Feiten: G. - een belastingadviseur - is verbonden aan de C.V. G. Belastingadviseurs en drijft
zijn onderneming in die rechtsvorm. Hij geeft o.a., op basis van een mondelinge
overeenkomst, parttime les bij Schoevers. De C.V. factureert (incl. BTW) op basis van
gewerkte uren. Schoevers doet geen inhoudingen (premies sociale
verzekeringen, loonbelasting e.d.). De arbeidsvoorwaardenregeling wordt niet op G.
toegepast, evenmin ontvangt G. vakantiebijslag of betaling bij ziekte. Een en ander gebeurt
op voorstel van G. Schoevers beëindigt de overeenkomst. G. stelt zich op het standpunt dat
het contract als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 20 april 1995 de vordering van Groen afgewezen en
hem veroordeeld in de kosten van de procedure. Groen gaat in beroep bij de rechtbank. Ook
de rechtbank is van oordeel dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst in de zin der wet
heeft bestaan en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.
De rechtsvraag: De vraag is of tussen partijen een arbeidsovereenkomst heeft bestaan in de
zin van art. 7A:1637a OBW (art. 7:610 BW).
Overweging: De Rechtbank overweegt, dat zij, bij haar beoordeling of een
arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat, doorslaggevende betekenis zal toekennen aan
de vraag of partijen de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst hebben beoogd. Aldus
overwegende geeft de Rechtbank blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans van een te
beperkte, resp. te eenzijdige, invalshoek ten opzichte van de haar ter beslissing voorgelegde
vraag.
Met juistheid is de rechtbank ervan uitgegaan dat niet één enkel kenmerk beslissend is,
maar dat de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben
verbonden in hun onderling verband moeten worden bezien. Naast de bedoeling van
partijen is tevens de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan de overeenkomst
en aldus daaraan invulling hebben gegeven van belang. Dit komt ondermeer tot uiting in een
formele en materiële gezagsverhouding tussen partijen, waarbij materiële gezagsverhouding
bestaat in een instructiebevoegdheid. Daarnaast worden tevens de maatschappelijke
posities van partijen meegewogen.
Alle aspecten genoemd in art. 7A:1637a OBW (art. 7:610 BW) zoals arbeid, tegen loon,
gedurende zekere tijd en in dienst van de werkgever, dienen te worden afgewogen om de
vraag te beantwoorden hoe de overeenkomst gekwalificeerd moet worden.
Rechtsregel: De partijbedoeling en de feitelijke uitvoering zijn beide van belang om te
bepalen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 7:610 BW.
Relevante artikelen: Artikel 7:610 BW
Boek: Bij de kwalificatie van de overeenkomst is niet één enkel kenmerk van de contractuele
relatie beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun
,rechtsverhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. In de zaak
waarin de HR dit voor het eerst met zoveel woorden uitsprak, ging het om een ‘werknemer’,
Groen, die als belastingadviseur een onderneming dreef in de rechtsvorm van een
commanditaire vennootschap. Hij verrichte tevens als docent werkzaamheden voor
opleidingsinstituut Schoevers bv. Toen het instituut deze overeenkomst wilde beëindigen,
stelde Groen dat sprake was van een arbeidsovereenkomst. De rechtbank ging daar niet in
mee. Zij achtte van groot belang dat de betalingen ter zake van de door Groen verrichte
arbeid, plaatsvonden aan diens commanditaire vennootschap op basis van door die
vennootschap verzonden facturen, waarbij ook btw in rekening werd gebracht. Dit was
volgens de rechtbank zodanig afwijkend van hetgeen met betrekking tot loon bij een
arbeidsovereenkomst gebruikelijk is, dat geen sprake was van loon als bij een
arbeidsovereenkomst zou passen. Dat Groen op vastgestelde tijden aanwezig moest zijn en
door Schoevers gegeven richtlijnen diende te respecteren, was in het licht van de overige
omstandigheden onvoldoende om een zodanige gezagsverhouding aanwezig te achten, dat
niettemin van een arbeidsovereenkomst moest worden gesproken. Door op grond van deze
overwegingen tot de slotsom te komen dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst
bestond, had de rechtbank volgens de HR geen blijk gegeven van een onjuiste
rechtsopvatting.
Bij de kwalificatievraag dienen derhalve alle aspecten van de rechtsverhouding in hun
onderlinge samenhang te worden betrokken. Belangrijke indicatoren dat geen sprake is van
een arbeidsovereenkomst, maar van een zzp’er zijn: het doen van investeringen, het lopen
van ondernemingsrisico, het werken voor diverse opdrachtgevers, de vrijheid van degene die
arbeid verricht ten aanzien van de werkindeling, het ontbreken van zeggenschap van die
opdrachtgevers over de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd, het
incidentele karakter van de opdracht, de mogelijkheid zich zonder toestemming te laten
vervangen, het werken vanuit een eigen werkruimte, het zelf zorg dragen voor
inkomensverzekeringen en de honorering op factuurbasis met btw.
Ten slotte dient, zo blijkt ook uit HR Groen/Schoevers, rekening te worden gehouden met de
maatschappelijke positie van degene die zich verbindt arbeid te verrichten. De
dwingendrechtelijke bepalingen van de arbeidsovereenkomst zijn vooral geschreven ter
bescherming van degenen die in een afhankelijke positie verkeren. Naarmate de
economische zelfstandigheid van degene die werkzaamheden verricht toeneemt, is er
minder reden om hem onder het in hoge mate dwingendrechtelijke regime van titel 7.10 BW
te brengen.
HR ABN Amro/Malhi
De feiten: Werknemer is op 31 januari 1990 in dienst getreden van een schoonmaakbedrijf
en tewerkgesteld als schoonmaker in kantoren van een bank. In de loop van de jaren is zijn
functie op verzoek van de bank gewijzigd: hij werd chauffeur van pc’s, installeerde pc’s enz.
In 1993 is zijn salaris op verzoek van de bank verhoogd overeenkomstig de CAO voor het
,bankbedrijf en hoger dan de hoogste schaal van de CAO voor het schoonmaak- en
glazenwasserbedrijf. In 1994 werd werknemer medegedeeld dat de werkzaamheden voor de
bank van werknemer met ingang van 1995 zouden vervallen.
Rechtsvraag: Was er sprake van een arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de
bank?
Overweging: De HR overweegt dat in deze zaak beslissend is of de bank en de werknemer
zich jegens elkaar verbonden hebben. Het door de rechtbank toegepaste criterium – hoe
hebben partijen feitelijk uitvoering en aldus inhoud gegeven aan hun arbeidsverhouding – is
op zijn plaats in situaties waarin het gaat om de vraag hoe een – op zichzelf vaststaande –
overeenkomst krachtens welke een van de partijen bij die overeenkomst werkzaamheden
verricht voor de ander, moet worden gekwalificeerd. Het gaat in deze zaak echter niet om
die vraag. Uitgangspunt is hier dat de werknemer met zijn werkzaamheden bij de bank is
begonnen krachtens zijn arbeidsovereenkomst met het schoonmaakbedrijf en de door de
rechtbank als inleenovereenkomst aangemerkte overeenkomst tussen het
schoonmaakbedrijf en de bank met betrekking tot de werknemer. In een dergelijke situatie
verzet de rechtszekerheid zich tegen een geruisloze vervanging van de tussen Malhi en de
bank bestaande verhouding van ingeleende werknemer tot inlener in een
arbeidsovereenkomst, waarvan voor geen van de partijen duidelijk zou zijn op welk tijdstip
zij zich zou hebben voltrokken.
Rechtsregel: I.c. is er geen sprake van een arbeidsovereenkomst tussen Malhi en de bank
omdat in een dergelijke situatie de rechtszekerheid zich tegen een geruisloze vervanging van
de tussen Malhi en de bank bestaande verhouding van ingeleende werknemer tot inlener in
een arbeidsovereenkomst, waarvan voor geen van partijen duidelijk zou zijn op welk tijdstip
zij zich zou hebben voltrokken, verzet.
Relevante artikelen: art. 7:610 BW
Essentie: Het antwoord op de vraag of de inleenovereenkomst stilzwijgend is gewijzigd in
een arbeidsovereenkomst is afhankelijk van wat partijen aan elkaar hebben verklaard en wat
zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten
afleiden (Haviltex-criterium).
Rechtsregel: De vraag is of partijen, hier dus Malhi en ABN Amro, zich aan elkaar verbonden
hebben. De rechtbank heeft hiervoor gekeken naar de feitelijke uitvoering van de
werkzaamheden, maar volgens de Hoge Raad is dat alleen van toepassing als er al sprake is
van een overeenkomst en het de vraag is wat voor soort overeenkomst het is. In deze zaak
gaat het om iets anders, namelijk of, en zo ja, wanneer een arbeidsovereenkomst tot stand is
gekomen nu er zonder duidelijke afspraken andere werkzaamheden worden gedaan. Niet is
gebleken dat de arbeidsovereenkomst tussen Malhi en De Gast is geëindigd of dat ABN
Amro Malhi als werknemer overneemt. Malhi heeft voor het einde van zijn werkzaamheden
bij ABN Amro ook niet aangekondigd dat hij zich een werknemer van de bank voelt; hij is
juist werkbriefjes voor De Gast blijven invullen en De Gast betaalde ook het loon. Dit
declareerde De Gast weer bij ABN Amro. Hierdoor is de gezagsverhouding tussen ABN Amro
, en Malhi niet voldoende om vast te stellen dat een arbeidsovereenkomst tot stand is
gekomen.
Het kan ook zo zijn dat er sprake is van een verlengde inleenverhouding. De rechtszekerheid
weegt in dit geval zwaarder dan een stilzwijgende vervanging van de inleenovereenkomst tot
een arbeidsovereenkomst. Daarbij betrekt de Hoge Raad dat het voor niemand van de
partijen duidelijk is wanneer deze arbeidsovereenkomst dan zou zijn aangegaan. Ook de
andere omstandigheden die de rechtbank noemt, zoals dat het loon van Malhi hetzelfde is
als de bankmedewerkers en dat het werk wezenlijk verschilt van schoonmaakwerk, maken
niet dat er een arbeidsovereenkomst bestaat tussen Malhi en ABN Amro. Het antwoord op
de vraag of ABN Amro en Malhi zich aan elkaar verbonden hebben, is afhankelijk van
hetgeen zij naar elkaar hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen
hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden.
Inhoud arrest: Malhi gaat per 31 januari 1990 voor 40 uur per week werken bij De Gast
Schoonmaakbedrijven BV in Amsterdam (De Gast) en wordt schoonmaker in de kantoren
van ABN Amro.
Later in 1990 vraagt ABN Amro Malhi, via De Gast, om te gaan werken als chauffeur met als
taak het uitleveren van computers bij diverse kantoren van ABN Amro. Malhi neemt dit
aanbod aan. Later zijn zijn taken uitgebreid en moet hij de computers ook installeren in
verschillende kantoren van de ABN Amro.
In 1992 krijgt Malhi weer een andere functie binnen ABN Amro; hij gaat werken op de
afdeling kantoormachines. Daar moet hij het meldpunt beheren en kleine storingen
verhelpen. Hiervoor krijgt Malhi een werkinstructie.
Op voorstel van ABN Amro krijgt Malhi vanaf november 1993 een salarisverhoging naar
loongroep 4 van de cao voor het bankbedrijf. Hierdoor wordt hij hetzelfde betaald als de
andere medewerkers van de bank die hetzelfde werk doen, maar hij verdient hierdoor ook
meer dan de schoonmakers bij ABN Amro. Zijn salaris is hoger dan de hoogste cao-schaal in
de cao voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf.
In november 1994 verplaatst de afdeling kantoormachines naar de afdeling bedrijfstelefonie.
Hier valt Malhi dan ook onder. In dezelfde maand zegt ABN Amro tegen De Gast dat de
werkzaamheden van Malhi per 1 juli 1995 vervallen. Een maand later vertelt ABN Amro aan
Malhi dat zijn werkzaamheden gedurende zes maanden zullen worden afgebouwd omdat er
eigen werknemers zijn van de bank die het werk kunnen doen. Zij zullen het werk van Malhi
dus overnemen.
Bij brieven van 22 maart 1995 en 6 juni 1995 stelt de advocaat van Malhi dat er een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan tussen Malhi en ABN Amro. Hij
verzoekt om handhaving van de functie, in ieder geval tot de kantonrechter heeft
geoordeeld of er een arbeidsovereenkomst is ontstaan.
ABN Amro stelt dat er geen arbeidsovereenkomst is ontstaan en dat zij Malhi niet voor
zolang de procedure bij de rechtbank loopt wil laten werken. Zijn werkzaamheden worden
beëindigd per 1 juli 1995. Per die datum werkt Malhi weer als schoonmaker voor De Gast.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur kiki95. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €3,48. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.