1. Indeling van de materialen in materiaalklassen of materiaalfamilies
Indeling van de materialen
Metalen
Macromoleculen/polymeren
Keramische metalen
Composieten
1.1 De metalen
= hoort thuis onder 1 van de 4 metaalgroepen, ze bestaan uit ferro en non-ferro metalen,
meestal bestaat een metaal uit een legering om ze sterker te maken
Ferro metalen
= de algemene benaming voor metaallegeringen waarvan het basismateriaal ijzer is
(ferrum = ijzer) vb. staat, gietijzer
Non-ferro metalen
= alle metalen en hun legeringen die niet gebaseerd zijn op ijzer
Lichte non-ferro metalen = dichtheid < 4,5 ton aluminium, magnesium
Zware non-ferro metalen = dichtheid > 4,5 ton. Koper, nikkel
Zuivere metalen = Edele metalen: behoren tot de zware non-ferro metalen
= metalen die in zuivere toestand niet worden aangetast door zuivere lucht of door
zuren goud samen met platinum = Wit goud
Onzuivere metalen = Legering = groep van metalen dat bestaat uit een basismetaal
samengesmolten met 1 of meerdere legeringselementen al dan niet metaal
Staal = legering van ijzer + koolstof
Gietijzer = legering van ijzer en koolstof
Brons = legering van koper en tin.
Atoomsoort met hoogste concentratie = basismetaal, laagst = legeringelementen
DOEL: basismetaal kwalitatiever maken door legeringselementen, eigenschappen
verbeteren
Legeringselementen:
staal
gietijzer
brons
messing
Kenmerken en eigenschappen
Hoog smeltpunt
Zetten uit bij temperatuursverhoging
Corrosiegevoelig: snel aangetast door chemische stoffen
Goede geleiders voor warmte & elektriciteit
Wordt stijver bij koude vervorming (plooien)
Hebben de neiging om te oxideren (zuurstof)
Ondoorzichtig
Bezitten een glans
Hoge stijfheid en hoge sterkte
Sterk VS Stijf
, - Een materiaal is stijf indien een grote kracht nodig is om het te vervormen (vb. om
het uit te rekken of te buigen)
- Een materiaal is sterk indien er een grote kracht nodig is om het te breken
Metalen zijn zwaar, daardoor hebben ze een relatief lage specifieke sterkte en lage
specifieke stijfheid
- Specifieke stijfheid = de stijfheid (de elasticiteitsmodulus) : dichtheid
- Specifieke sterkte = de sterkte (treksterkte) : dichtheid
Hoe hoger de specifieke stijfheid en de specifieke sterkte, hoe lichter men een
product of een constructie kan maken
1.2 De macromoleculaire materialen of polymeren
Macro = groot
De natuurlijke macromoleculaire materialen of natuurlijke polymeren
vb. wol, katoen, hout
= afkomstig uit de levende natuur
Natuurlijke polymeren zijn hernieuwbare materialen, dus onuitputtelijk
Grote invloed op de leefomgeving en het ecologisch evenwicht: groeicyclus van een
boom is veel langer dan van een plant
Co2 – neutrale materialen = planten met een korte groeicyclus leggen CO2
vast tijdens het groeiproces
Polymeer
= stoffen opgebouwd uit macromoleculen, die ontstaan door een aaneenrijging van
een groot aantal kleinere eenheden = monomeren
De synthetische polymeren of kunststoffen
= synthetische macromoleculaire stoffen, die overwegend van organische aard zijn en
die door plastische vormgeving hun materiaalfunctie verkrijgen
4 essentiële aspecten: (MOPS)
o Macromoleculair karakter = verbinding van veel atomen
o Organische aard = verbinding met koolstof (1uitzondering: siliconen)
o Plastische vormgeving = ondergaan de fase van plastische vormgeving op de
weg van grondstof naar eindproduct
o Synthetische materialen = kunststoffen opgebouwd met behulp van
chemische processen
Half synthetische kunststoffen: oorsprong uit de natuur
Vb. cellulose uit katoen of hout
Vol synthetische kunststoffen: natuur nabootsen in de opbouw van de
structuur van de stof
3 soorten kunststoffen
, o THERMOPLASTEN
= kunststoffen die nadat de macromoleculen gevormd zijn, bij normale
temperatuur vast zijn, maar bij temperatuursverhoging week en zacht
worden, om bij afkoeling opnieuw hun vormvastheid te verkrijgen (belangrijk
bij recyclage)
= Hoofdeigenschap = thermoplasticiteit
= (Oneindig, maar er is een punt van temperatuur dat je niet mag
overschreiden) anders is het kapot => ontbindingstemperatuur
= structuur: opgebouwd uit lineaire macromoleculen, al of niet vertakt
= PE (polytheen), PP (polypropyleen), PS (polystyreen)
= kunnen opgelost worden in een geschikt oplosmiddel, kunnen soepel
gemaakt worden door het toevoegen van een weekmiddel
o THERMOHARDERS
= Kunststoffen die nadat de macromolecule gevormd is, vast en hard zijn en
door temperatuursverhoging achteraf niet meer kunnen verweekt,
onsmeltbaar, 1x vervormbaar
= opgebouwd uit 3dimensionale macromoleculen
= bestaan uit netwerken van ketens
= hoofdeigenschap = de vorming gebeurt tijdens het vormen van de
macromolecule = het uitharden (vloeibaar -> vast)
= kan noch opgelost noch weekgemaakt worden
= EP (epoxyhars), UP (onverzadigde polyester), PUR (polyurethaan)
o ELASTOMEREN
= tussenvorm van thermoplasten en thermoharders,
voor netvorming heeft plaatsgevonden, vertonen ze kenmerken van de
thermoplasten
na vulkaniseren vertonen ze kenmerken van thermoharders
Vulkanisatie = het verhitten van rubber met zwavel waardoor er een
aantal dwarsverbindingen ontstaan tss de verschillende ketens, het
rubber verkrijgt zijn sterkte en zijn typische elastische eigenschappen
= SBR (styreenbutadieenrubber), PUR (polyurethaanrubber), siliconerubber
1.3 De keramische materialen incl. de glasachtige materialen
= samengesteld uit metalen en niet metalen, ze zijn van anorganische oorsprong
Zand, klei, gesteenten, kalk,… worden verwerkt tot bouwstenen, baksteen, porselein, beton, glas, cement,…
Kenmerken en eigenschappen
Geen goede geleiders van warmte en elektriciteit
Corrosiebestendig: chemisch heel stabiel
Heel stijf, maar slecht tegen trekbelasting
Bestand tegen hoge temperaturen
Wat is glas = anorganisch materiaal dat vanuit de gesmolten toestand door afkoelen in vaste
toestand overgaat zonder te kristalliseren
1.4 De composieten