tussen alternatieven:
o Kiezen is verliezen opportuniteitskost
Middelen efficiënt inzetten, zo weinig mogelijk input voor zoveel mogelijk output
1.3 De economische logica
1.3.1 Denken zoals een econoom
Keuzes en afwegingen (trade-offs):
o Keuzes en afwegingen (trade-offs)
o Trade-off: afweging van het ene goed tegenover het andere
Opportuniteitskost:
o “There ain’t no such thing as a free lunch”
Iedere keuze heeft een kost
o = Iets dat je opgeeft om het andere te krijgen, m.a.w. het is het beste wat je kon doen als
alternatief
o Elke keuze is een afweging tussen alternatieven en gaat gepaard met kosten.
Opportuniteitskost: waarde van het best mogelijke alternatief t.o.v. de genomen beslissing
o Vb. Je wilt iets kopen maar daardoor heb je minder geld om iets anders te kopen/doen
o Gaat niet enkel over geld of materiële zaken, maar ook over een subjectieve component
o Niet altijd meetbaar
Denken “in de marge”: marginale kosten en marginale baten:
o Rationele beslissingen
o Marginaal = toevoeging = redeneren over het “extra” element, niet de totaliteit waar je naar
kijkt voor je een beslissing neemt
o Irrationeel gedrag is ook belangrijk:
Keuze maken eerder aan de hand van emoties
o Marginale kost:
Extra kost agv productie van extra eenheid
o Marginale baat:
Extra baat agv verbruik van extra eenheid
o Marginale verandering is belangrijk bij rationele beslissingen:
Rational decision-making
o Vb. Wanneer zet je je alarm? Enkele minuten langer in bed = geeft je meer slaap = marginale
baat; maar dan ga je je wel moeten haasten in de ochtend = marginale kost
Gedrag in functie van “prikkels” (incentives):
o Reageren op prikkels (incentives): Een verandering in marginale kost of baat wijzigt de
prikkel en leidt tot nieuwe beslissing
o A.d.h.v. de veranderingen van de prikkels kunnen wel voorspellen hoe de keuzes zullen
veranderen
Eigenbelang en maatschappelijk belang:
o Metafoor van de “onzichtbare hand” (het onbedoelde, positieve effect van het eigenbelang
op het algemeen belang):
Salaris en prijs flexibiliteit, competitie en de overheid die er niet tussen komt
= cruciaal voor de onzichtbare hand en om het collectieve welzijn te creëren
Abel et al. (2011): vond dat we deze metafoor niet moesten overdrijven, het wilt
NIET zeggen dat er niemand ongelukkig zal zijn, maar eerder het dat de vrije markt
mensen economisch gezien zo goed mogelijk maak
o Adam Smith (1723-1790):
“An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations” (1776). Wij krijgen ons
2
, avondeten van de slager, de brouwer en de bakker. Niet omdat ze ons aardig vinden, maar
omdat ruilhandel hun eigenbelang dient.”
Bracht het economisch mechanisme in kaart
Elk individu is gedreven door de onzichtbare hand om het maatschappelijk belang te
bevorderen
o Zelfstandigen willen de winst nastreven voldoende aanbod voorzien het volk van
boord, vlees…
o Is elke keuze die we maken uit eigenbelang ook de beste keuze voor maatschappelijk
belang?
Adam Smith: Ja!, Hij geloofde dat het nastreven van eigenbelang, het
maatschappelijke belang bevorderde
1.3.2 Valkuilen
‘Post hoc ergo propter hoc’ - drogreden (na dit, daarom vanwege dit):
o Als er een gebeurtenis A voor gebeurtenis B plaats vindt, wilt dit niet noodzakelijk zeggen dat
A de oorzaak van B is
o “President X investeert in nieuwe openbare infrastructuur en kort erna kent het land
economische groei”, dus “economische groei is het gevolg van de investeringen van
president X”
Verwarring correlatie met causaliteit:
oCorrelaties = 2 processen of gebeurtenissen zijn meetbaar geassocieerd
oCausaliteit = 1 gebeurtenis veroorzaak de andere
Correlatie impliceert niet per se causaliteit
Onterechte veralgemening:
o Voorbeeld 1:
Drie bedrijven produceren hetzelfde product tegen dezelfde prijs
Quid marktaandeel wanneer A de prijs verlaagt?
• Marktaandeel stijgt voor A ten koste van B en C als hij de prijs verlaagd
Quid marktaandeel wanneer A, B en C de prijs evenveel verlagen?
• Marktaandeel blijft gelijk
o Voorbeeld 2:
Spaarparadox
Macroniveau
Op gewezen door Keynes
= De foute assumptie dat wat waar/juist is voor 1 individu geldt voor de iedereen die
betrokken is
3
, Groot deel van het volk wil sparen, stel er is een goed rendement, het individu wordt
er rijker van:
• Stel ieder individu gaat meer sparen Minder consumptie Bedrijven
gaan minder produceren Minder mensen nodig Minder inkomen
uitbetalen Minder individuen kunnen sparen want ze hebben
minder/geen inkomen
o Voorbeeld 3:
Belastingen
Als er 1 iemand de belastingen ontloopt zal de “kist” het niet voelen, maar als ineens
iedereen de belastingen gaat ontlopen dan is die “kist” leeg
Ceteris paribus (het overige gelijkblijvend):
o Belangrijk om relatie oorzaak-effect te begrijpen
o Voorbeeld:
Veronderstel een daling in de prijs van hamburgers met €2/kg en een stijging in de
prijs van kip met €1,5/kg.
Wat is impact prijsdaling hamburgers op gevraagde hoeveelheid hamburgers?
• Kunnen we niet nagaan want er zijn 2 zaken veranderd
Moeilijk na te gaan wanneer prijzen van beide producten veranderen.
1.4 Economie als sociale wetenschap
1.4.1 Micro- en macro-economie
Micro-economie:
o = Bestudeert gedrag van individuele entiteiten
o Bestudeert ook de marginale waarden en rationaal gedrag, zaken die hun wortels hebben in
het neo-classical school of economic thinking
o Vraag en aanbod van bijzondere producten en diensten, en middelen
o Vb. Markten, ondernemingen, gezinnen, sectoren...
Macro-economie:
o = Bestudeert economie als geheel; grote aggregaten
o Vb. Groei, werkloosheid, inflatie... Grote vraag en aanbod aggregaten
Vraag aggregaat = totaal bedrag gespendeerd in de economie door IEDEREEN
Aanbod aggregaat = totale waarde van producten en diensten geproduceerd door de
economie
Internationale economie maakt gebruik van zowel micro- en macro-economie
1.4.2 Positieve vs normatieve uitspraken
Positieve uitspraken:
o Beschrijvend
o Gaat over oorzaak en effect
o Kan juist of fout zijn
o Kan worden afgezet tegen feiten
o Over hoe de economie is
o Positivisme: kennis moet het resultaat zijn van empirie
o Vb. Het gebruik van bedrijfswagens verhoogt de maatschappelijke kost
Maatschappelijke kost = vervuiling, wegenkost
Normatieve uitspraken:
o Voorschrijvend
o Afhankelijk van de waarden, is een mening waar men het mee eens of oneens kan zijn
o Kan niet getest worden
o Over hoe de economie zou moeten zijn
o Aanbevelingen, besluitvorming
o Vb. De overheid moet het gebruik van bedrijfswagens herbekijken
4