SWK 6 - Gezinspedagogiek samenvatting MET oefenvragen
Inhoud van het vak:
- SWK 6: pedagogiek van het gezin, ofwel Gezinspedagogiek
- Hoorcolleges: 14, dus 2 per week
- Toets vorm: Multiple-choice toets met 60 vragen. Deze vragen zijn als volgt over de diverse onderwerpen verdeeld: Maatschapp...
Delen van het boek zijn verwerkt door de colleges heen
7 janvier 2021
16 janvier 2021
64
2020/2021
Resume
Sujets
gezinspedagogiek
kindermishandeling
huiselijk geweld
meldcode
perspectieven
echtscheiding
ouderschap
veiligheidsmethodieken
systeemtheorie
adoptie
communicatie
Livre connecté
Titre de l’ouvrage:
Auteur(s):
Édition:
ISBN:
Édition:
Plus de résumés pour
Samenvatting systeemgericht en contextueel werken
Samenvatting Tentamen Complexe opvoedsituaties, module COGH, verschillende boeken
Samenvatting boek Systeemgericht werken in sociale beroepen
Tout pour ce livre (33)
École, étude et sujet
Hogeschool van Amsterdam (HvA)
Pedagogiek
SWK 6 Gezinspedagogiek
Tous les documents sur ce sujet (9)
25
revues
Par: simonevriend • 7 mois de cela
Par: stroopwafelgang • 7 mois de cela
Par: IremS • 1 année de cela
Par: bradleyhenry • 1 année de cela
Par: DMG • 1 année de cela
Par: aylinteke1 • 1 année de cela
Par: jetzwart03 • 1 année de cela
Afficher plus de commentaires
Vendeur
S'abonner
rdej
Avis reçus
Questions d'entraînement disponibles
SWK6 oefenvragen
Fiches12 Fiches
€5,491 vendus
Fiches12 Fiches
€5,491 vendus
Quelques exemples de cette série de questions pratiques
1.
Nora is 22 jaar, heeft een stotterprobleem en ze heeft onlangs een kind gekregen. Bij de GGD krijgt ze allerlei vragen over de gezondheid van het kind. Ze merkt dat de verplegers het kind extra inspecteren. Wanneer het kind begint te huilen en Nora onzeker wordt, wordt ze erop gewezen dat ze \'met de jaren een volwassenere moeder zal worden\'.
Welke vraag berust op intersectioneel denken?
A: Wordt Nora hier gediscrimineerd?
B: zou Nora dezelfde behandeling kijgen als ze niet stotterde?
C: Zou Nora dezelfde behandeling krijgen als ze in alle opzichten anders was?
Réponse: C, want de diversiteit gaat om de combinatie van factoren. Nora stotterde en is jong moeder.
2.
Het Nederlands is net als elke taal altijd in verandering. Woorden uit andere talen, culturen en contexten worden overgenomen en eigen gemaakt. Denk aan Yolo, Swipen, Fattoe en Mattie.
Wat is hierbij de correcte term?
A: creolisering
B: integratie
C: superdiversiteit
Réponse: A
3.
Wat is geen kenmerk van armoede?
A: Het is meerdimensionaal
B: Het is traumatisch
C: Het is gradueel
Réponse: B
4.
Uit onderzoek blijkt dat mensen die vaardig zijn in het uitbouwen en onderhouden van een professioneel netwerk, betere carrièrekansen hebben.
Over welk type kapitaal beschikken deze mensen?
A: sociaal kapitaal
B: cultureel kapitaal
C: economisch kapitaal
Réponse: A
5.
Leden van verschillende sociale groepen en standen verschillen in levensstijl, manieren, eetgewoonten, taalgebruik, vrijetijdsbesteding en culturele smaak.
Hoe worden deze verschillende oriëntaties in Bordieu\'s veldtheorie genoemd?
A: Veld
B: Habitus
C: Kapitaal
Réponse: B
6.
Jurgen (6) heeft zich als doel gesteld om, nu hij naar de middenbouw gaat, zich socialer op te stellen en nooit meer te pesten. Hij wil door het leven gaan als een \'\'allemansvriend\'.
Hoe wordt een dergelijk doel vanuit de capability Theory genoemd?
A: Resource
B: Capability
C: Functioning
Réponse: C
Aperçu du contenu
Gezinspedagogiek
Hogeschool van Amsterdam jaar 2 – SWK 6
Inhoudsopgave
Hoorcollege 1A: Maatschappelijke invloeden op opvoeden................................................................................2
Hoorcollege 1B: Ouderschap, de dagelijkse praktijk..........................................................................................7
Hoorcollege 2A: Ouderschap, bufferprocessen en omstandigheden................................................................10
Hoorcollege 2B: Systeemtheorie, perspectieven op gedrag...............................................................................14
Hoorcollege 6A: Kindermishandeling en huiselijk geweld................................................................................47
Hoorcollege 6B: Gevolgen van huiselijk geweld, kindermishandeling en KOPP-problematiek...................51
Hoorcollege 7A: Verplichte Meldcode en aanpak binnen de jeugdhulpverlening..........................................54
Hoorcollege 7B: Veiligheidsmethodieken en casemanagment..........................................................................60
Oefenvragen voor het tentamen...........................................................................................................................62
Antwoorden oefenvragen voor het tentamen......................................................................................................64
Inhoud van het vak:
- SWK 6: pedagogiek van het gezin, ofwel Gezinspedagogiek
- Hoorcolleges: 14, dus 2 per week
- Toets vorm: Multiple-choice toets met 60 vragen. Deze vragen zijn als volgt over de diverse
onderwerpen verdeeld: Maatschappelijke invloeden op opgroeien en opvoeden (4
vragen), Ouderschap (6 vragen), Perspectieven op gedrag (6 vragen), Systeemgericht
werken (5 vragen), Communicatie in systemen (4 vragen), Structuur in systemen (3
vragen), Tijd in systemen (5 vragen), Betekenisgeving (3 vragen), Echtscheiding (8 vragen),
Kindermishandeling, huiselijk geweld, gevolgen en signalen (16 vragen).
Boeken:
- Sandra van Mameren-Broers (red.) (2018) Systeemgericht werken in sociale beroepen.
Amsterdam: Boom uitgevers.
- Linda Douma & Medi Hoes (2016). Handelen bij kindermishandeling en huiselijk geweld.
Amsterdam: Boom uitgevers.
- Reparaz, R., Ardjosemito-Jethoe, S. & Rijk, K. (2017). Diversiteit in de samenleving. Assen:
Van Gorcum.
1
,Hoorcollege 1A: Maatschappelijke invloeden op
opvoeden
Te bestuderen stof:
Hoofdstuk 4 en 8: L.R. Reparaz, S. Ardjosemito-Jethoe & K. Rijk (red.) (Hoofdstuk 4 behalve paragraaf
4.3)
Superdiversiteit: in de grote stad heb je te maken met verschillende gezinnen. Iedereen is net
anders, iedereen zal de diversiteitscirkel net anders invullen. Om iemand te beschrijven heb je een
veelheid aan dimensies nodig. Verschillen binnen groepen zullen groter zijn dan verschillen buiten
groepen. Creolisering: dingen uit andere culturen overnemen. VB: begroeten met een boks, swipen
Intersectionaliteit: je kijkt naar de diversiteitscirkel, maar stelt de vraagt wie het winnende en wie
het verliezende team is. Het is dus gekoppeld aan machtsverhoudingen en die kunnen zijn op
persoonlijk, symbolisch en maatschappelijk niveau
Intersectionaliteit op verschillende niveaus
- Persoonlijk: toeschrijven van persoonlijke eigenschappen.
VB: je bent man/ islamitisch, dus je bent …
- Symbolisch: we hebben bepaalde groepen in onze beleving hoger of lager staan.
VB: je krijgt de vraag wat doet je vriend, dan zeg je liever architect dan stratenmaker
- Maatschappelijk: er zijn op formeel niveau verschillen
VB: binnen de HvA verdienen vrouwen minder dan mannen. En als Australiër is het
gemakkelijker om NL’er te worden dan als je uit Tunesië komt
Wat betekent dit voor mij als pedagoog?
- Superdiversiteit: als je kinderen of gezinnen bekijkt, dat je verder kijkt dan één dimensie
- Je benadrukt het belang van maatwerk. Want je kan niet zeggen ‘oké homoseksuele
moeders, ik weet genoeg. Jullie ga ik een stevige hand geven, want zo zijn jullie toch?’. Want
er is meer wat mensen definieert, dan seksuele geaardheid
- Je staat open voor het idee van verandering. Een warrig moment, man zijn of leeftijdsfase
kan een rolspelen. Vandaag kan je anders zijn dan over 2 jaar
- Intersectionaliteit: niet naar verschillen en overeenkomsten kijken als een soort van
kleurenpallet, maar ook kritische vragen durven stellen
Voorbeeldvraag 1
Nora is 22 jaar, heeft een stotterprobleem en ze heeft onlangs een kind gekregen. Bij de GGD krijgt ze
allerlei vragen over de gezondheid van het kind. Ze merkt dat de verplegers het kind extra
inspecteren. Wanneer het kind begint te huilen en Nora onzeker wordt, wordt ze erop gewezen dat
ze ‘met de jaren een volwassenere moeder zal worden’.
Welke vraag berust op intersectioneel denken?
A. Wordt Nora hier gediscrimineerd?
B. Zou Nora dezelfde behandeling krijgen als ze niet stotterde?
C. Zou Nora dezelfde behandeling krijgen als ze in alle opzichten anders was?
C, want de diversiteit gaat om de combinatie van factoren. Nora stottert en is jong moeder.
Voorbeeldvraag 2
Het Nederlands is net als elke taal altijd in verandering. Woorden uit andere talen, sulturen en
contexten worden overgenomen en eigen gemaakt. Denk aan Yolo, Swipen, Fattoe en Mattie.
Wat is hierbij de correcte term?
A. Creolisering
B. Integratie
C. Superdiversiteit
2
,A
Kenmerken van armoede
- Relatief:
o De mate waarin je je arm voelt, heeft te maken met hoeveel je buurman heeft. Want
je voelt je pas arm als je minder hebt dan de ander
o Heeft te maken met een tekort aan middelen om aan je basisvoorzieningen te
kunnen komen. Maar het hangt ook af van de context: prijzen, de wijk, de
persoonlijke omstandigheden
- Meerdimensionaal: het gaat nooit alleen om geld. Kan ook betrekking hebben op steun,
cultureel kapitaal, intelligentie
- Gradueel: je kan het op verschillende niveaus indelen. Je hebt niet alleen arm en rijk, maar
ook nog een grijs gebied ertussen
- Tijdsduur
Oorzaken van armoede
Macro-niveau
- Democratische ontwikkelingen: vergrijzing
- Scholing en arbeidsmarkt: voorzieningen die een land biedt
- Opvang, hulp en zorg
- Cultuur t.o.v. armen
Meso-niveau
- Sociale perceptie: de manier waarop mensen naar je kijken en de schaamte die daarbij komt.
Zoals bij de schuldhulpverlening
- Toegankelijkheid van publieke goederen en diensten: beschikbaarheid, bereikbaar
Micro-niveau
- Ontoereikend kapitaal: economisch, sociaal, cultureel
Leefwereld van kwetsbare huishoudens
Werkt door in verschillende levensdomeinen
- Het gezinsleven: spanningen tussen opvoeders, tussen kinderen onderling
- Onderwijs: kinderen doen het slechter op school
- Werk: laagopgeleiden vinden minder goed werk en moeilijker doorstromen
- Gezondheid
- Huisvesting
- Vrije tijd
Voorbeeldvraag 3
Wat is geen kenmerk van armoede?
A. Het is meerdimensionaal
B. Het is traumatisch
C. Het is gradueel
B
Voorbeeldvraag 4
2 voorbeelden uitgelegd tijdens college, kort samengevat: een keer groepje scheldende Marokkanen
jongens in Amsterdam in de metro. Daarnaast een keer scheldende 15-jarige meisjes in Wassenaar in
de bus die elkaar vervolgens knuffelen.
Waarom vond ik het bij die gasten wel erg en bij die meisjes niet? (Antwoord is persoonlijk).
‘Hier kan je het intersectioneel denken op loslaten. Het kan zijn dat ik het bij meisjes meer
accepteer dan bij jongens. Omdat ik meisjes meer schattiger vind, ik haat jongens en ik vind vrouwen
leuk. Het kan zijn omdat die jongens Marokkanen zijn en dan begin je bij mij al met 3-0 achterstand,
3
, dan mag je veel minder doen. Want ik denk als Marokkaan, zet me niet voor lul. En bij Hollanders
denk ik, ah joh het is toch hun land of zoiets, zij mogen wel. Of dit is Wassenaar, dus jullie zijn rijk dus
tegen jullie kijk ik een soort van op. Maar ik weet het niet, ik ben er nog niet over uit. Ik denk dat het
een combi van factoren is, waardoor ik veel negatiever ben naar de ene groep en positiever ben naar
de andere groep. Maar tuurlijk is het verkeerd van mij, dat is het leven en dat besef ik ook.’
Bourdieu’s veldtheorie
Typen kapitaal
- Economisch kapitaal: geld
- Sociaal kapitaal: mate waarin iemand over voordelige sociale connecties beschikt en de
competenties om deze te onderhouden
- Cultureel kapitaal: beheersing van culturele competenties die eigen zijn aan hogere sociale
posities.
De mate waarin je over kapitaal, economisch, sociaal of cultureel, beschikt bepaalt je habitus: het
soort volk waar je bij hoort, hoe je naar de wereld kijkt. VB: bij de toppers tref je ander volk aan dan
bij een klassiek concert
Deze afbeelding is van vorig jaar, hoort bij filmpje: Er was
rapportvergadering geweest als vertegenwoordiger. Er zat
een meisje bij die tegen de donkere jongen zei, de leraar
heeft dit en dit en dat over je gezegd. Die jongen komt uit
een cultuur waarin dat wordt beschouwd als, jij dist me. En
hoe los je dat op? Want je ziet letterlijke pijn en hoe maak
je dat goed? Je wil op die ladder klimmen, je wil er beter
opstaan bij je docent. Want als iemand dat bij je doet op
straat, dis je terug en zo kun je klimmen op die ladder. Hij
wil op school dezelfde strategie toepassen, maar dat werkt
niet want je gaat alleen maar lager bij je docent zitten. Het
is een bevestiging van: zie je wel je bent een sukkel je kan
niet eens normaal omgaan met feedback.
Dus als jouw leefwerelden overeenkomen, je hebt overal dezelfde normen/ waarden/ regels, dan is
het idee dat wanneer je op de ene ladder stijgt je ook op de anderen stijgt. Omdat ze zo goed
samenhangen. Maar in dat soort wijken/ subculturen is er een onderscheid in die soorten cultuur,
waardoor het heel moeilijk is voor jongeren om zichzelf te voegen en te ontwikkelen. Want straat is
hartstikke masculien, het draait om de baas zijn je vooral niet laten domineren. School is juist heel
burgerlijk, je kwetsbaar opstellen. En thuis kan het juist weer heel traditioneel zijn. Dus dat
onderscheid kan heel verwarrend zijn, voor met name jongeren.
Hoe zou je zo’n jongen kunnen helpen, als pedagoog?
Want je kan niet zeggen, ik stap af van de school normen. Want in de echte wereld word je ook
gewoon beoordeeld. Dus hoe kunnen we de jongeren wel de echte wereld meegeven en
ondertussen hen ook meekrijgen?
Er wordt vanuit de literatuur op 3 dingen nadruk gelegd, over het omgaan met gemarginaliseerde
jongeren: jongeren die uit botsende culturen komen.
- Het ontwikkelen van een spelgevoel: gevoel voor knipoog, humor, grapje. Leraren hebben
niet altijd goed door, wanneer ga je de confrontatie aan en wanneer niet. Het is dus dat je
een gevoel hebt, nu even niet en nu even wel.
- Emotionele sensitiviteit: je kunnen verplaatsen in een kind. Dus oké hij snapt het nog niet. Of
hij is nou eenmaal onzeker en dat zit hem in de weg om het grote plaatje te zien.
- Vasthouden aan gezag en hogere leerdoelen: je niet laten verleiden tot de neiging te
pemperen. Docenten lijken dit eerder wel te doen.
4
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur rdej. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,98. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.