Teksten voor media en cultuur
1. Non-fictie en fictie
1.1. De enscenering als afleidingstechniek bij Rutger Kopland
1.1.1. Inleiding
Koplands poëzie
- Gekenmerkt door mildheid, behoedzaamheid
o Subtiele bewoordingen
Maar: ook thema’s zoals angst, eenzaamheid, wreedheid, oorlog, geweld
- Openingsgedicht < Een lege plek om te blijven (1977)
o Opvallend door suggestie van extreme wreedheid
Mogelijk resultaat van evolutie in Koplands poëzie
Figuratief, anekdotisch onbepaalder, abstracter
1.1.2. Globale analyse
Harmonie contrast
- (1) Algemeen
o Creatie van scène, beeld
Dood (≠ actie)
Rust die beschreven wordt, is niet onschuldig
o Reden: voorafgegaan door drama
Vragen die opgeroepen worden, worden niet beantwoord
o Duidelijk verschil tussen
Strofe 1 + 2
Vloeiend, harmonieus, rustig
Strofe 3 + 4
Contrasterend, hortend en stotend
- (2) Strofe 1 + 2
o (1) Morfologie
Alliteraties
“Boven”, “boer”, “balken”, “blote”, “boerin”
“Hooi”, “hangt”
“Varken”, “vergeefs”, “vacht”
“Slobber”, “slacht”
Assonanties
“Boven”, “hooi”, “blote”
“Boer”, “boerin”
“Hangt de”, “balken”, “warme”, “vacht”, “van”, “dak”,
“varken”“gewacht”, “slacht”
(Binnen)rijm
“Boer in”, “boerin”
“Vacht”, “gewacht”, “slacht”
, o (2) Ritme
Vrij regelmatig
Maar: iets meer klemtonen in strofe 2
Vooral zachte stemhebbende nasalen, bilabialen
“B”, “n”, “d”, “l”, “r”, “v”
o Maar: opvallende uitzondering op zelfde plaats in beide
strofen
“S” + “ee”
Bv.: “sneeuw”, “vergeefs”
o Combinatie van twee klanken die
voor de rest weinig voorkomen
o (3) Syntaxis
Drie ± gelijke zinnen gespreid over twee strofen
Bepaling van plaats – persoonsvorm – onderwerp – bepaling van
plaats
Bepaling van plaats – persoonsvorm – onderwerp
Bepaling van plaats – persoonsvorm – onderwerp – bijwoord –
werkwoord – voorzetselvoorwerp
o (4) Semantiek
Harmonie opgewekt door morfologie, ritme, syntaxis
Wreedheid die atypisch voor Kopland is
o Boer in balken
o Blote boerin in sneeuw
o Uitgehongerd varken
Woorden op zich hebben bijna allemaal te maken met warmte, huis
Behalve “sneeuw” en “vergeefs”
o Wijken morfologisch ook af
Warmte en koude op eigenaardige manier door elkaar geschud
o ̴ Leven en dood
Verhouding tussen beide ontwricht
Varken moest eten krijgen om zo zelf als
eten te kunnen dienen, maar dat is niet
gebeurd, dus is het verhongerd
o Gevolg: keten van leven dood
nieuw leven onderbroken
- (3) Strofe 3 + 4
o (1) Morfologie
Alliteraties
Zo goed als verdwenen
Assonanties
“Is”, “dit”, “gedicht”, “waarin”, “boerin”, “in”, “winter”, “ik”
o Creëert gejaagd effect in reeks met veel korte woorden,
letterlijke herhaling van “dit is”
,o (2) Ritme
Hortend en stotend
Sterke cesuren
Hardere klankcombinaties
“St”
o Bv.: “sterven”, “nest”
“Ee”
o Bv.: “heel”, “leeg”
Op dezelfde plaats in beide strofen
Verzwaard door assonantie met “erg” en “nest”
o (3) Syntaxis
Spel met enjambementen
Vijf cesuren middenin vers + geen zinseindes op verseindes
o Gevolg
Verhoogt spanning tussen schijnbare harmonie –
verbreking ervan
Schept verwachtingen die niet ingelast worden
Mogelijke verklaring voor situatie wordt
steeds vooruit geschoven
Enjambement na “dit is”
o Climax
Twee sterke cesuren + één enjambement + drie
herhalingen + één dubbele heffing op “heel erg”
o Schept verwachting van verklaring
Maar: “een gedicht”
Enjambement na “en”
o Lijst alle bekende elementen op
Gevolg: schept verwachting van nieuw element
Maar: “het varken”
Enjambement na “varken”
o Brengt spanning op hoogtepunt
Maar: “sterven”
Zwaarste woord van gedicht
o Reden
Hoofdletter
“St”-klank
Concatenatio
Heffing op eerste syllabe van
vers (+ strofe)
Isolatie door onmiddellijk
volgende cesuur
Dubbele syntactische
waarde door mogelijke
gelding als eerste term van
onmiddellijk volgende
vergelijking
, Meer afwisseling en spanning
(Retorische) vraag zonder vraagteken
Nevenschikkende constructie <
o “Dit is” + bijstelling
o “Dit is” + lijdend voorwerp + bijzin
Somt alle reeds bekende elementen op
Stelt geïsoleerde persoonsvorm uit tot volgende
strofe
Verschuift onopvallend focus van situatie naar
gedicht door vaagheid van “dit”
Vergelijking die
o Termen van plaats verwisselt
o Abstract naamwoord vergelijkt met concreet naamwoord
met tijdsbepaling
Nevenschikkende constructie <
o “Ik”-zin
Stelt zichzelf voor
Koppelwerkwoord + gezegde + plaatsbepaling
o “Ze”-zin
Geeft weinig informatie
Koppelwerkwoord + bepaling van
gesteldheid
o Bijna tegenstelling tussen ik – ze
o (4) Semantiek
Lezer verwacht verklaring voor situatie
Maar: dichter
o Spreekt lezer aan
o Belooft impliciet verklaring
o Parafraseert scène uit strofe 1 + 2
o Is kat die uitspraken over warmte, liefde doet
Vergelijkingstermen in strofe 4 onderling verwisseld
Gevolg: koudewoorden in eerste vers warmtewoorden in tweede
vers
o “Sterven”, “leeg nest”, “winter” “warmte”, “kat”, “huis”
Opmerking: normaal gezien kan “nest” ook warmte
suggereren
Maar
o Eerder in gedicht bleek al dat
stereotiepe warmtewoorden
(“hooi”, “balken”, “dak”) niet per se
voor warmte zorgen
o “Nest” is gedeeltelijk anagram van
“sterven”
Schijnbare orde (duidelijke afbakening van
“warmte” en “koude” wordt steeds
doorbroken, ondergraven