Geschiedenis van de Britse Eilanden
,1
, Hoofdstuk I: Van Romeinen tot Hastings 500 vc – 1066 nc
Materiële cultuur
1. Geografie en prehistorie
De geschiedenis van de Britse Eilanden begint met Ijstijd nomaden. Het oudste menselijk restant
is een scheenbeen van circa 500 000 jaar oud, gevonden te Boxgrove, al wordt de eerste
menselijke aanwezigheid soms ook wel 750 000 jaar geleden geschat. Het gaat hier om
nomaden die de Noord-Europese ijsvlakten bewoonden, er waren dus nog geen “Britse
Eilanden”.
Ongeveer 10 000 jaar geleden smeltte de noordelijke ijskap, zodat bewoningskernen op de
eilanden ontstaan en Ierland een zelfstandig eiland wordt en de Ierse zee tot stand komt. In het
neolithicum bestaat de Britste bevolking vooral uit jagers en vissers, die gebruik maken van
stenen gebruiksvoorwerpen.
Circa 8000 jaar geleden ontstaat het kanaal zodat Brittannië een afgezonderd eiland wordt.
Restanten van boten, gemaakt van dierenhuiden en boomstammen vertellen ons iets over de
oude bewoners van het eiland. Het landschap van het eiland bestond vooral uit veengebieden
(moors), die handig waren om veen (brandstof) te winnen, en rivierdelta’s (estuaries). Wouden
werden al vroeg ofwel afgebrand ofwel neergekapt, maar al zeer vroeg werd het Britse
landschap sterk ontbost. De Thames vormde ook al zeer vroeg een verkeersader.
De Britse Eilanden hebben een zeer strategische ligging. Het vormt de toegang tot de
Atlantische Oceaan en de Middelandse zee voor mensen die ten oosten van het kanaal en
rondom de Baltische Zee wonen. Via het kanaal kenden de vroege Britten drukke interactie met
de Lage Landen, en kreeg om die reden een vroege economische voorsprong op andere
Europese gebieden. De nabijheid van de zee (geen enkele plaats is verder van de zee verwijderd
dan 80 miles) en de vele rivieren doorheen het land, zorgden ervoor dat de eilanden een
uitgebreide en snelle communicatie kenden, tot in de 19de eeuw was water namelijkst de
snelste manier van transport. De Britse Eilanden waren dus zeer dynamisch, in tegenstelling met
gebieden als Frankrijk, die lange tijd zeer statisch bleven. Onder andere de opgravingen in
1
, Sutton Hoo tonen ons het belang van schepen voor de vroege bewoners van de Eilanden.
Sutton Hoo bevat een angelsaksisch schip van circa 630 met rijk versierde helmen, broches,
schilden etc. en vormde het graf van een belangrijke heer. Hoewel het dateert van ca. 630 toont
het toch nog steeds het belang van water voor de Britse Eilanden.
De Eilanden worden opgedeeld in hooglanden, West en Noord, en meer vruchtbaren
laaglanden, Oost en Zuid. De hooglanden bevatten ook vruchtbare gebieden, maar in mindere
mate dan de laaglanden en ze bleven beperkt tot de valleien. Zoals altijd in vroege
samenlevingen was grondbezit gelijk aan macht, en waren de meest vruchtbare gebieden dus
de belangrijkste bron van politieke macht. Wie het meest kon produceren, kon ook het meest
verkopen.
Ierland had zeer vruchtbare gebieden en een mild klimaat zodat zij tot in de 19 de eeuw een bron
van voedsel vormde voor haar Britse buren. Vooral veeteelt was populair in Ierland. Schotland
was daarentegen een vrij arm land. De westelijke hoogland van Schotland hadden sterkere
banden met Ierland in het Westen dan de rest van Schotland of Engeland. Vandaar dat de naam
Schotland uiteindelijk gekozen werd. In de 7de en 8ste eeuw betekende Scotia Ierland, en Scoti
waren Ieren. Vanaf de 5de eeuw vestigden Ierse heersers zich in de Westelijke highlands en
vestigden het konijkrijk Dal Riata. Vanaf de negende eeuw raakten zij omwille van hun Ierse
roots bekend als Scoti.
Ongeveer 6000 jaar geleden ontstonden de eerste nederzettingen op de eilanden waarbij men
evolueert van individueel gewin naar een meer collectief samenwerken met politieke
“centralistatie” met een sociale structuur met elites en rijkdom. De mate van
machtsconcentratie was echter afhankelijk van het gebied, zo kende bijvoorbeeld Colchester in
Engeland sterke concentratie met haar heuvelforten, terwijl de brochs (stenentorens) in
Schotland wijzen op minder concentratie. Het waren landbouwsamenlevingen bestaande uit
hutten, gekenmerkt door vondsten van aardewerk, gerst (graansoort), schapen en paarden. Al
vrij vroeg ontstonden in die nederzettingen heuvelforten met houten palissades. Gezien de
kalkgronden voor gemakkelijke ontginning zorgden waren het economisch vrij welvarende
gebieden. Reeds vroeg bouwde men ceremoniële wegen en stenen momunementen, waarvan
2