Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Sociologie - Prof. Laermans - samenvatting €9,49   Ajouter au panier

Resume

Sociologie - Prof. Laermans - samenvatting

 58 vues  1 fois vendu

Deze samenvatting is een combinatie van de lessen gedoceerd door Rudi Laermans en zijn boek 'de maatschappij van de sociologie'. Dit vak wordt gedoceerd in de eerste bachelor van communicatiewetenschappen, het eerste semester. Deze samenvatting studeren volstaat om te slagen voor het examen.

Aperçu 4 sur 46  pages

  • Oui
  • 13 janvier 2021
  • 46
  • 2019/2020
  • Resume
book image

Titre de l’ouvrage:

Auteur(s):

  • Édition:
  • ISBN:
  • Édition:
Tous les documents sur ce sujet (6)
avatar-seller
KamilioK
Hoofdstuk 1 - Het sociologisch perspectief
1.1 Het sociale en de sociologie
Sociologie: ‘socius’ + ‘logos’  De wetenschap van het sociale.
 Deelt haar materieel object (feitelijke voorwerp)/ algemeen studieobject met andere sociale
wetenschappen.
 Heeft een eigen benadering of formeel object = het sociologisch perspectief

Het sociologisch perspectief:
 Aandacht voor relaties en onderlinge afhankelijkheden.
 Een reeks van basisvragen:
o Hoe is een geordend samenleven mogelijk?
o Hoe werkt het samenleven door in individuele levens?
o Hoe zien de basiscontouren van onze samenleving eruit?
o Hoe komen we tot een algemene, tevens empirisch onderbouwde sociologische
kennis?
Hoe onderzoeken sociologen?
 Kwantitatief onderzoek: nadruk op harde data (cijfers) en representativiteit.
o Bv. survey-onderzoek (enquêtes)
 Kwalitatief onderzoek: gaat ‘in de diepte’ en streeft naar ‘levensechtheid’.
o Participerende observatie: onderzoeker gaat mee in de leefwereld van de mensen
die hij/zij onderzoekt.
o Diepte-interview: open gesprek, de interviewer kan doorvragen.

Sociologische driehoek:
 De feitelijke sociologiebeoefening komt neer op een drieledig gebeuren dat pendelt tussen
theorievorming, empirisch onderzoek en (het ondersteunen van) sociale sturing.

1.2 Over Sociale relaties, bindingen en verbanden
Enkele basisbegrippen:
 Sociaal handelen: het handelen van een actor georiënteerd op het handelen van een of meer
andere actoren.
 Een actor: individuele of collectieve eenheid met een bepaald handelingsvermogen. Een
actor stelt handelingen.
 Een sociale relatie, verhouding of betrekkring: de sociale handelingen van twee of meer
actoren raken met elkaar verweven.  Samenhandelen van twee of meer actoren.

Samenhandelen:
 Zelfreferentialiteit: binnnen een proces van samenhandelen refereert ieder nieuw element
aan eenzelfde soort element.
o Na ‘hallo’ komt ‘hoe gaat het’  deze ‘zinnen’ hebben een verband, ze refereren.
 Temporele dynamiek of procesmatigheid: voortdurend nieuwe handelingen of ‘sociale
verandering’.
o Sociale handelingen zijn bouwstenen van een sociale relatie en komen na elkaar in
tijd.
 Relatieve openheid: sociale verhoudingen bezitten tot op een zekere hoogte een open,
onvoorspelbaar karakter.
 Minimum aan bewuste of psychische betrokkenheid
o Giddens: de reflexieve monitoring van handelen = het voortdurend succesvol sturen
en controleren door de actor van zijn eigen activiteit.

1

,Sociale binding:
 Afhankelijkheidsverhouding of sociale binding: de actoren hebben elkaar nodig.
o Bv. docent-student, dokter-patiënt…
Sociaal verband:
 Een sociaal verband (bv. ziekenhuis of bedrijf):
o Is een samenhangend geheel van bindingen,
o Bezit een zekere duurzaamheid in de tijd,
o Heeft observeerbare grenzen.
 4 soorten sociale bindingen:
o Cognitief sociale binding (kennisoverdracht tussen leraar en leerling ) in een cognitief
sociaal verband (de schoolklas).
o Economische binding (brood kopen bij bakker) in een economisch verband (de
bakker en zijn helpers).
o Politieke bindingen (burgers en ambtenaren) en politieke verbanden (politieke
partijen).
o Affectieve bindingen (vrienden en geliefden) binnen affectieve verbanden (gezinnen
of communes).


1.3 Van veralgemeende afhankelijkheid naar wereldsamenleving
Veralgemeende of gegeneraliseerde afhankelijkheid:
 Door de hoge mate van arbeidsindeling zijn we van bijzonder veel beroepsboefenaren een
beetje afhankelijk.
 In een affectief verband zijn we dan weer zeer sterk afhankelijk.
Sociaal netwerk:
 Een lange, vaak grensoverschrijdende ketting van afhankelijkheden.
 Gevaar van verdinglijking of reïficatie: een uitdrukking als de ‘economie’ suggereert het
bestaan van een autonoom object dat buiten ons om bestaat en een eigen werkzaamheid
bezit.
De maatschappij of samenleving:
 = het momentane geheel van alle sociale relaties, bindingen, verbanden en netwerken.
 Nationale of regionale samenleving met territoriale en vaak ook politieke grenzen ( bv.
Vlaanderen).
 Vele verbanden en netwerken zijn nationaal noch regionaal maar:
o Internationaal: tussen staten
o Transnationaal: ‘bovenstatelijk’
o Transcontinentaal: 2 of meer continenten omvattend.
 Wereldomspannend = mondialisering of globalisering  ontstaan van een
wereldmaatschappij.
o Enerzijds zijn er almaar meer sociale relaties en bindingen tussen geografisch
verafgelegen actoren.
o Anderzijds groeien ook de sociale netwerken én verbanden met een
transcontinentaal en in tendentie mondiaal of wereldomspannend karakter.
 Kosmopolitisme: een mondiaal of wereldbewustzijn.




2

,1.4 Sociologische verbeeldingskracht
Relationeel denken:
 Denken in termen van sociale netwerken.
 Bij sociologie hebben we oog voor de ‘tussens’ die mensen evengoed als sociale verbanden
met elkaar knopen.
Het egocentrische maatschappijbeeld:
 De samenleving als een reeks van concentrische cirkels rondom een ik of ego.
 Kan leiden tot sociale blindheid: hoe verder de cirkel, hoe minder er rekening mee wordt
gehouden.
 Sociologie = egocentrische bril afzetten!  Sociologie werkt de-familiariserend = sociale
verbeeldingskracht.
Sociologische verbeeldingskracht:
 Brede zin: Het vermogen om zichzelf te observeren als een knooppunt van én in
menigvuldige sociale bindingen, verbanden of netwerken die het eigen denken en handelen
mede vormgeven.
 Strikte zin: het vermogen om persoonlijke problemen met sociale feiten of veranderingen te
verbinden.
o Bv. zelfmoord. Bepaalde types van zelfmoordneigingen worden veroorzaakt door
weinig sociale bindingen. Zelfmoord is niet altijd puur individueel.
 Sociologische verbeeldingskracht depersonaliseert problemen: individuele problemen
hebben een sociale oorzaak en worden dus gedeeld.
o Bv. #metoo: werd door 1 iemand in gang gezet, na een maand werd het als een
algemeen sociaal probleem gezien.
Blaming the victim:
 = slachtofferblamage: het slachtoffer krijgt de schuld en is daarom geen slachtoffer meer,
maar de eigenlijke dader of minstens verantwoordelijke
o Bv. mannelijke verkrachter zegt dat de verkrachte vrouw het uitlokte en er ‘zelf om
vroeg’.


1.5 Sociologie en sociaal engagement
Waarderingsvrijheid:
 = morele neutraliteit.
 Feiten zijn niet gelijk aan waarden. Bevindingen zijn niet gelijk aan de interpretatie ervan.


1.6 Goede bedoelingen en hun onbedoelde gevolgen
Onbedoelde gevolgen:
 Uitkomsten die anders uitvallen dan werd bedoeld door de handelende actor.
 Kennis en oorzaak van een probleem zorgen niet per se voor een effectieve remedie.
 Perverse effecten:
o Het Mattheüseffect: als je veel geld hebt, zal je ook automatisch veel geld blijven
krijgen (je zit in dat milieu).
 ‘Sturen met beperkt zicht’:
o We weten niet hoe mensen gaan reageren op een bepaalde maatregel.
o Paradox van de sociale verbeeldingskracht:
 Individuele moeilijkheden leren zien als collectief gedeelde problemen.
 Met te remediëren sociale oorzaken.
 Maar tegelijk met een groot besef van onbedoelde gevolgen.

 ‘Self-denying prophecy’ (zichzelf vernietigende voorspelling):

3

, o Bv. Filevoorspellingen: er wordt voorspeld dat er morgen file komt. – mensen
wachten nog een dag om op vakantie te vertrekken (file vermijden) – uiteindelijk is
er weinig file.
 ‘Self-fulfilling prophecy’ (zichzelf waarmakende voorspelling):
o Bv. bank: er gaat een gerucht dat bank A failliet gaat – iedereen wilt zijn geld bij bank
A gaan halen, zodat ze het zeker nog hebben – de bank gaat effectief failliet omdat
ze niet altijd al het geld van haar klanten heeft (speculeren, beleggen, leningen…)
Sociale vooroordelen of stereotypen
 Situatiedefinitie: interpretatie van ‘wat is’.
 Een geschematiseerde collectieve voorstelling van een sociale groepering en haar leden.
 Bv. als een klant er boers uitziet, gaat de ober boers doen (afgaand op zijn uiterlijk) 
uiteindelijk doet de klant ook echt boers (omdat ober hiermee begonnen is).
Sociale geloofscirkel:
 De onbewijsbare definitie van een toekomstige situatie is geloofwaardig omdat ze van
geloofwaardige voorspellers komt, en leidt daarom tot een handelen dat de voorspelling
bevestigt, waardoor de geloofwaardigheid van de voorspellers toeneemt.
 Bv. trendvoorspellingen worden een echte trend omdat de baas van Vogue de trend
voorspeld heeft.


1.7 Sociologie en theorie
Een begrip of concept:
 Een notie die abstractie maakt van de meer particuliere uitingen van het omschreven
fenomeen.
 De kleinste bouwsteen.
Een theorie:
 Een samenhangend geheel van naar elkaar verwijzende abstracte begrippen en daaruit
afgeleide conceptuele uitspraken.
 De begrippen in een theorie hebben ieders apart een eigen definitie.
 Primaire functie van een theorie: heuristische (bril)functie = methodisch of systematisch op
uitvindingen en ontdekkingen te komen.
Verschillende soorten sociologische theorieën
 “Grounded theory” of gefundeerde theorie
o Het inductief ontwikkelen van begrippen en conceptuele uitspraken vanuit
concreetonderzoek.
o Inductie: empirische waarnemingen  theorie.
 “Middle-range theory” of theorie met een beperkte reikwijdte.
o Een empirisch toestbaar geheel van abstracte concepten en uitspraken dat zich
situeert tussen de louter empirische beschrijving van sociale fenomenen en een
alomvattende theorie van het sociale.
o Deductief (theorie  waarneming) + gericht (1 algemene focus) + toetsbaar (omdat
het beperkt is).
 “Grand theory” of supertheorie
o Een totaaltheorie van het sociale.
o Vertrekt van een grondslagenonderzoek: wat is de basisbouwsteen/grondslag?
Theoretisch pluralisme
 Het gegeven van uiteenlopende theoretische referentiekaders
 Theoretisch referentiekader: een globale visie op de basiselementen van het sociale en hoe
die moeten worden bestudeerd.



4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur KamilioK. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €9,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

78998 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€9,49  1x  vendu
  • (0)
  Ajouter